4. Sectorale wetgeving

 

4.1 Relatie met het havendecreet

In artikel 2 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens (verder het havendecreet genoemd) wordt het havengebied van Antwerpen gedefinieerd als de havens en aanhorigheden gelegen op de rechter- en linkeroever van de Zeeschelde ter hoogte van het grondgebied van de stad Antwerpen, van de gemeente Beveren en van de gemeente Zwijndrecht. Diverse besluiten van de Vlaamse Regering geven uitvoering aan het havendecreet, waaronder het uitvoeringsbesluit van 13 juli 2001 houdende de aanduiding van de voorlopige begrenzing van de havengebieden.

In afwachting van de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen wordt in artikel 1, 1° en 2 ° van dit besluit het voorlopig zeehavengebied gedefinieerd als “ 1° voor de zeehaven van Antwerpen: de oppervlakte aan industriegebied en zeehavengebied en de aanhorigheden die er een ruimtelijk, economisch of functioneel geheel mee vormen, dat nagenoeg overeenstemt met de oppervlakte van de haven van Antwerpen, gelegen binnen de oppervlakte, omschreven in het koninklijk besluit van 2 februari 1993 houdende de vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden, overgedragen van de Belgische Staat aan het Vlaamse Gewest, waarbij in afwachting van de bestemmingsaanduiding van ca. 70-100 ha in het zuiden van de oude zeehaven (Eilandje, Scheldekaaien en Antwerpen-Zuid) dit zuidelijk deel voorlopig tot het zeehavengebied van Antwerpen behoort; 2° voor Antwerpen-Linkeroever (Waaslandhaven): het zeehavengebied en aanhorigheden die er een ruimtelijk, economisch of functioneel geheel mee vormen, dat overeenstemt met de oppervlakten industriegebied en alle vermelde types zeehavengebied, bepaald in het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren, gedeeltelijk gewijzigd op 8 september 2000 (Belgisch Staatsblad 25 oktober 2000);”.

Artikel 3 van het havendecreet bepaalt dat het zeehavengebied afgebakend wordt in een ruimtelijk uitvoeringsplan. De inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering tot definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan maakt dat de voorlopige afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen wordt vervangen door de afbakening volgens dit RUP. Op basis van het Havendecreet kunnen het Gemeentelijk Autonoom Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij voor Grond- en Industrialisatiebeleid voor het linkerscheldeoevergebied voor de aspecten grond- en industrieel beleid op de Linkerscheldeoever, dat gescheiden wordt van het havenbeheer, binnen de afbakeningslijn een gecoördineerd beleid voor de zeehaven Antwerpen voeren.

 

 

 

 

4.2 Ruimtelijke Veiligheidsrapportage (RVR)

Het RVR werd opgemaakt voor het strategisch plan van de haven van Antwerpen en voor het afbakeningsRUP. Op 21 november 2008 werd het gunstig beoordeeld door de dienst Veiligheidsrapportering van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Voor de toetsing van de huidige risico's is uitgegaan van de toestand op 1 januari 2005.

Het RVR concludeert, samengevat, dat uit het oogpunt van de mensrisico’s mag gesteld worden dat het voorstel van strategisch plan en bijgevolg eveneens het RUP beantwoordt aan de vereiste om te voorkomen dat door wijziging van grondbestemming en / of –gebruik de risico’s van zware ongevallen toenemen, dit in de veronderstelling dat:

- de verdere invulling van het zeehavengebied, t.t.z. de inplanting of wijziging van bedrijven met gevaarlijke stoffen, gebeurt overeenkomstig de vastgestelde risicozonering;

- bijkomende woongebieden en kwetsbare bestemmingen enkel in de vastgestelde veiligheidszones worden toegelaten;

- bijkomende locaties waar veel publiek aanwezig kan zijn, binnen of nabij het industriegebied, kunnen enkel toegelaten worden mits bijkomend onderzoek (bv een kwantitatieve risicoanalyse) aantoont dat er geen impact is op de externe veiligheid.

Om deze reden is in de stedenbouwkundige voorschriften voor bepaalde gebieden een bepaling opgenomen waarbij voor een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning een advies dient gevraagd te worden aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Overheid, de dienst Veiligheidsrapportering (zie toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften).

De dienst Veiligheidsrapportering van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie heeft in haar advies, d.d. 21/10/2011, naar aanleiding van de plenaire vergadering over het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan gesteld dat het RVR dat werd opgemaakt voor het strategisch plan van de haven van Antwerpen, onder voorwaarden, kan gebruikt worden als RVR bij het GRUP:

 

Uit haar advies:

“In wat hieronder volgt wordt nagegaan of het RVR SPHA kan gebruikt worden als ruimtelijk veiligheidsrapport bij het GRUP. Er wordt onderzocht in welke mate de afbakening van het GRUP verschilt van de afbakening gebruikt in het RVR SPHA, en ingeschat wat de mogelijke invloeden van deze verschillen kunnen zijn op de in het RVR SPHA uitgevoerde risicozonering.

1. Alle gebieden die in het GRUP voorzien worden voor bedrijven werden in het RVR SPHA onderzocht naar Seveso- draagkracht (lees: er werd een risicozonering voor uitgevoerd), met uitzondering van de volgende zones:

a. de zone rond de sluizencomplexen

De zone rond de Zandvlietsluis-Berendrechtsluis en de zone rond de Boudewijnsluis-Van Cauwelaertsluis wordt in het GRUP bestemd voor bedrijven. In het RVR SPHA werden deze zones op basis van het toen vigerende gewestplan beschouwd als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut, en aldus niet betrokken in de risicozonering. Op zich hoeft dit echter geen probleem te zijn omdat, mede gelet op de beperkte 6 omvang van deze zones, de risicozonering van deze zones ‘op zicht’ (logischerwijze) kan bekomen worden door een doortrekking/verderzetting van de zonering van het aansluitende gebied.

b. een zone ter hoogte van de Royersluis

In voorliggend GRUP wordt een zone voor de uitbreiding van de Royersluis, die oorspronkelijk deel uitmaakte van het Grootstedelijk Gebied Antwerpen, opgenomen in het Zeehavengebied. Deze zone maakte ten tijde van de opmaak van het RVR SPHA geen deel uit van het strategisch plan en werd in het RVR SPHA dan ook niet risico-gezoneerd. Ook voor deze zone kan de risicozonering ‘op zicht’ bekomen worden, door doortrekking/verderzetting van de risicozonering van de aansluitende gebieden.

c. Aan de zuidoostelijke grens van het plangebied wordt de zone voor bedrijven in het GRUP iets ruimer getekend dan wat in het RVR SPHA als industriegebied werd risico-gezoneerd. Een logische doortrekking ‘op zicht’ is hier niet zonder meer mogelijk vanwege de aanwezigheid van zowel gebieden met woonfunctie als gebieden met kwetsbare locatie op zeer korte afstand.

2. In het RVR SPHA werd een aantal gebieden risico-gezoneerd die thans niet opgenomen zijn binnen de afbakening van het Zeehavengebied (bv. een zone ter hoogte van de Prosperpolder, een industriezone op het grondgebied van Zwijndrecht, de zone in het GRUP ‘Waaslandhaven fase I en omgeving’ bestemde zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven). Het weglaten van deze risico-gezoneerde gebieden heeft geen impact op de risicozonering van de andere gebieden.

3. Ter hoogte van de ingang van het Albertkanaal wordt een zone overgeheveld van het Zeehavengebied naar het Grootstedelijk Gebied Antwerpen. Dit heeft geen impact op de risicozonering van het Zeehavengebied.

4. Zoals hoger al gesteld zijn de gebieden met woonfunctie en de gebieden met kwetsbare locatie in en in de onmiddellijke omgeving van het plangebied determinerend voor de risicozonering binnen het plangebied.

Ter hoogte van Prosperdorp is de zone voor wonen volgens het GRUP ruimer genomen dan wat in het RVR SPHA als gebied met woonfunctie werd beschouwd. Deze wijziging heeft wel impact op de risicozonering, zeker in zones onmiddellijk aansluitend aan deze zone. Echter, in het GRUP wordt tussen het de bestemde zone voor wonen en de bestemde zone voor bedrijven een ruime bufferzone voorzien, onder de vorm van natuurgebied.

5. Ten aanzien van de afgebakende veiligheidszone voor gebieden met woonfunctie en voor gebieden met kwetsbare locatie dient nagegaan of binnen deze veiligheidszones wijzigingen op vlak van gebieden met woonfunctie en gebieden met kwetsbare locatie opgetreden zijn in vergelijking met de toestand op 01/01/2005. Zoals eerder aangegeven beïnvloeden dergelijke wijzigingen immers de risicozonering.

Voor zover de dienst Veiligheidsrapportering kan nagaan, hebben dergelijke wijzigingen zich niet voorgedaan. Dit moet echter nog door de initiatiefnemer van het GRUP bevestigd worden.

6. Aan het Zeehavengebied werd het gebied van de Ettenhovense Polder toegevoegd. Dit heeft geen invloed op de in het RVR SPHA uitgevoerde risicozonering.

 

Conclusie:

 

Met in achtname van de resultaten van voorgaande toetsing, met bijzondere aandacht voor punt 5, meent de dienst Veiligheidsrapportering dat het RVR SPHA kan gebruikt worden als RVR bij het GRUP. Bij het gebruik van dit RVR SPHA dient wel de nodige voorzichtigheid aan de dag gelegd, specifiek met betrekking tot de hierboven aangehaalde punten. De resultaten van het RVR SPHA zijn in alle geval indicatief.

De dienst Veiligheidsrapportering vraagt aan de initiatiefnemer om bovengenoemde aftoetsing in de toelichtingsnota op te nemen, teneinde aan te tonen dat (het resultaat van) het RVR SPHA ook voor dit GRUP van toepassing is.“

 

 

Begin 2012 ging de administratie na of er binnen de veiligheidszone sinds 1/1/2005 wijzigingen zijn opgetreden op het vlak van gebieden met een kwetsbare locatie, met andere woorden of er binnen de veiligheidszone voor kwetsbare locaties sinds 1/1/2005 scholen, ziekenhuizen of rust- en verzorgingstehuizen zijn gepland of gerealiseerd. Op basis van de ontvangen informatie achtte de dienst Veiligheidsrapportering op 3/02/2012 het niet nodig om de risicozonering uit het RVR SPHA bij te (laten) werken.

 

 

 

4.3 Planmilieueffectrapportage en bijkomend onderzoek tot milieueffectrapportage

 

 

4.3.1 plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ (zie ook bijlage VIa)

 

Het gewestelijk RUP “afbakening zeehavengebied Antwerpen” dient te voldoen aan de essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage. De Europese richtlijn 2001/42 /EG inzake milieubeoordeling van bepaalde plannen en programma’s is in Vlaanderen omgezet naar het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

In uitvoering van artikel 4.2.1 en 4.2.3 van het decreet van 27 april 2007 houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (plan-MER decreet) en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (decreet Natuurbehoud) dient een plan-MER opgemaakt te worden voor een ruimtelijk uitvoeringsplan wanneer dit ruimtelijk uitvoeringsplan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor project-MER plichtige projecten of wanneer dit ruimtelijk uitvoeringsplan aanzienlijke milieueffecten kan hebben of wanneer een passende beoordeling in uitvoering van het decreet Natuurbehoud vereist is.

Het op te maken ruimtelijk uitvoeringsplan voldoet aan deze voorwaarden.

Daar het strategisch plan het ontwikkelingskader vormt voor de haven en daar het ruimtelijk uitvoeringsplan een onderdeel is van de uitvoering van dit strategisch plan, werd geopteerd om voor het strategisch plan een plan-MER op te maken: het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’. Dit plan-MER bevat eveneens de passende beoordeling en de watertoets.

Het kennisgevingsdossier van het plan-MER werd door de dienst Milieueffectrapportage van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie volledig verklaard op 16 mei 2006. De ter inzage legging liep van 17 mei 2006 tot 17 juni 2006. Gezien de effecten van het strategisch plan grensoverschrijdend zijn, werd de kennisgeving ook bezorgd aan het Nederlandse bevoegde gezag.

Op 18 december 2006 besliste de dienst Milieueffectrapportering over de richtlijnen voor de opmaak van het plan-MER.

Op basis van deze richtlijnen werd het plan-MER opgemaakt. Het eindrapport van het plan-MER werd op 4 maart 2009 door de dienst Mer van LNE goedgekeurd (zie website LNE).

 

 

Alternatievenonderzoek

In het plan-MER worden aanvankelijk verschillende planalternatieven vergeleken met het nulalternatief. Het nulalternatief en de planalternatieven geven de verwachte situatie weer in het referentiejaar (2030).

Naderhand is tijdens het onderzoek een alternatief naar voor gekomen, het meest maatschappelijk haalbaar alternatief (MMHA) dat eveneens onderzocht werd.

Binnen de twee oorspronkelijke planalternatieven worden planvarianten gedefinieerd. Een planvariant is een keuzemogelijkheid binnen een bepaald planalternatief op het (lagere) niveau van concept of inrichtingswijze.

Het nulalternatief is de situatie waarbij het strategisch plan van de haven niet wordt uitgevoerd. Vertrekkende van de situatie in 2006 werd alleen rekening gehouden met de autonome ontwikkeling en de uitvoering van beslissingen die reeds genomen zijn

De planalternatieven onderscheiden zich door hun fundamenteel ander toekomstperspectief, met een ander ruimtebeslag tot gevolg. Het essentiële verschil is de wijze waarop met de verwachte groei wordt omgegaan: door inbreiding en herstructurering (A-varianten) of door uitbreiding van de haven (B- varianten).

In planalternatief A blijft de ruimtelijke uitbouw van de haven beperkt. De verdere havenontwikkeling zal plaats vinden door herstructureringen, door optimalisering van wat er vandaag is en door verhoging van de productiviteit, waar dit mogelijk is.

Voor dit alternatief werden in het plan-MER volgende planvarianten bestudeerd:

- Planvariant A1a: ruimtelijke consolidatie zonder herconfiguratie, bij lage economische groei;

- Planvariant A1b: ruimtelijke consolidatie zonder herconfiguratie, bij hoge economische groei;

- Planvariant A2: ruimtelijke consolidatie met herconfiguratie van Waaslandhaven. In deze variant wordt een ingrijpende wijziging doorgevoerd aan de configuratie van de Waaslandhaven, waarbij een deel ervan wordt omgevormd tot getijdenhaven.

In planalternatief B vindt een maximale ruimtelijke uitbouw van de haven plaats, binnen de grenzen die vanuit de lokale leefbaarheid en de inpassing van de haven in haar omgeving worden gesteld. Het door dit alternatief ingenomen areaal op de linkeroever wordt in grote lijnen gelijk gesteld aan het zeehaven- en uitbreidingsgebied uit het gewestplan 2000, gecorrigeerd met de voorkeursgebieden uit de Achtergrondnota Natuur Haven van Antwerpen.

Voor planalternatief B werden in het plan-MER volgende planvarianten bestudeerd:

- Planvariant B1: maximale getijdenafhankelijke noordelijke uitbreiding Waaslandhaven, wat de aanleg van een tweede getijdendok op linkeroever veronderstelt;

- Planvariant B2: minimale getijdenafhankelijke noordelijke uitbreiding Waaslandhaven. Ook hier wordt een tweede getijdendok op linkeroever voorzien, maar met kleinere afmetingen;

- Planvariant B3: getijdenonafhankelijke noordelijke uitbreiding Waaslandhaven. Toename van de overslagcapaciteit van de haven wordt hier niet gezocht in de aanleg van een nieuw getijdendok maar in de uitbreiding van het niet-getijdengebonden deel van de Waaslandhaven in noordelijke richting.

Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar blz. 25 tot 52 van het hoofdrapport van het plan- MER. De planvarianten bevatten zowel infrastructuur- als natuurprojecten.

 

 

Beschrijving van het maatschappelijk meest haalbare alternatief (MMHA)

In kader van het plan-MER werd een multicriteria-analyse (MCA) uitgevoerd die de verschillende planvarianten vergeleek op basis van de milieueffecten en de economische effecten. Als resultaat van de MCA werd planvariant B1 aangeduid als voorkeursalternatief.

Op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht (gebaseerd op bijkomende studies, overleg, nieuwe gegevens,…) werd deze variant aangepast tot een maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA). Hierbij moet opgemerkt worden dat de verschillen met planvariant B1 hoofdzakelijk verband houden met de ontwikkelingen op de linkeroever. Het nieuwe dok is korter. Bijkomende kennis over de natuurwaarden in het gebied wees uit dat het behoud van Putten-West belangrijk is voor de instandhouding van de speciale beschermingszones (SBZ). Bij de intekening van de nieuwe ontsluitingsinfrastructuur werd hiermee rekening gehouden, met als gevolg dat het dok werd ingekort om in de voorziene ruimte te passen. Putten-weiden wordt vervangen door de inrichting van het oostelijk deel van de Nieuw-Arenbergpolder. Het westelijk deel en de Muggenhoek krijgt een bestemming die gefaseerd wordt in de tijd (zie milieuverklaring).

Dit MMHA bestaat uit een ruimtelijke visie over de havenontwikkeling en de omgeving.

 

Het MMHA is een streefbeeld over hoe de haven en omgeving er in 2030 uit moet zien, op basis van de huidige kennis. Het RUP is een ruimtelijke vertaling van het MMHA.

Het plan-MER brengt, voor de verschillende planvarianten, de effecten in beeld. Voor een volledige beschrijving van deze effecten wordt verwezen naar het plan-MER. In de milieuverklaring wordt aangegeven hoe er met de resultaten van de plan-MER omgegaan wordt in het RUP.

 

 

4.3.2 Aanvullingen op de plan-MER – Ettenhovense Polder (zie ook bijlage VIb)

 

De Vlaamse Regering heeft in 2010 beslist om in voorliggend RUP eveneens de Ettenhovense Polder uit het gebiedsgerichte programma van de Agrarische en Natuurlijkse Structuur (AGNAS) op te nemen omwille van de relatie van dit gebied met het zeehavengebied.

Deze beslissing werd genomen na de goedkeuring van de plan-MER met als gevolg dat voor dit gebied het natuur- en milieuonderzoek nog diende te gebeuren in aanvulling op de plan-MER.

Uit de doelstelling van het voorgenomen deelplan (herbestemming van de Ettenhovense Polder) en de beschrijving van de mogelijke activiteiten blijkt dat er geen wijzigingen optreden t.a.v. de vergunbaarheid van projecten uit de bijlagen I of II van het ‘besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage van 10 december 2004’. Het planonderdeel voor de Ettenhovense polder vormt geen kader voor een project van Bijlage I of Bijlage II. Daarom is, in uitvoering van artikel 4.2.5 van het decreet van 27 april 2007 houdende de wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), voorafgaand aan de opmaak van dit deel van het ruimtelijk uitvoeringsplan geen plan-MER opgemaakt, maar een onderzoek tot milieueffectenrapportage gevoerd.

Het agentschap Natuur en Bos werkte in samenwerking met de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het departement Landbouw en Visserij een onderzoek tot milieueffectenrapportage uit.

Het onderzoek tot milieueffectrapportage concludeerde dat bij de geplande inrichting van de Ettenhovense Polder geen aanzienlijke negatieve milieueffecten verwacht worden.

Specifiek voor de herbestemming van het ‘recreatiegebied’ naar ‘gebied voor recreatievliegen’ ter hoogte van het bestaande vliegveld stelt het onderzoek dat:

- het van essentieel belang is dat de landingsbaan in gras blijft en dat de gebouwen aan de Dijkstraat geconcentreerd blijven;

- de woonkernen van Stabroek, Hoevenen en Kapellen in de vliegcircuits (opgenomen in het Vliegveldhandboek) zijn opgenomen als te mijden zones.

Deze maatregelen zijn verwerkt in het RUP voor zover ze behoren tot het domein van de ruimtelijke ordening:

- De toelichtende kolom bij artikel R21.1. stelt dat het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied behouden blijft;

- Enkel ter hoogte van de zones met de overdruk ‘gebouwen, verhardingen en verharde parkeerplaatsen’, artikel R21.2., zijn gebouwen en verhardingen met een vloeroppervlakte groter dan 10m2 toegelaten.

De vraag voor advies n.a.v. de plenaire vergadering op 28/10/2011 voor het voorontwerp RUP moet ook beschouwd worden als een verzoek tot raadpleging over het geïntegreerde onderzoek tot milieueffectenrapportage in de zin van het DABM.

Conform de bepalingen van artikel 4.2.6 van het DABM werden het ‘onderzoek tot milieueffectrapportage’ en de uitgebrachte adviezen overgemaakt aan de dienst MER van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Op 8/12/2011 keurde de dienst MER de bevindingen en de conclusie van dit onderzoek goed, zodat bijgevolg geen plan-MER moet opgemaakt worden.

 

Uit de goedkeuringsbeslissing:

 

Volgend aandachtspunt blijft relevant voor de verdere besluitvorming :

  • in het screeningsdossier is aangegeven dat de lozing van afvalwater van de vliegveldinfrastructuur via de afgeleverde milieuvergunning (lozingsvoorwaarde) geregeld is. de initiatiefnemer van het plan maakt dan de redenering dat de effecten op waterkwaliteit daardoor niet aanzienlijk zouden zijn. Uit de beschrijving van de huidige toestand kan ook niet afgeleid worden of dit ook het geval is. Uitgaande van de gegevens van het maximaal aantal bezoekers (via de mobiliteitsgegevens: max. 50 pae per dag) schat de dienst Mer, alhoewel dat haar taak niet is, de vuilvracht op ongeveer 20 IE per dag (een advies van de VMM nav. de plenaire vergadering ontbrak). De dienst Mer gaat er van uit dat de lozing gebeurt ofwel via de riolering, en dan is er geen effect, ofwel gedeeltelijk gezuiverd wordt zodat de waterlopen waarin dit water wordt geloosd minstens voldoet aan de basiskwaliteit. Indien er niet geloosd wordt op de riolering of niet gezuiverd wordt dient er op aangedrongen te worden dat deze infrastructuur, gezien de bstendiging door dit RUP, zijn afvalwater behandelt in een individuele afvalwaterbehandeling alvorens het effluent geloosd wordt op het oppervlaktewater. We nemen wel aan dat een uitzonderlijke maximale lozing van 20 IE per dag op het oppervlaktewater hier niet voor aanzienlijke effecten zorgt

 

De resultaten van het onderzoek tot milieueffectrapportage kunnen geraadpleegd worden op www.mervlaanderen.be (nummer screeningsdossier OHPL1035 ).

 

 

4.3.3 Aanvullingen op de plan-MER –polder tussen Verrebroek en Kieldrecht (zie ook bijlage VIc)

 

 [image]

Het ‘reservegebied voor bufferzone’ tussen Verrebroek en Kieldrecht wordt herbestemd conform zijn huidige landbouwfunctie. Op het terrein vormt dit deel van het ‘reservegebied voor bufferzone’ één geheel met het op het gewestplan in het oosten aangrenzende industriegebiedje en restje agrarische gebied. Het betreffende industriegebied is nooit ingevuld geraakt en heeft zijn landbouwfunctie behouden. Daarom worden het industriegebiedje en restje agrarische gebied uit het gewestplan samen met het ‘reservegebied voor bufferzone’ herbestemd naar ‘agrarisch gebied’.

Het gebied valt niet binnen het studiegebied van de plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ (cfr. pag 1 fig 1-1 deelrapport landbouw planMER). In de Achtergrondnota natuur voor het Strategisch Plan voor de Haven van Antwerpen is een alternatievenonderzoek uitgevoerd. Voor het plangebied van de Polder tussen Kieldrecht en Verrebroek werden geen specifieke instandhoudingsdoelstellingen voor het bereiken van de gunstige staat van instandhouding van de vogelsoorten in dit Vogelrichtlijngebied geformuleerd.

Het gebied werd immers niet aangeduid als een natuurkerngebied. Het bevestigen van de agrarische bestemming in dit plangebied is bijgevolg zowel op vlak van locatie als inrichting het meest redelijk en meest realistisch.

De herbestemming naar agrarisch gebied is onderbouwd is via de ‘passende beoordeling’ van de planMER voor de haven. Deze ‘passende beoordeling’ heeft immers de gunstige staat van instandhouding afgetoetst voor het gehele vogelrichtlijngebied ‘3.6 Schorren en polders van de Beneden Zeeschelde’. Het MMHA houdt in dat, mits volwaardige realisatie van de natuurkerngebieden, alle ruimte die niet ingekleurd is als natuurkerngebied kan ingenomen worden voor economische doeleinden met inbegrip van landbouw (en met uitzondering van een aantal gebieden in het kader van de ecologische infrastructuur).

Er kan gesteld worden dat het om een ‘kleine wijziging’ gaat in de zin van art. 4.2.3 § 2 van het plan-MER- decreet. Het gaat om die gebieden waarvan de huidige bestemming in de plannen van aanleg hernomen wordt of om gebieden waarvan de herbestemming activiteiten zal toelaten die reeds vergunbaar waren bijde bestemming in de huidige plannen van aanleg. Daarom is, in uitvoering van artikel 4.2.5 van het decreet van 27 april 2007 houdende de wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), voorafgaand aan de opmaak van dit deel van het ruimtelijk uitvoeringsplan geen plan-MER opgemaakt, maar een onderzoek tot milieueffectenrapportage gevoerd.

De afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het departement Landbouw en Visserij werkte een onderzoek tot milieueffectenrapportage uit.

Het voorgenomen plan betreft enkele wijzigingen van het bestaand kader voor vergunningen. Door het samengaan van de verschillende planonderdelen zijn echter geen significante milieueffecten te verwachten, aangezien de wijzigingen ingegeven zijn door het bestaande gebruik van het gebied. Ten aanzien van de discipline mens-ruimtelijke ordening zijn positieve milieueffecten te verwachten gezien het bestaande economisch gebruik in de geëigende zone komt te liggen.

Het onderzoek tot milieueffectrapportage concludeert dat bij de geplande inrichting van polder tussen Verrebroek en Kieldrecht geen aanzienlijke negatieve milieueffecten verwacht worden.

De vraag voor advies n.a.v. de plenaire vergadering op 28/10/2011 voor het voorontwerp RUP moet ook beschouwd worden als een verzoek tot raadpleging over het geïntegreerde onderzoek tot milieueffectenrapportage in de zin van het DABM.

Conform de bepalingen van artikel 4.2.6 van het DABM werden het ‘onderzoek tot milieueffectrapportage’ en de uitgebrachte adviezen overgemaakt aan de dienst MER van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Op 8/12/2011 keurde de dienst MER de bevindingen en de conclusie van dit onderzoek goed, zodat bijgevolg geen plan-MER moet opgemaakt worden.

De resultaten van het onderzoek tot milieueffectrapportage kunnen geraadpleegd worden op www.mervlaanderen.be (nummer screeningsdossier OHPL1209).

 

 

4.3.4 Landbouweffectenrapport (LER)?

 

De opmaak van een landbouweffectenrapport maakt geen verplicht onderdeel uit van een ruimtelijk uitvoeringsplan.

In het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ wordt de landbouwsituatie omschreven bij de discipline mens. Een recent LER is daarvoor een ideaal instrument, maar is niet verplicht. In het betreffende plan-MER heeft men de gegevens van het LER 2006 gebruikt die nog steeds een relevante indicatie geven van de effecten van het MMHA op de aanwezige landbouwbedrijven.

Een actualisatie van het LER bleek niet nodig om een principiële beslissing over het MMHA te kunnen nemen, noch om de begrenzing van de verschillende bestemmingsgebieden te bepalen in voorliggend rup.

Ter actualisatie van de bedrijfsinformatie en -wensen in functie van o.a. de grondenbank Linkerscheldeoever heeft de VLM tijdens en na het openbaar onderzoek zitdagen met de betrokken landbouwers georganiseerd.

 

 

 

4.4 Milieuverklaring

 

 

4.4.1 Situering

 

Basisdocument voor het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ is het 'strategische plan' dat de ruimtelijke inzichten en de alternatieven voor havenuitbreiding verzamelt die de verschillende voorstudies (sinds 1998) hebben opgeleverd.

Het kennisgevingsdossier van het plan-MER werd door de dienst Milieueffectrapportage van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie volledig verklaard op 16 mei 2006. De terinzagelegging liep van 17 mei 2006 tot 17 juni 2006. Gezien de effecten van het strategisch plan grensoverschrijdend zijn, werd de kennisgeving ook bezorgd aan het Nederlandse bevoegde gezag 7.

Conform de bepalingen van het plan-MER decreet werden eveneens adviezen gevraagd aan de relevante administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen.

Op 18 december 2006 besliste de dienst Milieueffectrapportering over de richtlijnen voor de opmaak van het plan-MER.

Het eindrapport van het plan-MER werd op 4 maart 2009 door deze dienst goedgekeurd.

De Vlaamse Regering koos op 11 september 2009 op basis van de uitkomsten van de economische ontwikkelingsstudie (EOS) en het plan-MER voor het 'maatschappelijk meest haalbaar alternatief' (MMHA) als voorkeursalternatief voor havenuitbreiding.

De Vlaamse Regering stemde 22 juli 2011 in met de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen alsook met de doelstellingen voor en fasering van natuurontwikkeling. Ze heeft de bevoegde ministers belast om in samenspraak met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij LSO een afsprakenmatrix voor de realisatie van de natuurkerngebieden op te stellen. Ze heeft een procesmanager aangesteld voor het verdere verloop van het project en gelast de bevoegde ministers met de verdere uitvoering ervan.

Bijlage 2 bij de toelichtingsnota: Beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 betreffende de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA

 

 

4.4.2 Bestudeerde plan-alternatieven en voorkeursalternatief voor ontwikkeling

 

In het plan-MER worden twee verschillende planalternatieven vergeleken met het nulalternatief. De planalternatieven onderscheiden zich door hun fundamenteel ander toekomstperspectief en ruimtebeslag. Het essentieel verschil is de wijze waarop met de verwachte groei wordt omgegaan: door inbreiding en herstructurering van de haven (A-alternatief) of door uitbreiding van de haven (B-alternatief). Binnen de planalternatieven worden nog varianten gedefinieerd.

Het nulalternatief en de planvarianten geven de verwachte situatie weer in het referentiejaar 2030.

De alternatieven bij lage economische groei (het nulalternatief en planvariant A1a) 8 beschikken niet over voldoende capaciteit voor de verwerking van het verwachte aantal containers in 2030 (hoofdrapport plan- MER pag 35). Het MMHA en de planvarianten B1 en B3 wel.

Hoge groei planvarianten leveren uiteraard hogere hinterlandtrafieken op met een verregaandere impact dan die met lage groei. De B-varianten hebben echter de neiging deze impacten een stuk beter op te vangen dan de A planvarianten door de infrastructuren die hier tegenover worden geplaatst.

Daar het plan-MER aangeeft dat de milieueffecten van planvariant B3 groter zijn dan die van planvariant B1, daar de passende beoordeling van planvariant B3 negatief is en daar het MMHA in de multicriteria- analyse beter geëvalueerd wordt dan planvariant B1, kan gesteld worden dat er geen minder schadelijke alternatieven zijn voor havenontwikkeling dan het MMHA als men economische doelstellingen, geformuleerd in de economische ontwikkelingsstudie (EOS), wil bereiken.

Planvariant B1 werd op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht aangepast tot een ‘maatschappelijk meest haalbaar alternatief’ (MMHA). Het verschil tussen dit MMHA en planvariant B1 houdt vooral verband met ontwikkelingen op linkeroever (o.a. in relatie tot landbouw). In het MMHA is er een mate van fasering opgenomen waardoor zones voor natuurontwikkeling en haveninfrastructuur nog in landbouwgebruik kunnen blijven tot projecten effectief in uitvoering gaan, wat positief is vanuit landbouwoogpunt. Voor een volledige beschrijving van dit alternatief wordt verwezen naar het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

 

 

4.4.3 Passende beoordeling

 

De passende beoordeling bij het plan-MER geeft aan dat in de eindsituatie van planvariant MMHA voldoende rekening gehouden zal worden met de ecologische doelen voor de relevante speciale beschermingszones (SBZ-habitatrichtlijn en SBZ-vogelrichtlijn). Het plan bevat de creatie van de nodige natuurkernstructuur waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en de arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden. Hierbij wordt aangenomen dat uiteindelijk de volledige strook lage weiden in de nieuw-Arenbergpolder en het volledige plassengebied Prosperpolder Zuid (toponiemen Muggenhoek en westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder) nodig zal zijn. Dit zou impliceren dat vanaf 2025 de natuurinrichting in deze beide gebieden zal worden aangevat.

Het plan zal echter niet voorkomen dat betekenisvolle negatieve effecten zullen optreden voor SBZ-V ‘De Kuifeend en Blokkersdijk’, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend, die nopen tot compensatie in het Opstalleivalleigebied.

De ruimtelijke vertaling van de natuurkernstructuur en de compensatie in Opstalvalleigebied gebeurt via onderhavig RUP.

 

 

De passende beoordeling voor voorliggend RUP is opgenomen in de plan-MER, met uitzondering voor het deelgebied ‘Ettenhovense polder’ (zie verder).

Overeenkomstig artikel 36ter, §3 van het decreet Natuurbehoud werd elke planvariant en het MMHA aan een passende beoordeling onderworpen (zie bijlage H van het hoofdrapport van het plan-MER).

Volgende speciale beschermingszones aangeduid in kader van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (verder in deze nota de ‘vogelrichtlijn’ genoemd) liggen volledig binnen het plangebied:

- De Kuifeend en Blokkersdijk (BE2300222);

- Schorren en polders van de Benedenschelde (BE2301336).

Ook een deel van volgende speciale beschermingszones aangeduid in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (verder in deze nota de ‘habitatrichtlijn’ genoemd) liggen in het plangebied:

- Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent (BE2300006);

- Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat (BE2100045).

Uit de passende beoordelingen blijkt dat in de huidige situatie niet kan voldaan worden aan de verplichtingen van zowel vogel- als habitatrichtlijn.

Doordat de verschillende planvarianten de creatie bevatten van de nodige natuurkernstructuren, waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden, wordt er, voor wat de situatie betreft in 2030, voldoende rekening gehouden met de ecologische doelen voor de relevante SBZ-H en SBZ-V gebieden.

Voor het MMHA wordt hierbij aangenomen dat uiteindelijk de volledige strook lage weiden in de Nieuw- Arenbergpolder en het volledige plassengebied Prosperpolder nodig zal zijn.

Er zullen evenwel betekenisvolle negatieve effecten optreden voor het SBZ-V “De Kuifeend en Blokkersdijk”, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend. Deze effecten nopen tot een compensatie onder de vorm van natuurinrichting in het Opstalvalleigebied.

Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan dient de realisatie van de natuurkernstructuren, incl. het natuurcompensatiegebied Opstalvalleigebied, uiterlijk gelijktijdig met de realisatie van de voormelde haveninfrastructuur mogelijk te maken en ze derhalve op te nemen in het grafisch plan en / of de voorschriften.

In het advies, opgenomen in het goedkeuringsverslag van het plan-MER, ondersteunt het Agentschap voor Natuur en Bos het gevoerde onderzoek en onderschrijft de conclusies van de passende beoordelingen voor de verschillende planvarianten.

 

 

Voor meer info wordt verwezen naar de passende beoordeling MMHA.

 

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen uit de passende beoordeling verder een ruimtelijke vertaling kregen in onderhavig RUP.

 

 

 

 

 

Milderende maatregel uit passende beoordeling

Wijze van verwerking

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur zijn een aantal bijkomende geluidsbuffers nodig, met name langs de A12 ter hoogte van Opstalvalleigebied en aan de oostrand van het Groot Rietveld.

rechteroever

De geluidsbuffer tussen het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’ en de A12 is via een symbolische aanduiding op het grafisch plan aangegeven. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming en moet worden aangelegd als een dijk of een scherm, gelijktijdig met de inrichting van het natuurgebied.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) dient te worden opgenomen in de projectplanning van het Opstalvalleigebied. De realisatie van het Opstalvalleigebied vormt één van de acties uit deactieplanning.

linkeroever

De geluidsbuffer tussen het Groot Rietveld en de vlakte van Zwijndrecht, op de grens van het zeehavengebied, is via een symbolische aanduiding op het grafisch plan aangegeven. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming en moet worden aangelegd als een dijk of een scherm, ten laatste wanneer op minder dan 500 meter van de grens van het zeehavengebied het bedrijventerrein wordt ontwikkeld.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) vormt één van de acties uit de actieplanning.

Bijkomend dient het principe van milieuzonering de hinder vanuit de haven naar het Groot Rietveld te minimaliseren.

Het uitwerken van een milieuzonering vormt één van de acties uit de actieplanning.

Milderen van de geluidsverstoring voor natuur ter hoogte van Putten West, ter hoogte van de zilte weiden in de Nieuw- Arenbergpolder en op de grens van het noordelijk gebied en de haven

Rondom het zeehavengebied wordt een buffer voorzien. De buffer is via een overdruk aangeduid op het grafisch plan. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing en moet worden aangelegd als een dijk, ten laatste wanneer op minder dan 500 meter van de grens van het zeehavengebied het bedrijventerrein wordt ontwikkeld.

Verder kan via het principe van milieuzonering de hinder vanuit de haven naar de natuurkernen worden geminimaliseerd. Dit houdt in dat industrieën met een hoog specifiek geluidsniveau niet aan de rand van de haven worden voorzien, zeker niet ter hoogte van natuurkerngebieden.

Het toepassen van een milieuzonering vormt één van de acties uit de actieplanning.

De realisatie van de zone Saeftinghe vormt één van de infrastructuurprojecten uit de actieplanning.

Afstemmen van het beheer van de beoogde natuurkerngebieden op de natuurfunctie en de natuurdoelstellingen

De beoogde natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied. Bijgevolg zijn ‘alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden toegelaten.’

Daarnaast zijn deze natuurkerngebieden aangeduid als Grote Eenheden Natuur (GEN) via een overdruk op het grafisch plan. Bijgevolg zijn deze gebieden onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en zijn alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende Grote Eenheden Natuur van toepassing in dit gebied.

Voor het natuurgebiedje langs de Schelde en tussen het Deurganckdok en het Saeftinghedok dient te worden opgemerkt:

- In de tekstuele beschrijving van het MMHA in het hoofdrapport van de plan-Mer voor de haven van Antwerpen wordt aan de kop van het Saeftinghedok een wachtkom opgenomen als onderdeel van dit alternatief.

- Er dient erkend te worden dat de Plan-mer hier evenwel niet overal consequent is en er hieromtrent contradictorische passages zijn; De kaart van het MMHA (dat mogelijks de basis heeft gevormd van de Passende Beoordeling) voorziet geen wachtkom, maar wel 8 ha estuariene natuur.

- Het in het rup bestemde natuurgebiedje tussen Deurganckdok en Saeftinghedok is slechts een deel van deze estuariene natuur, namelijk het deel dat is afgebakend als habitatrichtlijngebied.

- Het aan het natuurgebiedje grenzende gebied voor waterweginfrastructuur bevat de bepaling ‘Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.’ Bijgevolg kan de oppervlakte die na de verdere technische uitwerking van de layout van het dok niet nodig zou blijken voor het dok, de bestemming natuurgebied krijgen.

- Om de onzekerheid te wijten aan de contradicties in het Plan-Mer op te vangen wordt elders langs de Schelde in de ecologische zone van de haven van Antwerpen gezocht naar een optimalisatie van bestaande estuariene natuur (met een gelijkaardige oppervlakte als deze die geschrapt wordt (ca.6 ha)), door bv. een vandaag suboptimale oppervlakte estuariene natuur op te waarderen (zonder dat dit echter een bijkomende groene bestemming op het rup betekent). Om dit engagement te concretiseren is een actie toegevoegd aan het actieplan.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag, maar ook het maken van afspraken omtrent het latere beheer van de natuurkerngebieden.

De systematische realisatie van de natuurkernstructuur wordt opgevold door de Beheercommissies Natuur LSO en RSO

Opletten met medegebruik in de natuurkerngebieden: het medegebruik mag geen afbreuk doen aan de ecologische doelen

De natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied.

Ingevolge de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik vergunbaar in het gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming (in dit geval natuur) niet in het gedrang brengen. Bijgevolg is recreatief medegebruik een ondergeschikte functie in het natuurgebied.

Handelingen van algemeen belang zijn vergunbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag waarbij een evenwicht dient te worden gevonden tussen het recreatief medegebruik en de vooropgestelde ecologische doelen zonder dat de natuurdoelstellingen in het gedrang komen. De Beheercommissies Natuur (voor de linker- en rechterScheldeoever apart) volgen de natuurcompensaties en de gunstige staat van instandhouding op en begeleiden tevens de realisatie ervan.

Een fasering van de realisatie van de natuurkerngebieden plannen die inspeelt op de verwachte fasering van de havenontwikkelingen zodat de natuurkerngebieden tijdig gerealiseerd zijn

De plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ gaat ervan uit dat in 2030 de instandhoudingsdoelstellingen in de ‘robuuste natuur’ zullen gerealiseerd zijn.

In het rup is een fasering uitgewerkt: Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder is in het rup bestemd als ‘agrarisch gebied met nabestemming natuurgebied’. De huidige landbouwactiviteiten zijn toegelaten tot 2028. Het gebied krijgt pas in 2028 de bestemming natuurgebied. Uit de plan-MER blijkt dat bij de evaluatie van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen het wellicht noodzakelijk zal zijn ook in Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw-Arenbergpolder over te gaan tot natuurinrichting. Indien uit monitoringresultaten echter zou blijken dat de instandhouding van de speciale beschermingszone gewaarborgd is zonder dit gebied dan zal de Vlaamse regering een initiatief nemen (nieuwe rup-procedure) om de bestemming agrarisch gebied toch te behouden.

Een verdere fasering van de realisatie van de natuurkerngebieden is uitgewerkt in de nota “Voorstel tot gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op de Linkerscheldeoever i.h.k.v. het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief” van het Agentschap voor Natuur en Bos en zal dienen als leidraad bij de realisatie van de natuurkerngebieden. De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning.

 

 

 

 

 

4.4.4 Milderende maatregelen m.b.t. de natuurwaarden

 

In het hoofdrapport van het plan-MER worden verschillende milderende maatregelen voorgesteld. Een deel daarvan wordt rechtstreeks doorvertaald naar of gefaciliteerd door middel van het RUP (bestemmingen en/of stedenbouwkundige voorschriften). Andere aspecten hebben eerder betrekking op een latere fase (milieu- en/of stedenbouwkundige vergunning) en zijn derhalve niet rechtstreeks vertaald in het RUP. Verschillende elementen zullen op projectniveau nog verder onderzocht of uitgewerkt worden (vb. project-MER, referentieontwerp en/of het detailontwerp). Hetzelfde geldt voor de onderdelen van het MMHA zelf.

Conclusie: voorliggend RUP maakt de ruimtelijke vertaling van een aantal aspecten van enkele milderende en natuurcompenserende maatregelen (zie tabel onder 2 en onder 3.1). en moet steeds bekeken worden met bijhorende actieplanning waarvoor een dynamisch proces voor de komende jaren zal worden opgestart.

Tenslotte is er ook een reeks milderende maatregelen die eerder planoverstijgend moeten beschouwd worden. Voor deze reeks van maatregelen dient de Vlaamse overheid, gelijktijdig met de goedkeuring van het afbakeningsGRUP, initiatieven te ontwikkelen om deze tot uitvoering te brengen. Omwille van het planoverstijgend karakter is het van belang een efficiënt monitoringssysteem af te spreken en te implementeren om op die manier in voldoende mate tegemoet te komen aan de milieuknelpunten in de huidige situatie. Het plan-MER heeft immers aangegeven dat ook in het nulalternatief en in de bestaande situatie milderende maatregelen nodig zijn, met name voor wat betreft de mobiliteitseffecten, het verbeteren van de luchtkwaliteit en het geluidsklimaat langs een aantal belangrijke verkeersassen en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor de speciale beschermingszones. Een beschrijving van hoe met de milderende maatregelen wordt omgegaan is opgenomen in het actieplan.

 

 

4.4.4.1 Ruimtelijke doorvertaling in afbakeningsGRUP

 

Onderstaande tabel beschrijft de aspecten van de milderende maatregelen uit het plan-MER die ruimtelijk worden doorvertaald in onderhavig RUP. Dit betekent niet dat die milderende maatregelen hiermee volledig worden afgedekt. Onderstaande tabel dient immers te worden samen gelezen met het actieplan MMHA dat de maatregelen dan verder behandelt in zijn niet-ruimtelijke aspecten.

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen uit het plan-MER een ruimtelijke vertaling kregen in onderhavig RUP.

 

 

 

Milderende maatregel uit het plan-MER

Wijze van verwerking in het RUP

Geluid

 

 

 [image]

 

Om de woonkern van Kallo beter af te schermen voor industriegeluid is het aangewezen de volumebuffer met eindpunt L211 te verbinden met het geluidscherm aan de Kallosluis (beide maatregelen opgenomen in het MER voor de Liefkenshoekspoortunnel).

linkeroever

In het rup wordt de buffer omheen het geheel van de kern Kallo en de omliggende koppelingsgebieden vervolledigd. Via een symbolische aanduiding is op het grafisch plan een buffer aangeduid die aansluit op enerzijds de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, artikel 3.2 en artikel 3.3, en anderzijds op de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’, artikel 5.

In het stedenbouwkundig voorschrift is opgelegd dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing. De buffer moet de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur voor de aangrenzende bestemmingen beperken.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…)

vormt één van de acties uit de actieplanning. De geluidsbuffers worden door Infrabel gerealiseerd.

Ten westen van Logistiek park Waaslandhaven is een groene afscherming en landschappelijke inpassing ten aanzien van Verrebroek wenselijk. Principe 'groen bedrijvenpark' moet volstaan

linkeroever

In het stedenbouwkundig voorschrift voor het Logistiek park Waasland (Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Waasland) is een inrichtingsvoorschrift opgenomen dat een 20m brede strook beplanting oplegt tussen het logistiek park en de N451. De buffer moet worden aangelegd op het moment dat het deel van het logistiek park ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ (= laatste fase) wordt ontwikkeld.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) dient te worden opgenomen in de projectplanning van het logistiek park. Het is de Maatschappij voor het Haven, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied (MLO) die verantwoordelijk is voor de realisatie van het logistiek park Waasland. De realisatie van het logistiek park vormt één van de acties uit de actieplanning.

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur zijn een aantal bijkomende geluidsbuffers nodig, met name langs de A12 ter hoogte van Opstalvalleigebied en aan de oostrand van het Groot Rietveld.

 

Daarnaast moet de wenselijkheid en haalbaarheid nader onderzocht worden van geluidswerende buffers ter hoogte van Putten West, ter hoogte van de zilte weiden in de Nieuw-Arenbergpolder en op de grens van het noordelijk gebied en de haven.

zie tabel passende beoordeling

Landbouw

Aanvullend aan het flankerend beleid dient nagegaan te worden hoe de impact op de landbouw nog verder kan gemilderd worden door een op de kwetsbaarheid van de landbouw afgestemde fasering van de aanleg van haventerreinen en natuurgebieden, bijkomend aan de fasering die reeds in het MMHA vervat zit.

De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat bepalingen waardoor de bestaande gebouwen en constructies voor de bestaande landbouwbedrijven de volgende mogelijkheden hebben in een zeehavengebied (de bepalingen voor zonevreemde gebouwen en constructies):

Stabiliteitswerken, verbouwen, herbouwen, uitbreiden, na afbraak, na vernietiging of beschadiging herstellen.

Uitbreidingen van constructies kunnen onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden hebben te maken met sectorale voorwaarden.

Nieuwe bedrijfszetels kunnen niet opgericht worden.

In de toelichtingsnota bij het rup is aangegeven dat de bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven en uitbreiden tot het deel van de zone Saeftinghe waarin het bedrijf is gelegen en actief is, aangelegd wordt

 

Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Bij de inrichting van natuurgebieden, zoveel mogelijk rekening houden met de aanwezige

landschappelijke en erfgoedwaarden, voor zover dit het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het gedrang brengt

De beoogde natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied. Bijgevolg zijn ‘alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden toegelaten.’

Daarnaast zijn deze natuurkerngebieden aangeduid als Grote Eenheden Natuur (GEN) via een overdruk op het grafisch plan. Bijgevolg zijn deze gebieden onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en zijn alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende Grote Eenheden Natuur van toepassing in dit gebied.

Aanvullend bij de maatregelen in het rup wordt het rurale erfgoed in de polders van het Linkerscheldeoevergebied in opdracht van de Vlaamse overheid verder bestudeerd. De belangrijkste doelstelling van de studie is het uitgebreid documenteren en bewaren van de kennis aangaande dit rurale erfgoed en zijn geschiedenis, bijvoorbeeld omdat het effectief bewaren van gebouwen of landschapselementen bij de inrichting van de natuurkerngebieden overwegend niet verenigbaar zal zijn met het behalen van de vooropgestelde instandhoudingsdoelstellingen in de natuurkerngebieden.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning.

Bij het ontwerpen en realiseren van buffers (volumebuffers, geluidsschermen,…) zoveel mogelijk rekening houden met de landschappelijke en cultuurhistorische context van de omgeving

rechteroever

Conform de stedenbouwkundige voorschriften dienen de buffer ten westen van Berendrecht en Zandvliet en de Stocatradijk te voldoen aan de voorwaarden van onder meer landschappelijke inpassing.

linkeroever

Conform de stedenbouwkundige voorschriften dienen de bufferdijk (ten westen en en ten noorden van de Waaslandhaven) en de buffer omheen Kallo te voldoen aan de voorwaarden van onder meer landschappelijke inpassing.

Er moet naar gestreefd worden het beschermde historische erfgoed van Doel zoveel mogelijk te behouden, bij voorkeur in situ en in combinatie met een herbestemming. Verplaatsing van dit beschermde erfgoed buiten de haven, om het aldus te bewaren, kan slechts als een noodmaatregel beschouwd wordenrende maatregel uit het plan-MER

WiHet beschermde erfgoed in Doel bestaat uit het Hooghuys, het kerkorgel en de stenen molen op de dijk.

Het Hooghuys en het kerkorgel bevinden zich volgens het rup in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en in het gebied voor waterweginfrastructuur.

De stenen molen bevindt zich volgens het rup in het gebied voor waterweginfrastructuur (meer bepaald in het Saeftinghedok).

Het behoud van het beschermde erfgoed in Doel is niet verenigbaar met het rup. De bestemming die het rup voorziet op de plaats waar de monumenten voorkomen is duidelijk onverenigbaar met het in stand houden van de bescherming. Maar het algemeen belang dat met dit gewestelijk, strategisch en verordenend project in uitvoering van het rup, gepaard gaat, staat voorop. Voor de uitvoering van het rup zullen daarom de beschermingsbesluiten van dit beschermd erfgoed worden gewijzigd, met het oog op de heroprichting van het erfgoed op een andere plaats.

Hierover zijn acties opgenomen in de actieplanningjze van verwerking in het RUP

Mobiliteit

De netwerken en knooppunten op zowel de linker- als de rechteroever moeten verder worden geoptimaliseerd om een betere doorstroming te verkrijgen. Aandachtspunten zijn onder meer de complexen Stenen Goot, R2 en N451 op de E34, de E34 zelf, de E17, de E313/E34 in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding, de E19 noord in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding, de E19 noord in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding en de op- en afrittencomplexen van de A12 Noord.

De raamstructuur van het wegennet voor de ontsluiting van de zeehaven is zowel op linker- als op rechteroever (voor onderdelen van de raamstructuur: zie toelichtingsnota) opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd.

Daar waar de weginfrastructuur gebundeld is met spoorinfrastructuur, parallelwegen, ventwegen, bermen, grachten, taluds en/of leidingenstroken is de weginfrastructuur opgenomen in een brede zone die bestemd is als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De infrastructuuronderdelen (weg-, spoor- en leidinginfrastructuur) zijn dan niet apart bestemd. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

Naast de raamstructuur van het wegennet in de zeehaven zijn eveneens de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden, bestemd. Omwille van de ruimtelijke eenheid zijn de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden immers mee in het zeehavengebied opgenomen.

Daar waar het zeehavengebied grenst aan de hoofdwegenstructuur is in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, op het grafisch plan, in overdruk een bouwvrije strook aangeduid, om een bundeling van de weginfrastructuur met andere lijninfrastructuren mogelijk te maken.

De delen van de hoofdwegenstructuur die grenzen aan de haven en de haven niet doorsnijden (A12, E34, deel van de R2) zijn niet opgenomen in voorliggend rup. Indien in functie van aanpassingswerken herbestemmingen noodzakelijk zijn, zullen deze worden voorzien in andere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen nadat het nodige onderzoek is afgerond.

De realisatie van de noodzakelijke (aanpassingen van de) weginfrastructuur voor de ontsluiting van het zeehavengebied en de ontsluiting van de omliggende kernen (verder onderzoek, uitvoering, financiering, beheer,…) is opgenomen in meerdere acties uit de actieplanning.

Er moeten betere fietsroutes in en naar de haven uitgewerkt worden (oa fietspad parallel aan de A12). Speciale aandacht moet daarbij uitgaan naar het wegwerken van bestaande barrières (Schelde, Kanaaldok, E34, A12)

Het verbeteren van de bereikbaarheid van het zeehavengebied voor fietsers en het realiseren van betere fietsroutes in de haven is één van de acties uit de actieplanning.

De aanleg van fietspaden is mogelijk in elk bestemmingsgebied. De aanleg van fietspaden valt onder ‘Handelingen van algemeen belang’ die toelaatbaar zijn op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Bijgevolg is een systematische aanduiding van fietspaden in het rup niet nodig.

In functie van het realiseren van een fietsverbinding onder het Kanaaldok en verder over of onder de Schelde is het belangrijk dat bij de realisatie van een nieuwe Tijsmanstunnel een fietspad wordt aangelegd parallel aan de Tijsmanstunnel. Daarom is op het grafisch plan symbolisch en in overdruk een ‘verbinding voor langzaam verkeer’ aangeduid.

Modal shift in richting van binnenvaart:

wachtplaatsen binnenvaart, capaciteit sluizen…

In het rup zijn alle bestaande en toekomstige dokken bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’. Binnen het ‘gebied voor waterweginfrastructuur’ zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

De toekomstige wachtplaats voor de binnenvaart ‘Noordland’ is bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’ die de gewenste inrichting en beheer van de plek als wachtplaats toelaat.

Het verder uitwerken van een modal shift naar binnenvaart alsook de realisatie van de wachtplaats ‘Noordland’ vormen acties uit de actieplanning.

Fauna en flora

zie tabel onder hoofdstuk 4.4.3. Passende beoordeling

 

Een strikte bescherming van de als ecologisch infrastructuur aangeduide gebieden is nodig in de periode voorafgaand aan de volledige realisatie van de uit te bouwen natuurkerngebieden (opdat zij kunnen bijdragen in het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen)

In het rup zijn heel wat gebieden bestemd als ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur’ of als ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur met medegebruik’. Volgens de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften primeert de ecologische functie in deze gebieden.

In de zone voor permanente ecologische infrastructuur met medegebruik zijn eveneens een aantal infrastructuurwerken toegelaten.

Naast de permanente ecologische infrastructuur wordt er tevens tijdelijke ecologische infrastructuur voorzien zodat de tijdelijke opportuniteiten in de haven die een ecologische meerwaarde kunnen betekenen, benut kunnen worden. Het is vanzelfsprekend dat in een ruimtelijke uitvoeringsplan de tijdelijke ecologische infrastructuur omwille van zijn tijdelijk karakter en wisselende inplanting niet kan worden aangeduid op het grafisch plan. De stedenbouwkundige voorschriften voor ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’, ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ en ‘bouwvrije strook’, ‘gebied voor productie van energie’ laten de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toe.

De realisatie van de ecologische infrastructuur is opgenomen in meerdere acties uit de actieplanning.

De Beheercommissies Natuur LSO en RSO volgen de realisatie en de bescherming op van de ecologische infrastructuur in functie van de verwezenlijking van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken Speciale BeschermingsZones (SBZ’s).

Mens-ruimte

Bevordering van de leefbaarheid in Berendrecht door de ontwikkeling van het landschapspark Opstalvalleigebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor natuur is aanbevolen.

rechteroever

Om de activiteiten langs het Delwaidedok beter af te schermen van de woonkern van Berendrecht en van de natuur die in het Opstalvalleigebied zal ontstaan, wordt de bestaande Stocatradijk verhoogd en doorgetrokken in oostelijke richting. De nodige ruimte is gereserveerd door de aanduiding in overdruk op het grafisch plan van de ‘bufferdijk – Stocatradijk’.

Het Opstalvalleigebied zelf is bestemd als natuurgebied.

 

Ingevolge de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik vergunbaar in het gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming (in dit geval natuur) niet in het gedrang brengen. Bijgevolg is recreatief medegebruik een ondergeschikte functie in het natuurgebied.

Handelingen van algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden.

De realisatie van het Opstalvalleigebied vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag waarin de nodige aandacht zal gaan naar het recreatief medegebruik van het natuurgebied door de bewoners van Berendrecht. Ook de realisatie van de buffers dient te worden opgenomen in de projectplanning van het Opstalvalleigebied.

Water

Technieken van natuurtechnische milieubouw worden zoveel mogelijk toegepast

rechter- en linkeroever

In de gebieden die bestemd zijn als permanente ecologische infrastructuur, permanente ecologische infrastructuur met medegebruik of natuurgebied is in de toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften aangegeven dat voor de toegelaten handelingen de technieken van natuurtechnische milieubouw dienen te worden gehanteerd.

Conform de voorschriften zijn alle werken van natuurtechnische milieubouw toegelaten.

Integraal waterbeleid als basis voor alle ingrepen met impact op het watersysteem

Voor handelingen die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen buiten de natuurlijke overstromingsgebieden of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden worden de stroomgebiedbeheersplannen en de bekkenbeheersplannen als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

In de gebieden voor harde bestemmingen zijn alle handelingen die nodig zijn voor de realisatie van de bestemming mogelijk. Hiertoe behoren ook waterbeheersingswerken. Zo is bijvoorbeeld de aanleg en het onderhoud van waterkerende dijken (b.v. Sigmadijken) toegelaten in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

In natuurgebied daarentegen is waterbeheersing een ondergeschikte functie. Het stedenbouwkundig voorschrift stelt expliciet dat enkel indien de realisatie van de natuurfunctie niet in het gedrang komt, waterbeheersingswerken zijn toegelaten.

In agrarisch gebied zijn de landbouwactiviteiten slechts toegelaten voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

 

 

4.4.4.2 Een professionele procesarchitectuur voor uitvoering van het actieplan

 

De ontwikkeling van de zeehaven gaat gepaard met een reeks essentiële infrastructurele projecten (wegen, spoor, binnenvaart), zoals opgenomen in het voorkeursalternatief MMHA – maar niet voorzien in voorliggend GRUP – en met de uitvoering van een reeks milderende maatregelen uit het plan-MER.

Het actieplan in zijn huidige vorm is een momentopname. Het actieplan, of beter de ‘actieplanning’ is een dynamisch proces voor de komende jaren. Over het gros van de maatregelen uit het actieplan zullen immers nadere studies, concretiserende beleidsbeslissingen, specifieke budgettaire engagementen moeten worden genomen.

Bijlage 3 bij de toelichtingsnota: Het actieplan zoals het voorlag op de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 over de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA

Basis voor de prioritering van de maatregelen in het actieplan is de afwegingsnota van maatregelen waarover de Vlaamse Regering besliste 22 juli 2011. Er is een procesmanager aangesteld die halfjaarlijks rapporteert aan de Vlaamse Regering over de actieplanning.

In zijn huidige vorm bestaat het actieplan uit drie onderdelen:

1) maatregelen die onder beslist beleid vallen, dringende maatregelen die de huidige toestand milderen en juridisch noodzakelijk zijn);

2) de overige milderende maatregelen

3) het pakket infrastructuurwerken MMHA (spoorlijn langsheen de E34, spoorlijn richting noorden, tweede havenuitsluiting,…) dat niét ruimtelijk vertaald is in het afbakeningsGRUP.

Ook de maatregelen met betrekking tot de monitoring maken deel uit van het actieplan. De procesmanager heeft als taak de continue monitoring van de voortgang van het dynamisch proces van actieplanning (ic continue verdere verfijning en uitwerking van het actieplan in samenspraak met alle partners). Het is de bedoeling om de effectiviteit van het pakket milderende maatregelen - ter bevordering van de leefbaarheid van de omgeving van de haven - te monitoren en eventueel bij te sturen.

 

1. Maatregelen die onder beslist beleid vallen, dringende maatregelen die de huidige toestand milderen en juridisch noodzakelijk zijn);

Beslist beleid

Beslist beleid betreft de maatregelen die nodig zijn voor de realisatie van het concept robuuste natuur rondom de haven. Naast de ruimtelijk vertaling van de nieuwe natuurgebieden zal de realisatie vastgelegd worden in een overeenkomst tussen betrokken partijen. De monitoring gebeurt door de Beheercommissie Natuur.

Ook de fasering van de natuur, op basis van een aanname met betrekking tot de uitvoering van de verdere havenontwikkeling, zal vertaald worden in de overeenkomst rond natuurgebieden.

Beslist beleid betreft ook het flankerend landbouwbeleid dat momenteel vorm gegeven wordt door de werking van (pre-)grondenbanken op beide oevers.

 

De Vlaamse Regering keurde 15 juli 2011 de principiële krachtlijnen goed van het sociaal begeleidingsplan. De Bemiddelaar Grootschalige Vlaamse Infrastructuurprojecten stelt het plan op en volgt de uitvoering ervan op. Dit betekent dat ze de betrokken bewoners informeert, hen begeleidt bij onteigeningen en naar woonalternatieven helpt zoeken.

 

Dringende maatregelen

Mildering huidige toestand

In het nulalternatief en in de bestaande situatie zijn milderende maatregelen nodig voor wat betreft de mobiliteitseffecten, het verbeteren van de luchtkwaliteit en het geluidsklimaat langs een aantal belangrijke verkeersassen en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen (ihd’s) voor de specifieke beschermingszones.

Voor de monitoring van de goede staat van instandhouding maakt wordt wordteen afsprakenmatrix nieuwe natuurgebieden en een gebiedsgericht soortenbeschermings-actieprogramma opgemaakt.

 

Juridisch vereist

Juridisch gezien zijn er dringende maatregelen met betrekking tot het bodemdecreet/Vlarebo en met betrekking tot de uitvoering van de EU-richtlijnen rond omgevingslawaai, luchtkwaliteit, speciale beschermingszones, integraal waterbeleid.

Veel van de maatregelen rond lucht/mobiliteit zitten vervat in het lopende Actieplan fijn stof en NO2 van de Antwerpse haven en de stad Antwerpen en de quick-wins die in dit kader zijn uitgewerkt. Het actieplan wordt gecoördineerd door de Vlaamse overheid en bevat maatregelen rond meten en modelleren, industrie, scheepvaart en wegverkeer. Het plangebied omvat zowel de haven van Antwerpen als de stad, gezien deze door de zeer nabije ligging elkaar wederzijds beïnvloeden.

 

2. Overige milderende maatregelen

Voor de overige maatregelen wordt verwezen naar de versie van het actieplan zoals het voorlag op de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 over de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA.

 

3. infrastructuurwerken MMHA met milieugevolgen

Het pakket infrastructuurwerken MMHA omvat een aantal spoorprojecten zoals de spoorlijn langsheen de E34, spoorlijn richting noorden, tweede havenuitsluiting,…die niet vertaald zijn in voorliggend afbakeningsGRUP:

De Vlaamse overheid is gestart met de opmaak van een Vlaamse spoorstrategie opdat de projecten die voor Vlaanderen prioritair zijn, duidelijk benoemd kunnen worden in het lange termijn investeringsprogramma van de NMBS-groep.

Tegen 2016 wordt op Linkerscheldeoever, op de kop van Deurganckdok, een 2de zeesluis gerealiseerd; en op middellange termijn plant men een derde binnenvaartsluis op rechteroever.

 

 

 

4.5 Passende beoordeling

 

4.5.1 Passende beoordeling uit plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’

 

zie hoofdstuk 4.4.3. Passende beoordeling

 

 

4.5.2 Aanvulling voor Ettenhovense Polder

 

De voortoets van de passende beoordeling voor het deelgebied ‘Ettenhovense polder’ is opgenomen in het onderzoek tot milieueffectrapportage.

Er worden geen effecten verwacht van de herbevestiging als agrarisch gebied op de andere Natura-2000 gebieden die in de nabijheid liggen zoals de Kuifeend, vanwege de ruimtelijk geïsoleerde ligging van beide gebieden ten opzichte van mekaar. De landbouwactiviteiten hebben geen verstorende impact op de doelen voor de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Er blijkt geen noodzaak om een eigenlijke passende beoordeling uit te voeren.

 

 

Uit de herbestemming van het gebied voor recreatievliegen is fysisch geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone te verwachten indien bij de verordenende bepalingen opgenomen wordt dat niet enkel het overwegend onbebouwde maar ook het onverharde karakter behouden blijft . Er worden dan geen habitats ingenomen of omgezet die van belang zijn voor de soorten waarvoor doelstellingen vooropgesteld werden.

Deze voorwaarde is verwerkt in het RUP:

- De toelichtende kolom bij artikel R21.1. stelt dat het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied behouden blijft;

- Enkel ter hoogte van de zones met de overdruk ‘gebouwen, verhardingen en verharde parkeerplaatsen’, artikel R21.2., zijn gebouwen en verhardingen met een vloeroppervlakte groter dan 10m2 toegelaten.

 

 

4.5.3 Aanvulling voor polder tussen Verrebroek en Kieldrecht

 

De herbestemming naar agrarisch gebied is onderbouwd is via de ‘passende beoordeling’ van de planMER voor de haven. Deze ‘passende beoordeling’ heeft immers de gunstige staat van instandhouding afgetoetst voor het gehele vogelrichtlijngebied ‘3.6 Schorren en polders van de Beneden Zeeschelde’. Het MMHA houdt in dat, mits volwaardige realisatie van de natuurkerngebieden, alle ruimte die niet ingekleurd is als natuurkerngebied kan ingenomen worden voor economische doeleinden met inbegrip van landbouw (en met uitzondering van een aantal gebieden in het kader van de ecologische infrastructuur).

 

 

 

 

4.6 Watertoets

Conform het decreet betreffende het integraal waterbeleid dd. 18/7/2003 dient een toets gedaan te worden op het mogelijk schadelijk effect van het plan op het watersysteem.

Art. 8 §4 van het decreet bepaalt dat voor de vergunningsplichtige activiteit, plan of programma dat onderworpen is aan een milieueffectenrapportage, de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren, in het rapport (MER) dient te gebeuren.

In het kader van het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ vormde water een van de te onderzoeken toetsen milieudisciplines en werd een watertoets opgesteld. Hieronder worden de conclusies van deze watertoets meegegeven.

In het plan-MER gaat men ervan uit dat de acties en maatregelen uit het bekkenbeheerplan voor de Benedenschelde tegen 2030 gerealiseerd zijn, waardoor huidige knelpunten m.b.t. afwatering en waterkwaliteit in het gebied rond de haven grotendeels zullen opgelost zijn. In de watertoets wordt nog eens benadrukt dat havenuitbreiding geen negatieve effecten mag hebben op de afwatering en de waterkwaliteit in het omringende gebied en de Schelde. Bij havenuitbreiding (de B-planvarianten) moet daarom zeker rekening gehouden worden met de verschillende milderende maatregelen opgesomd in de watertoets (blz. 14-16 van bijlage P van het hoofdrapport van het plan-MER). De milderende maatregelen die op planniveau ruimtelijk vertaald werd worden opgesomd onder 4.4.4.1.

Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan laat toe de geplande projecten zodanig te ontwerpen, in te richten en uit te voeren dat rekening kan worden gehouden met alle kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van het watersysteem, m.a.w. dat aandacht kan gegeven worden aan een integrale benadering van het watersysteem/beheer en dat de nodige mildering én compensatie kunnen worden voorzien, zodat de uitbreiding van de haven geen blijvende schadelijke impact zal hebben op de omliggende watersystemen in het algemeen en de ontvangende waterloop, in casu de Schelde, in het bijzonder.

 

Op 9 november 2011 heeft de Vlaamse Regering het watertoetsbesluit gewijzigd. Een belangrijke wijziging is dat de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden vervangen is door een nieuwe kaart waar meer gebieden in zijn opgenomen. De wijzigingen zijn van kracht sinds 1 maart 2012. Binnen de contouren van dit plan worden, gelet op de omvang van het plangebied, eerder beperkte wijzigingen vastgesteld. Deze kaart heeft vooral een signaalfunctie die gebruikt wordt om mogelijk schadelijk effecten op het watersysteem te detecteren. De plan-MER hanteert echter een veel uitgebreidere set van onderzoeksmethodes en effectenbeoordeling gericht op het plaatselijke watersysteem, zodat beperkte wijzigingen in de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden bijgevolg geen significante impact op de beoordeling van het watersysteem zoals gebeurd in de plan-MER

 

 

Aanvullingen voor Ettenhovense Polder

Het deelgebied ‘Ettenhovense polder’ situeert zich in effectief overstromingsgevoelig gebied, risicozone voor overstromingen, natuurlijk overstromingsgebied en recent overstroomd gebied. Er is geen wijziging t.a.v. vergunbaarheid van activiteiten met een negatieve impact op het watersysteem (waterlopen, oppervlaktewater, grondwater, infiltratie in bodem, overstromingsgebieden,…).

Bovendien wordt door de bevestiging van het agrarisch gebied de opvangcapaciteit van het gebied niet gewijzigd. Het betreft namelijk een ingedijkt gebied (polder) waardoor de waterafvoer en opvangcapaciteit gecontroleerd kan verlopen door de waterbeheerder. Ook de herbestemming in functie van het vliegveld bestendigt het grotendeels onverharde karakter van dit gebied, waardoor geen wijzigingen in de lokale waterhuishouding of bijkomende afvalwaterstromen worden verwacht.

In de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan worden tenslotte maatregelen die nodig of nuttig zijn voor het waterbeheer mogelijk gemaakt en wordt het grootste deel van het plangebied bouwvrij gehouden. Er is dus geen bijkomende impact t.a.v. het watersysteem.

 

 

Aanvullingen voor polder tussen Verrebroek en Kieldrecht

Het deelgebied ‘polder tussen Verrebroek en Kieldrecht’ situeert zich deels in mogelijk overstromingsgevoelig gebied,. Er is geen wijziging t.a.v. vergunbaarheid van activiteiten met een negatieve impact op het watersysteem (waterlopen, oppervlaktewater, grondwater, infiltratie in bodem, overstromingsgebieden,…). Bovendien wordt door de bevestiging van het agrarisch gebied de opvangcapaciteit van het gebied niet gewijzigd.

In de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan worden tenslotte maatregelen die nodig of nuttig zijn voor het waterbeheer mogelijk gemaakt. Er is dus geen bijkomende impact t.a.v. het watersysteem te verwachten.

 

 

Besluit

 

Wanneer de mitigerende maatregelen uit de plan-MER worden toegepast, wordt er geen blijvende schadelijke impact op het watersysteem verwacht. De mitigerende maatregelen met een ruimtelijke doorwerking op niveau van het RUP, werden doorvertaald in de betreffende stedenbouwkundige voorschriften.

Het plan is bijgevolg in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van art. 5 en 6 van het Decreet Integraal Waterbeleid, met de bindende bepalingen van het bekkenbeheerplan van de Benedenschelde.

 

 

 

 

4.7 Zorgplicht (onroerend erfgoed)

 

Ankerplaats “De Polder van Stabroek met overgangszone naar de Noorderkempen te Stabroek, Kapellen en Antwerpen”

Het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is gelegen in of nabij een definitief goedgekeurde ankerplaats, zoals bedoeld in het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 13 februari 2004, hoofdstuk IV – Behoud van erfgoedlandschappen, met name de Ettenhovense Polder in Stabroek..

Bij ministerieel besluit van 18 januari 2012 werd de ankerplaats “De Polder van Stabroek met overgangszone naar de Noorderkempen te Stabroek, Kapellen en Antwerpen” definitief aangeduid.

Het besluit tot aanduiding omvat onder meer een beschrijving van de natuurwetenschappelijke, historische, esthetische, sociaal-culturele of ruimtelijk-structurerende waarden die aanleiding hebben gegeven tot de aanduiding, de kenmerken die typisch zijn voor de ankerplaats met inbegrip van de ruimtelijke kenmerken die eigen zijn aan de waarden.

Door deze aanduiding worden de bepalingen omtrent de zorgplicht van het landschapsdecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 van kracht in dit gebied.

 

 

Doel van het ruimtelijk uitvoeringsplan is de definitief aangeduide ankerplaats maximaal op te nemen als ‘erfgoedlandschap’ in de zin van het landschapsdecreet waarbij het specifiek karakter van het open agrarische landschap dat getuigt van de initiële ontginning, met langgerekte tot blokvormige percelen en met zowel akker- als grasland, het historische wegenpatroon en afwateringsstelsel, de oude dijkstructuren, waterlopen, kleine landschapselementen zoals houtkanten, bomenrijen en rietkragen, het bouwkundig erfgoed en het archeologisch patrimonium, kan bewaard worden en het landschap kan beheerd worden als één structurerend geheel.

 

 

Onroerend erfgoed in Doel

Er is voorlopig een onverenigbaarheid tussen het rup en de beschermingsbesluiten van het beschermd erfgoed in Doel. De bestemming die het rup voorziet op de plaats waar de monumenten voorkomen is onverenigbaar met het in stand houden van de bescherming. Maar het algemeen belang dat met dit gewestelijk, strategisch en verordenend project gepaard gaat, staat voorop. Voor de uitvoering van het rup zullen de beschermingsbesluiten gewijzigd moeten worden om de beschermde onroerende goederen te kunnen verplaatsen.

 

 

4.8 Archeologie

 

In het kader van de het Europees verdrag houdende de bescherming van het archeologisch erfgoed (Valetta/Malta, 1992) wordt het algemeen principe onderschreven om tijdig het noodzakelijk onderzoek te verrichten. Dit maakt evenwel geen voorwerp uit van een ruimtelijk uitvoeringsplan, maar zal bij de vergunningsaanvraag en de projectrealisatie aan bod komen.

 

 

 

4.9 Sectorwetgeving over bevaarbare en onbevaarbare waterlopen

De wettelijke onderhouds- en erfdienstbaarheidsstrook langs beide zijden van de waterlopen dient gevrijwaard te worden van beperkingen inzake de uitvoering van de gewone onderhouds- en verbeteringswerken. De voorwaarden hiervoor zijn geregeld via sectorwetgeving.

Zo is de diepte van de zone die moet gevrijwaard worden voor het uitvoeren van onderhoudswerken aan de kanaaloever, de reservatiezone genoemd, langs de Schelde-Rijnverbinding vastgelegd op:

- een zone van 20m vanuit de bestaande oever indien in uitgraving;

- een zone van 3m uit de teengracht indien in ophoging.

Voor het Albertkanaal wordt de diepte van de reservatiezone vastgelegd op:

- een zone van 20m vanuit de bestaande oever indien in uitgraving;

- een zone van 3m uit de teengracht indien in ophoging;

- uitzonderingen: nog uit te voeren verbredingswerken, werkzones rond kunstwerken.

Binnen het plangebied van voorliggend rup wordt de sectorwetgeving niet opgeheven door het rup. Bijgevolg zijn deze voorwaarden langs waterlopen van toepassing.

In het voorschrift artikel R12. Buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet zijn bijkomende aspecten met betrekking tot de noodzakelijke onderhoudswerken langs de Schelde-Rijnverbinding opgenomen. De Schelde-Rijnverbinding en het Albertkanaal grenzen verder aan het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. In dit gebied zijn de onderhoudswerken langs de waterlopen toegelaten en is het bijgevolg niet nodig bijkomende bepalingen op te nemen.