4.4 Milieuverklaring

 

 

4.4.1 Situering

 

Basisdocument voor het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ is het 'strategische plan' dat de ruimtelijke inzichten en de alternatieven voor havenuitbreiding verzamelt die de verschillende voorstudies (sinds 1998) hebben opgeleverd.

Het kennisgevingsdossier van het plan-MER werd door de dienst Milieueffectrapportage van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie volledig verklaard op 16 mei 2006. De terinzagelegging liep van 17 mei 2006 tot 17 juni 2006. Gezien de effecten van het strategisch plan grensoverschrijdend zijn, werd de kennisgeving ook bezorgd aan het Nederlandse bevoegde gezag 7.

Conform de bepalingen van het plan-MER decreet werden eveneens adviezen gevraagd aan de relevante administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen.

Op 18 december 2006 besliste de dienst Milieueffectrapportering over de richtlijnen voor de opmaak van het plan-MER.

Het eindrapport van het plan-MER werd op 4 maart 2009 door deze dienst goedgekeurd.

De Vlaamse Regering koos op 11 september 2009 op basis van de uitkomsten van de economische ontwikkelingsstudie (EOS) en het plan-MER voor het 'maatschappelijk meest haalbaar alternatief' (MMHA) als voorkeursalternatief voor havenuitbreiding.

De Vlaamse Regering stemde 22 juli 2011 in met de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen alsook met de doelstellingen voor en fasering van natuurontwikkeling. Ze heeft de bevoegde ministers belast om in samenspraak met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij LSO een afsprakenmatrix voor de realisatie van de natuurkerngebieden op te stellen. Ze heeft een procesmanager aangesteld voor het verdere verloop van het project en gelast de bevoegde ministers met de verdere uitvoering ervan.

Bijlage 2 bij de toelichtingsnota: Beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 betreffende de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA

 

 

4.4.2 Bestudeerde plan-alternatieven en voorkeursalternatief voor ontwikkeling

 

In het plan-MER worden twee verschillende planalternatieven vergeleken met het nulalternatief. De planalternatieven onderscheiden zich door hun fundamenteel ander toekomstperspectief en ruimtebeslag. Het essentieel verschil is de wijze waarop met de verwachte groei wordt omgegaan: door inbreiding en herstructurering van de haven (A-alternatief) of door uitbreiding van de haven (B-alternatief). Binnen de planalternatieven worden nog varianten gedefinieerd.

Het nulalternatief en de planvarianten geven de verwachte situatie weer in het referentiejaar 2030.

De alternatieven bij lage economische groei (het nulalternatief en planvariant A1a) 8 beschikken niet over voldoende capaciteit voor de verwerking van het verwachte aantal containers in 2030 (hoofdrapport plan- MER pag 35). Het MMHA en de planvarianten B1 en B3 wel.

Hoge groei planvarianten leveren uiteraard hogere hinterlandtrafieken op met een verregaandere impact dan die met lage groei. De B-varianten hebben echter de neiging deze impacten een stuk beter op te vangen dan de A planvarianten door de infrastructuren die hier tegenover worden geplaatst.

Daar het plan-MER aangeeft dat de milieueffecten van planvariant B3 groter zijn dan die van planvariant B1, daar de passende beoordeling van planvariant B3 negatief is en daar het MMHA in de multicriteria- analyse beter geëvalueerd wordt dan planvariant B1, kan gesteld worden dat er geen minder schadelijke alternatieven zijn voor havenontwikkeling dan het MMHA als men economische doelstellingen, geformuleerd in de economische ontwikkelingsstudie (EOS), wil bereiken.

Planvariant B1 werd op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht aangepast tot een ‘maatschappelijk meest haalbaar alternatief’ (MMHA). Het verschil tussen dit MMHA en planvariant B1 houdt vooral verband met ontwikkelingen op linkeroever (o.a. in relatie tot landbouw). In het MMHA is er een mate van fasering opgenomen waardoor zones voor natuurontwikkeling en haveninfrastructuur nog in landbouwgebruik kunnen blijven tot projecten effectief in uitvoering gaan, wat positief is vanuit landbouwoogpunt. Voor een volledige beschrijving van dit alternatief wordt verwezen naar het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

 

 

4.4.3 Passende beoordeling

 

De passende beoordeling bij het plan-MER geeft aan dat in de eindsituatie van planvariant MMHA voldoende rekening gehouden zal worden met de ecologische doelen voor de relevante speciale beschermingszones (SBZ-habitatrichtlijn en SBZ-vogelrichtlijn). Het plan bevat de creatie van de nodige natuurkernstructuur waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en de arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden. Hierbij wordt aangenomen dat uiteindelijk de volledige strook lage weiden in de nieuw-Arenbergpolder en het volledige plassengebied Prosperpolder Zuid (toponiemen Muggenhoek en westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder) nodig zal zijn. Dit zou impliceren dat vanaf 2025 de natuurinrichting in deze beide gebieden zal worden aangevat.

Het plan zal echter niet voorkomen dat betekenisvolle negatieve effecten zullen optreden voor SBZ-V ‘De Kuifeend en Blokkersdijk’, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend, die nopen tot compensatie in het Opstalleivalleigebied.

De ruimtelijke vertaling van de natuurkernstructuur en de compensatie in Opstalvalleigebied gebeurt via onderhavig RUP.

 

 

De passende beoordeling voor voorliggend RUP is opgenomen in de plan-MER, met uitzondering voor het deelgebied ‘Ettenhovense polder’ (zie verder).

Overeenkomstig artikel 36ter, §3 van het decreet Natuurbehoud werd elke planvariant en het MMHA aan een passende beoordeling onderworpen (zie bijlage H van het hoofdrapport van het plan-MER).

Volgende speciale beschermingszones aangeduid in kader van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (verder in deze nota de ‘vogelrichtlijn’ genoemd) liggen volledig binnen het plangebied:

- De Kuifeend en Blokkersdijk (BE2300222);

- Schorren en polders van de Benedenschelde (BE2301336).

Ook een deel van volgende speciale beschermingszones aangeduid in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (verder in deze nota de ‘habitatrichtlijn’ genoemd) liggen in het plangebied:

- Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent (BE2300006);

- Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat (BE2100045).

Uit de passende beoordelingen blijkt dat in de huidige situatie niet kan voldaan worden aan de verplichtingen van zowel vogel- als habitatrichtlijn.

Doordat de verschillende planvarianten de creatie bevatten van de nodige natuurkernstructuren, waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden, wordt er, voor wat de situatie betreft in 2030, voldoende rekening gehouden met de ecologische doelen voor de relevante SBZ-H en SBZ-V gebieden.

Voor het MMHA wordt hierbij aangenomen dat uiteindelijk de volledige strook lage weiden in de Nieuw- Arenbergpolder en het volledige plassengebied Prosperpolder nodig zal zijn.

Er zullen evenwel betekenisvolle negatieve effecten optreden voor het SBZ-V “De Kuifeend en Blokkersdijk”, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend. Deze effecten nopen tot een compensatie onder de vorm van natuurinrichting in het Opstalvalleigebied.

Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan dient de realisatie van de natuurkernstructuren, incl. het natuurcompensatiegebied Opstalvalleigebied, uiterlijk gelijktijdig met de realisatie van de voormelde haveninfrastructuur mogelijk te maken en ze derhalve op te nemen in het grafisch plan en / of de voorschriften.

In het advies, opgenomen in het goedkeuringsverslag van het plan-MER, ondersteunt het Agentschap voor Natuur en Bos het gevoerde onderzoek en onderschrijft de conclusies van de passende beoordelingen voor de verschillende planvarianten.

 

 

Voor meer info wordt verwezen naar de passende beoordeling MMHA.

 

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen uit de passende beoordeling verder een ruimtelijke vertaling kregen in onderhavig RUP.

 

 

 

 

 

Milderende maatregel uit passende beoordeling

Wijze van verwerking

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur zijn een aantal bijkomende geluidsbuffers nodig, met name langs de A12 ter hoogte van Opstalvalleigebied en aan de oostrand van het Groot Rietveld.

rechteroever

De geluidsbuffer tussen het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’ en de A12 is via een symbolische aanduiding op het grafisch plan aangegeven. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming en moet worden aangelegd als een dijk of een scherm, gelijktijdig met de inrichting van het natuurgebied.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) dient te worden opgenomen in de projectplanning van het Opstalvalleigebied. De realisatie van het Opstalvalleigebied vormt één van de acties uit deactieplanning.

linkeroever

De geluidsbuffer tussen het Groot Rietveld en de vlakte van Zwijndrecht, op de grens van het zeehavengebied, is via een symbolische aanduiding op het grafisch plan aangegeven. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming en moet worden aangelegd als een dijk of een scherm, ten laatste wanneer op minder dan 500 meter van de grens van het zeehavengebied het bedrijventerrein wordt ontwikkeld.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) vormt één van de acties uit de actieplanning.

Bijkomend dient het principe van milieuzonering de hinder vanuit de haven naar het Groot Rietveld te minimaliseren.

Het uitwerken van een milieuzonering vormt één van de acties uit de actieplanning.

Milderen van de geluidsverstoring voor natuur ter hoogte van Putten West, ter hoogte van de zilte weiden in de Nieuw- Arenbergpolder en op de grens van het noordelijk gebied en de haven

Rondom het zeehavengebied wordt een buffer voorzien. De buffer is via een overdruk aangeduid op het grafisch plan. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing en moet worden aangelegd als een dijk, ten laatste wanneer op minder dan 500 meter van de grens van het zeehavengebied het bedrijventerrein wordt ontwikkeld.

Verder kan via het principe van milieuzonering de hinder vanuit de haven naar de natuurkernen worden geminimaliseerd. Dit houdt in dat industrieën met een hoog specifiek geluidsniveau niet aan de rand van de haven worden voorzien, zeker niet ter hoogte van natuurkerngebieden.

Het toepassen van een milieuzonering vormt één van de acties uit de actieplanning.

De realisatie van de zone Saeftinghe vormt één van de infrastructuurprojecten uit de actieplanning.

Afstemmen van het beheer van de beoogde natuurkerngebieden op de natuurfunctie en de natuurdoelstellingen

De beoogde natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied. Bijgevolg zijn ‘alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden toegelaten.’

Daarnaast zijn deze natuurkerngebieden aangeduid als Grote Eenheden Natuur (GEN) via een overdruk op het grafisch plan. Bijgevolg zijn deze gebieden onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en zijn alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende Grote Eenheden Natuur van toepassing in dit gebied.

Voor het natuurgebiedje langs de Schelde en tussen het Deurganckdok en het Saeftinghedok dient te worden opgemerkt:

- In de tekstuele beschrijving van het MMHA in het hoofdrapport van de plan-Mer voor de haven van Antwerpen wordt aan de kop van het Saeftinghedok een wachtkom opgenomen als onderdeel van dit alternatief.

- Er dient erkend te worden dat de Plan-mer hier evenwel niet overal consequent is en er hieromtrent contradictorische passages zijn; De kaart van het MMHA (dat mogelijks de basis heeft gevormd van de Passende Beoordeling) voorziet geen wachtkom, maar wel 8 ha estuariene natuur.

- Het in het rup bestemde natuurgebiedje tussen Deurganckdok en Saeftinghedok is slechts een deel van deze estuariene natuur, namelijk het deel dat is afgebakend als habitatrichtlijngebied.

- Het aan het natuurgebiedje grenzende gebied voor waterweginfrastructuur bevat de bepaling ‘Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.’ Bijgevolg kan de oppervlakte die na de verdere technische uitwerking van de layout van het dok niet nodig zou blijken voor het dok, de bestemming natuurgebied krijgen.

- Om de onzekerheid te wijten aan de contradicties in het Plan-Mer op te vangen wordt elders langs de Schelde in de ecologische zone van de haven van Antwerpen gezocht naar een optimalisatie van bestaande estuariene natuur (met een gelijkaardige oppervlakte als deze die geschrapt wordt (ca.6 ha)), door bv. een vandaag suboptimale oppervlakte estuariene natuur op te waarderen (zonder dat dit echter een bijkomende groene bestemming op het rup betekent). Om dit engagement te concretiseren is een actie toegevoegd aan het actieplan.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag, maar ook het maken van afspraken omtrent het latere beheer van de natuurkerngebieden.

De systematische realisatie van de natuurkernstructuur wordt opgevold door de Beheercommissies Natuur LSO en RSO

Opletten met medegebruik in de natuurkerngebieden: het medegebruik mag geen afbreuk doen aan de ecologische doelen

De natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied.

Ingevolge de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik vergunbaar in het gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming (in dit geval natuur) niet in het gedrang brengen. Bijgevolg is recreatief medegebruik een ondergeschikte functie in het natuurgebied.

Handelingen van algemeen belang zijn vergunbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag waarbij een evenwicht dient te worden gevonden tussen het recreatief medegebruik en de vooropgestelde ecologische doelen zonder dat de natuurdoelstellingen in het gedrang komen. De Beheercommissies Natuur (voor de linker- en rechterScheldeoever apart) volgen de natuurcompensaties en de gunstige staat van instandhouding op en begeleiden tevens de realisatie ervan.

Een fasering van de realisatie van de natuurkerngebieden plannen die inspeelt op de verwachte fasering van de havenontwikkelingen zodat de natuurkerngebieden tijdig gerealiseerd zijn

De plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ gaat ervan uit dat in 2030 de instandhoudingsdoelstellingen in de ‘robuuste natuur’ zullen gerealiseerd zijn.

In het rup is een fasering uitgewerkt: Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder is in het rup bestemd als ‘agrarisch gebied met nabestemming natuurgebied’. De huidige landbouwactiviteiten zijn toegelaten tot 2028. Het gebied krijgt pas in 2028 de bestemming natuurgebied. Uit de plan-MER blijkt dat bij de evaluatie van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen het wellicht noodzakelijk zal zijn ook in Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw-Arenbergpolder over te gaan tot natuurinrichting. Indien uit monitoringresultaten echter zou blijken dat de instandhouding van de speciale beschermingszone gewaarborgd is zonder dit gebied dan zal de Vlaamse regering een initiatief nemen (nieuwe rup-procedure) om de bestemming agrarisch gebied toch te behouden.

Een verdere fasering van de realisatie van de natuurkerngebieden is uitgewerkt in de nota “Voorstel tot gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op de Linkerscheldeoever i.h.k.v. het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief” van het Agentschap voor Natuur en Bos en zal dienen als leidraad bij de realisatie van de natuurkerngebieden. De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning.

 

 

 

 

 

4.4.4 Milderende maatregelen m.b.t. de natuurwaarden

 

In het hoofdrapport van het plan-MER worden verschillende milderende maatregelen voorgesteld. Een deel daarvan wordt rechtstreeks doorvertaald naar of gefaciliteerd door middel van het RUP (bestemmingen en/of stedenbouwkundige voorschriften). Andere aspecten hebben eerder betrekking op een latere fase (milieu- en/of stedenbouwkundige vergunning) en zijn derhalve niet rechtstreeks vertaald in het RUP. Verschillende elementen zullen op projectniveau nog verder onderzocht of uitgewerkt worden (vb. project-MER, referentieontwerp en/of het detailontwerp). Hetzelfde geldt voor de onderdelen van het MMHA zelf.

Conclusie: voorliggend RUP maakt de ruimtelijke vertaling van een aantal aspecten van enkele milderende en natuurcompenserende maatregelen (zie tabel onder 2 en onder 3.1). en moet steeds bekeken worden met bijhorende actieplanning waarvoor een dynamisch proces voor de komende jaren zal worden opgestart.

Tenslotte is er ook een reeks milderende maatregelen die eerder planoverstijgend moeten beschouwd worden. Voor deze reeks van maatregelen dient de Vlaamse overheid, gelijktijdig met de goedkeuring van het afbakeningsGRUP, initiatieven te ontwikkelen om deze tot uitvoering te brengen. Omwille van het planoverstijgend karakter is het van belang een efficiënt monitoringssysteem af te spreken en te implementeren om op die manier in voldoende mate tegemoet te komen aan de milieuknelpunten in de huidige situatie. Het plan-MER heeft immers aangegeven dat ook in het nulalternatief en in de bestaande situatie milderende maatregelen nodig zijn, met name voor wat betreft de mobiliteitseffecten, het verbeteren van de luchtkwaliteit en het geluidsklimaat langs een aantal belangrijke verkeersassen en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor de speciale beschermingszones. Een beschrijving van hoe met de milderende maatregelen wordt omgegaan is opgenomen in het actieplan.

 

 

4.4.4.1 Ruimtelijke doorvertaling in afbakeningsGRUP

 

Onderstaande tabel beschrijft de aspecten van de milderende maatregelen uit het plan-MER die ruimtelijk worden doorvertaald in onderhavig RUP. Dit betekent niet dat die milderende maatregelen hiermee volledig worden afgedekt. Onderstaande tabel dient immers te worden samen gelezen met het actieplan MMHA dat de maatregelen dan verder behandelt in zijn niet-ruimtelijke aspecten.

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen uit het plan-MER een ruimtelijke vertaling kregen in onderhavig RUP.

 

 

 

Milderende maatregel uit het plan-MER

Wijze van verwerking in het RUP

Geluid

 

 

 [image]

 

Om de woonkern van Kallo beter af te schermen voor industriegeluid is het aangewezen de volumebuffer met eindpunt L211 te verbinden met het geluidscherm aan de Kallosluis (beide maatregelen opgenomen in het MER voor de Liefkenshoekspoortunnel).

linkeroever

In het rup wordt de buffer omheen het geheel van de kern Kallo en de omliggende koppelingsgebieden vervolledigd. Via een symbolische aanduiding is op het grafisch plan een buffer aangeduid die aansluit op enerzijds de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, artikel 3.2 en artikel 3.3, en anderzijds op de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’, artikel 5.

In het stedenbouwkundig voorschrift is opgelegd dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing. De buffer moet de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur voor de aangrenzende bestemmingen beperken.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…)

vormt één van de acties uit de actieplanning. De geluidsbuffers worden door Infrabel gerealiseerd.

Ten westen van Logistiek park Waaslandhaven is een groene afscherming en landschappelijke inpassing ten aanzien van Verrebroek wenselijk. Principe 'groen bedrijvenpark' moet volstaan

linkeroever

In het stedenbouwkundig voorschrift voor het Logistiek park Waasland (Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Waasland) is een inrichtingsvoorschrift opgenomen dat een 20m brede strook beplanting oplegt tussen het logistiek park en de N451. De buffer moet worden aangelegd op het moment dat het deel van het logistiek park ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ (= laatste fase) wordt ontwikkeld.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) dient te worden opgenomen in de projectplanning van het logistiek park. Het is de Maatschappij voor het Haven, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied (MLO) die verantwoordelijk is voor de realisatie van het logistiek park Waasland. De realisatie van het logistiek park vormt één van de acties uit de actieplanning.

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur zijn een aantal bijkomende geluidsbuffers nodig, met name langs de A12 ter hoogte van Opstalvalleigebied en aan de oostrand van het Groot Rietveld.

 

Daarnaast moet de wenselijkheid en haalbaarheid nader onderzocht worden van geluidswerende buffers ter hoogte van Putten West, ter hoogte van de zilte weiden in de Nieuw-Arenbergpolder en op de grens van het noordelijk gebied en de haven.

zie tabel passende beoordeling

Landbouw

Aanvullend aan het flankerend beleid dient nagegaan te worden hoe de impact op de landbouw nog verder kan gemilderd worden door een op de kwetsbaarheid van de landbouw afgestemde fasering van de aanleg van haventerreinen en natuurgebieden, bijkomend aan de fasering die reeds in het MMHA vervat zit.

De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat bepalingen waardoor de bestaande gebouwen en constructies voor de bestaande landbouwbedrijven de volgende mogelijkheden hebben in een zeehavengebied (de bepalingen voor zonevreemde gebouwen en constructies):

Stabiliteitswerken, verbouwen, herbouwen, uitbreiden, na afbraak, na vernietiging of beschadiging herstellen.

Uitbreidingen van constructies kunnen onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden hebben te maken met sectorale voorwaarden.

Nieuwe bedrijfszetels kunnen niet opgericht worden.

In de toelichtingsnota bij het rup is aangegeven dat de bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven en uitbreiden tot het deel van de zone Saeftinghe waarin het bedrijf is gelegen en actief is, aangelegd wordt

 

Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Bij de inrichting van natuurgebieden, zoveel mogelijk rekening houden met de aanwezige

landschappelijke en erfgoedwaarden, voor zover dit het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het gedrang brengt

De beoogde natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied. Bijgevolg zijn ‘alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden toegelaten.’

Daarnaast zijn deze natuurkerngebieden aangeduid als Grote Eenheden Natuur (GEN) via een overdruk op het grafisch plan. Bijgevolg zijn deze gebieden onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en zijn alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende Grote Eenheden Natuur van toepassing in dit gebied.

Aanvullend bij de maatregelen in het rup wordt het rurale erfgoed in de polders van het Linkerscheldeoevergebied in opdracht van de Vlaamse overheid verder bestudeerd. De belangrijkste doelstelling van de studie is het uitgebreid documenteren en bewaren van de kennis aangaande dit rurale erfgoed en zijn geschiedenis, bijvoorbeeld omdat het effectief bewaren van gebouwen of landschapselementen bij de inrichting van de natuurkerngebieden overwegend niet verenigbaar zal zijn met het behalen van de vooropgestelde instandhoudingsdoelstellingen in de natuurkerngebieden.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning.

Bij het ontwerpen en realiseren van buffers (volumebuffers, geluidsschermen,…) zoveel mogelijk rekening houden met de landschappelijke en cultuurhistorische context van de omgeving

rechteroever

Conform de stedenbouwkundige voorschriften dienen de buffer ten westen van Berendrecht en Zandvliet en de Stocatradijk te voldoen aan de voorwaarden van onder meer landschappelijke inpassing.

linkeroever

Conform de stedenbouwkundige voorschriften dienen de bufferdijk (ten westen en en ten noorden van de Waaslandhaven) en de buffer omheen Kallo te voldoen aan de voorwaarden van onder meer landschappelijke inpassing.

Er moet naar gestreefd worden het beschermde historische erfgoed van Doel zoveel mogelijk te behouden, bij voorkeur in situ en in combinatie met een herbestemming. Verplaatsing van dit beschermde erfgoed buiten de haven, om het aldus te bewaren, kan slechts als een noodmaatregel beschouwd wordenrende maatregel uit het plan-MER

WiHet beschermde erfgoed in Doel bestaat uit het Hooghuys, het kerkorgel en de stenen molen op de dijk.

Het Hooghuys en het kerkorgel bevinden zich volgens het rup in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en in het gebied voor waterweginfrastructuur.

De stenen molen bevindt zich volgens het rup in het gebied voor waterweginfrastructuur (meer bepaald in het Saeftinghedok).

Het behoud van het beschermde erfgoed in Doel is niet verenigbaar met het rup. De bestemming die het rup voorziet op de plaats waar de monumenten voorkomen is duidelijk onverenigbaar met het in stand houden van de bescherming. Maar het algemeen belang dat met dit gewestelijk, strategisch en verordenend project in uitvoering van het rup, gepaard gaat, staat voorop. Voor de uitvoering van het rup zullen daarom de beschermingsbesluiten van dit beschermd erfgoed worden gewijzigd, met het oog op de heroprichting van het erfgoed op een andere plaats.

Hierover zijn acties opgenomen in de actieplanningjze van verwerking in het RUP

Mobiliteit

De netwerken en knooppunten op zowel de linker- als de rechteroever moeten verder worden geoptimaliseerd om een betere doorstroming te verkrijgen. Aandachtspunten zijn onder meer de complexen Stenen Goot, R2 en N451 op de E34, de E34 zelf, de E17, de E313/E34 in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding, de E19 noord in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding, de E19 noord in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding en de op- en afrittencomplexen van de A12 Noord.

De raamstructuur van het wegennet voor de ontsluiting van de zeehaven is zowel op linker- als op rechteroever (voor onderdelen van de raamstructuur: zie toelichtingsnota) opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd.

Daar waar de weginfrastructuur gebundeld is met spoorinfrastructuur, parallelwegen, ventwegen, bermen, grachten, taluds en/of leidingenstroken is de weginfrastructuur opgenomen in een brede zone die bestemd is als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De infrastructuuronderdelen (weg-, spoor- en leidinginfrastructuur) zijn dan niet apart bestemd. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

Naast de raamstructuur van het wegennet in de zeehaven zijn eveneens de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden, bestemd. Omwille van de ruimtelijke eenheid zijn de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden immers mee in het zeehavengebied opgenomen.

Daar waar het zeehavengebied grenst aan de hoofdwegenstructuur is in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, op het grafisch plan, in overdruk een bouwvrije strook aangeduid, om een bundeling van de weginfrastructuur met andere lijninfrastructuren mogelijk te maken.

De delen van de hoofdwegenstructuur die grenzen aan de haven en de haven niet doorsnijden (A12, E34, deel van de R2) zijn niet opgenomen in voorliggend rup. Indien in functie van aanpassingswerken herbestemmingen noodzakelijk zijn, zullen deze worden voorzien in andere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen nadat het nodige onderzoek is afgerond.

De realisatie van de noodzakelijke (aanpassingen van de) weginfrastructuur voor de ontsluiting van het zeehavengebied en de ontsluiting van de omliggende kernen (verder onderzoek, uitvoering, financiering, beheer,…) is opgenomen in meerdere acties uit de actieplanning.

Er moeten betere fietsroutes in en naar de haven uitgewerkt worden (oa fietspad parallel aan de A12). Speciale aandacht moet daarbij uitgaan naar het wegwerken van bestaande barrières (Schelde, Kanaaldok, E34, A12)

Het verbeteren van de bereikbaarheid van het zeehavengebied voor fietsers en het realiseren van betere fietsroutes in de haven is één van de acties uit de actieplanning.

De aanleg van fietspaden is mogelijk in elk bestemmingsgebied. De aanleg van fietspaden valt onder ‘Handelingen van algemeen belang’ die toelaatbaar zijn op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Bijgevolg is een systematische aanduiding van fietspaden in het rup niet nodig.

In functie van het realiseren van een fietsverbinding onder het Kanaaldok en verder over of onder de Schelde is het belangrijk dat bij de realisatie van een nieuwe Tijsmanstunnel een fietspad wordt aangelegd parallel aan de Tijsmanstunnel. Daarom is op het grafisch plan symbolisch en in overdruk een ‘verbinding voor langzaam verkeer’ aangeduid.

Modal shift in richting van binnenvaart:

wachtplaatsen binnenvaart, capaciteit sluizen…

In het rup zijn alle bestaande en toekomstige dokken bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’. Binnen het ‘gebied voor waterweginfrastructuur’ zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

De toekomstige wachtplaats voor de binnenvaart ‘Noordland’ is bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’ die de gewenste inrichting en beheer van de plek als wachtplaats toelaat.

Het verder uitwerken van een modal shift naar binnenvaart alsook de realisatie van de wachtplaats ‘Noordland’ vormen acties uit de actieplanning.

Fauna en flora

zie tabel onder hoofdstuk 4.4.3. Passende beoordeling

 

Een strikte bescherming van de als ecologisch infrastructuur aangeduide gebieden is nodig in de periode voorafgaand aan de volledige realisatie van de uit te bouwen natuurkerngebieden (opdat zij kunnen bijdragen in het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen)

In het rup zijn heel wat gebieden bestemd als ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur’ of als ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur met medegebruik’. Volgens de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften primeert de ecologische functie in deze gebieden.

In de zone voor permanente ecologische infrastructuur met medegebruik zijn eveneens een aantal infrastructuurwerken toegelaten.

Naast de permanente ecologische infrastructuur wordt er tevens tijdelijke ecologische infrastructuur voorzien zodat de tijdelijke opportuniteiten in de haven die een ecologische meerwaarde kunnen betekenen, benut kunnen worden. Het is vanzelfsprekend dat in een ruimtelijke uitvoeringsplan de tijdelijke ecologische infrastructuur omwille van zijn tijdelijk karakter en wisselende inplanting niet kan worden aangeduid op het grafisch plan. De stedenbouwkundige voorschriften voor ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’, ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ en ‘bouwvrije strook’, ‘gebied voor productie van energie’ laten de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toe.

De realisatie van de ecologische infrastructuur is opgenomen in meerdere acties uit de actieplanning.

De Beheercommissies Natuur LSO en RSO volgen de realisatie en de bescherming op van de ecologische infrastructuur in functie van de verwezenlijking van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken Speciale BeschermingsZones (SBZ’s).

Mens-ruimte

Bevordering van de leefbaarheid in Berendrecht door de ontwikkeling van het landschapspark Opstalvalleigebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor natuur is aanbevolen.

rechteroever

Om de activiteiten langs het Delwaidedok beter af te schermen van de woonkern van Berendrecht en van de natuur die in het Opstalvalleigebied zal ontstaan, wordt de bestaande Stocatradijk verhoogd en doorgetrokken in oostelijke richting. De nodige ruimte is gereserveerd door de aanduiding in overdruk op het grafisch plan van de ‘bufferdijk – Stocatradijk’.

Het Opstalvalleigebied zelf is bestemd als natuurgebied.

 

Ingevolge de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik vergunbaar in het gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming (in dit geval natuur) niet in het gedrang brengen. Bijgevolg is recreatief medegebruik een ondergeschikte functie in het natuurgebied.

Handelingen van algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden.

De realisatie van het Opstalvalleigebied vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag waarin de nodige aandacht zal gaan naar het recreatief medegebruik van het natuurgebied door de bewoners van Berendrecht. Ook de realisatie van de buffers dient te worden opgenomen in de projectplanning van het Opstalvalleigebied.

Water

Technieken van natuurtechnische milieubouw worden zoveel mogelijk toegepast

rechter- en linkeroever

In de gebieden die bestemd zijn als permanente ecologische infrastructuur, permanente ecologische infrastructuur met medegebruik of natuurgebied is in de toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften aangegeven dat voor de toegelaten handelingen de technieken van natuurtechnische milieubouw dienen te worden gehanteerd.

Conform de voorschriften zijn alle werken van natuurtechnische milieubouw toegelaten.

Integraal waterbeleid als basis voor alle ingrepen met impact op het watersysteem

Voor handelingen die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen buiten de natuurlijke overstromingsgebieden of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden worden de stroomgebiedbeheersplannen en de bekkenbeheersplannen als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

In de gebieden voor harde bestemmingen zijn alle handelingen die nodig zijn voor de realisatie van de bestemming mogelijk. Hiertoe behoren ook waterbeheersingswerken. Zo is bijvoorbeeld de aanleg en het onderhoud van waterkerende dijken (b.v. Sigmadijken) toegelaten in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

In natuurgebied daarentegen is waterbeheersing een ondergeschikte functie. Het stedenbouwkundig voorschrift stelt expliciet dat enkel indien de realisatie van de natuurfunctie niet in het gedrang komt, waterbeheersingswerken zijn toegelaten.

In agrarisch gebied zijn de landbouwactiviteiten slechts toegelaten voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

 

 

4.4.4.2 Een professionele procesarchitectuur voor uitvoering van het actieplan

 

De ontwikkeling van de zeehaven gaat gepaard met een reeks essentiële infrastructurele projecten (wegen, spoor, binnenvaart), zoals opgenomen in het voorkeursalternatief MMHA – maar niet voorzien in voorliggend GRUP – en met de uitvoering van een reeks milderende maatregelen uit het plan-MER.

Het actieplan in zijn huidige vorm is een momentopname. Het actieplan, of beter de ‘actieplanning’ is een dynamisch proces voor de komende jaren. Over het gros van de maatregelen uit het actieplan zullen immers nadere studies, concretiserende beleidsbeslissingen, specifieke budgettaire engagementen moeten worden genomen.

Bijlage 3 bij de toelichtingsnota: Het actieplan zoals het voorlag op de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 over de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA

Basis voor de prioritering van de maatregelen in het actieplan is de afwegingsnota van maatregelen waarover de Vlaamse Regering besliste 22 juli 2011. Er is een procesmanager aangesteld die halfjaarlijks rapporteert aan de Vlaamse Regering over de actieplanning.

In zijn huidige vorm bestaat het actieplan uit drie onderdelen:

1) maatregelen die onder beslist beleid vallen, dringende maatregelen die de huidige toestand milderen en juridisch noodzakelijk zijn);

2) de overige milderende maatregelen

3) het pakket infrastructuurwerken MMHA (spoorlijn langsheen de E34, spoorlijn richting noorden, tweede havenuitsluiting,…) dat niét ruimtelijk vertaald is in het afbakeningsGRUP.

Ook de maatregelen met betrekking tot de monitoring maken deel uit van het actieplan. De procesmanager heeft als taak de continue monitoring van de voortgang van het dynamisch proces van actieplanning (ic continue verdere verfijning en uitwerking van het actieplan in samenspraak met alle partners). Het is de bedoeling om de effectiviteit van het pakket milderende maatregelen - ter bevordering van de leefbaarheid van de omgeving van de haven - te monitoren en eventueel bij te sturen.

 

1. Maatregelen die onder beslist beleid vallen, dringende maatregelen die de huidige toestand milderen en juridisch noodzakelijk zijn);

Beslist beleid

Beslist beleid betreft de maatregelen die nodig zijn voor de realisatie van het concept robuuste natuur rondom de haven. Naast de ruimtelijk vertaling van de nieuwe natuurgebieden zal de realisatie vastgelegd worden in een overeenkomst tussen betrokken partijen. De monitoring gebeurt door de Beheercommissie Natuur.

Ook de fasering van de natuur, op basis van een aanname met betrekking tot de uitvoering van de verdere havenontwikkeling, zal vertaald worden in de overeenkomst rond natuurgebieden.

Beslist beleid betreft ook het flankerend landbouwbeleid dat momenteel vorm gegeven wordt door de werking van (pre-)grondenbanken op beide oevers.

 

De Vlaamse Regering keurde 15 juli 2011 de principiële krachtlijnen goed van het sociaal begeleidingsplan. De Bemiddelaar Grootschalige Vlaamse Infrastructuurprojecten stelt het plan op en volgt de uitvoering ervan op. Dit betekent dat ze de betrokken bewoners informeert, hen begeleidt bij onteigeningen en naar woonalternatieven helpt zoeken.

 

Dringende maatregelen

Mildering huidige toestand

In het nulalternatief en in de bestaande situatie zijn milderende maatregelen nodig voor wat betreft de mobiliteitseffecten, het verbeteren van de luchtkwaliteit en het geluidsklimaat langs een aantal belangrijke verkeersassen en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen (ihd’s) voor de specifieke beschermingszones.

Voor de monitoring van de goede staat van instandhouding maakt wordt wordteen afsprakenmatrix nieuwe natuurgebieden en een gebiedsgericht soortenbeschermings-actieprogramma opgemaakt.

 

Juridisch vereist

Juridisch gezien zijn er dringende maatregelen met betrekking tot het bodemdecreet/Vlarebo en met betrekking tot de uitvoering van de EU-richtlijnen rond omgevingslawaai, luchtkwaliteit, speciale beschermingszones, integraal waterbeleid.

Veel van de maatregelen rond lucht/mobiliteit zitten vervat in het lopende Actieplan fijn stof en NO2 van de Antwerpse haven en de stad Antwerpen en de quick-wins die in dit kader zijn uitgewerkt. Het actieplan wordt gecoördineerd door de Vlaamse overheid en bevat maatregelen rond meten en modelleren, industrie, scheepvaart en wegverkeer. Het plangebied omvat zowel de haven van Antwerpen als de stad, gezien deze door de zeer nabije ligging elkaar wederzijds beïnvloeden.

 

2. Overige milderende maatregelen

Voor de overige maatregelen wordt verwezen naar de versie van het actieplan zoals het voorlag op de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 over de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA.

 

3. infrastructuurwerken MMHA met milieugevolgen

Het pakket infrastructuurwerken MMHA omvat een aantal spoorprojecten zoals de spoorlijn langsheen de E34, spoorlijn richting noorden, tweede havenuitsluiting,…die niet vertaald zijn in voorliggend afbakeningsGRUP:

De Vlaamse overheid is gestart met de opmaak van een Vlaamse spoorstrategie opdat de projecten die voor Vlaanderen prioritair zijn, duidelijk benoemd kunnen worden in het lange termijn investeringsprogramma van de NMBS-groep.

Tegen 2016 wordt op Linkerscheldeoever, op de kop van Deurganckdok, een 2de zeesluis gerealiseerd; en op middellange termijn plant men een derde binnenvaartsluis op rechteroever.