6.2 Bestemmingen

 

In wat volgt worden de in voorliggend rup doorgevoerde herbestemmingen per bestemmingscategorie of programmaonderdeel besproken. De bespreking gebeurt voor rechter- en linkeroever afzonderlijk.

De opsomming van herbestemmingen in het principieel programma 11 voor het afbakeningsRUP voor de zeehaven Antwerpen vormt de basis voor de in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan doorgevoerde herbestemmingen.

 

 

 

6.2.1 Rechteroever

 

 

6.2.1.1 Bedrijvigheid op rechteroever

De volgende gebieden worden herbestemd naar ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’:

- de industriegebieden uit het gewestplan die gelegen zijn binnen het afgebakende zeehavengebied;

- het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s binnen het zeehavengebied, met name het gebied aan Luithagen inclusief een deel bufferstrook aan de afrit van de A12 ‘Luithagen’;

- de zones voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut ter hoogte van de sluizen en een deel van het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s ter hoogte van de Royerssluis in functie van de geplande uitbreiding van deze sluis;

- een deel van de zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut van -1- het gebiedje tussen pompgemaal Rode Weel en Kuifeendvijver in functie van zone-eigen maken van ‘Biffa Treatment/Antwerp Waste Management’ en -2- het gebiedje tussen Kuifeendvijver en Grote Kreek in functie van zone-eigen maken van ‘Tabaknatie’ en ‘Deldo’ en -3- de zuidelijke tip in functie van de realisatie van een vrachtwagenparking.

De milieucluster rond Indaver en de Hooge Maey wordt herbestemd naar ‘Specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage’. Het gebied voor afvalverwerking en recyclage bestaat uit het bestaande, bijzondere industriegebied (afvalverwerking) conform het gewestplan uitgebreid met een deel van de bufferzone langs de R2 voor de uitbreiding en optimalisatie van de afvalverwerkingsinstallatie van Indaver en de stortcapaciteit van de Hooge Maey. In het tussentijds strategisch plan wordt aangegeven dat delen van de milieucluster op termijn kunnen worden ingericht als beboste landschapsheuvels met recreatief medegebruik, als uitzichtpunt en baken. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is geen nabestemming verordenend vastgelegd omdat de nabestemmingsmogelijkheden in de realiteit beperkt blijken te zijn.

Het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s binnen het zeehavengebied, met name het gebied tussen de Vosseschijnstraat en de Noorderlaan (westwaarts vanaf de Korte Wielenstraat 12) is herbestemd naar ‘grensgebied met het grootstedelijk gebied’. Het betreffende gebied grenst aan het grootstedelijk gebied Antwerpen. In het gebied zijn grootschalige kleinhandelszaken die niets van doen hebben met de havenactiviteiten en heel wat kantoorgebouwen gevestigd. Bedoeling is dat de kleinhandelszaken en de niet zeehavengebonden of zeehavengerelateerde kantoorfuncties op termijn verdwijnen uit het afgebakende zeehavengebied zodat havengerelateerde activiteiten kunnen worden voorzien. De bestaande kleinhandelszaken kunnen tot de stopzetting behouden blijven. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven. Verdere kantoorontwikkeling is niet toegelaten. Omdat het gebied gelegen is aan de rand van de haven, aan een belangrijke verkeersinfrastructuur (Noorderlaan) is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk in functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven. Daarom wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de bebouwingstypologie, de inpassing in het straatbeeld van de Noorderlaan en de inrichting van de publieke ruimte.

 

Het gebied ten zuiden van de Royerssluis krijgt omwille van zijn eigenheid een aparte bestemming en stedenbouwkundig voorschrift, met name artikel R3b. grensgebied met het grootstedelijk gebied – omgeving Royerssluis. (zie ook 6.2.1.2 Infrastructuur op rechteroever)

In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is de locatie Hoevenen (de kmo-zone Schijns op het gewestplan) geselecteerd als internationaal georiënteerd multimodaal park. Deze locatie wordt bestemd als ‘Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Schijns’.

De aansluitende zone van de ‘Main Hub’ en ‘Freight Village’ krijgt, gezien de activiteiten die er (zullen) plaatsvinden, dezelfde bestemming.

Tussen het logistiek park Schijns enerzijds en de ‘Main Hub’ en ‘Freight Village’ anderzijds is een strook bestemd als ‘ecologische infrastructuur met medegebruik’ waarin de schansen en de bunker aan het Verlegd Schijn zijn gelegen (zie ook verder).

De inrichting van het logistiek park Schijns wordt onder meer bepaald door de afwatering van het Groot Schijn. Voor de afwatering van het Groot Schijn worden meerdere scenario’s bestudeerd: demping van het Verlegd Schijn inclusief de aanleg van nieuwe pompgemalen of herprofilering en hertracering van het Verlegd Schijn met behoud van pompgemaal Rode Weel. Via het stedenbouwkundig voorschrift voor het bestemmingsgebied wordt opgelegd bij een vergunningsaanvraag een inrichtingsstudie toe te voegen die duidelijk aangeeft voor welk scenario is gekozen. Bovendien is openomen dat de inrichting van het bedrijventerrein maar kan toegelaten worden voor zover het verenigbaar is met de waterbeheerfunctie van het gebied.

Het logistiek park Schijns is gelegen aan de rand van de haven, aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk. Voorts is in de plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ aangegeven dat door een doordachte inplanting van de bebouwing van het logistiek park Schijns de noodzakelijke geluidsbuffer kan worden gerealiseerd tussen de haven en de kern van Hoevenen. De gehele zone wordt ontsloten naar de A12. De ontsluiting is symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Langsheen de A12 geldt een bouwvrije zone van 35m breed. Deze is in overdruk aangeduid op het grafisch plan. Via het stedenbouwkundig voorschrift voor het bestemmingsgebied wordt opgelegd bij een vergunningsaanvraag een inrichtingsstudie toe te voegen die aangeeft hoe de concrete ordening en inrichting van het bestemmingsgebied zal zijn en hoe bijgevolg wordt beantwoord aan de hierboven vermelde inrichtingsaspecten.

Opmerking 1. met betrekking tot windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling

In het voorliggende plan worden enkel windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, in de logistieke parken, in het specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage op rechteroever (artikel R2.), in de gebieden voor de productie van energie op linkeroever (artikel L2.) en in de gebieden voor Ecologische Infrastructuur met medegebruik.

Binnen de grenzen van het gehele zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties dus toegelaten, met uitzondering van de smalle bufferstroken omwille van hun bufferende functie (visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing). Op rechteroever betreft het: “Artikel R12. buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet” en “Artikel R13. bufferdijk – Stocatradijk”. Op linkeroever betreft het “Artikel L10. Bufferdijk”. Een aantal buffers zijn symbolisch aangeduid bovenop de paarse gebieden. D.w.z. dat het grup stelt dat een afscherming nodig is. In de paarse gebieden zijn hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

 

Een tweede uitzondering zijn de zones voor permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik. Ook in de permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik (“Artikel R14. zone voor permanente ecologische infrastructuur” en “Artikel L14. zone voor permanente ecologische infrastructuur”) zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten omwille van de ecologische functie van deze zones.

 

Tot slot zijn in de ‘infrastructuurzones’ hernieuwbare energieinstallaties in eerste instantie niet toegelaten. De betreffende gebieden zijn specifiek bedoeld voor de aanleg van wegen en/of spoorwegen en ecologische infrastructuur. Er is flexibiliteit voorzien in de voorschriften: “Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.” Meestal grenzen de betreffende zones aan de paarse gebieden. In de delen van de infrastructuurzones die niet benut werden voor de infrastructuur zijn in dat geval hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

 

Buiten het zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. Zo zijn in het agrarisch gebied hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. In de in het plangebied betreffende agrarische gebieden is het omwille van ruimtelijke, landschappelijke en/of ecologische redenen niet wenselijk om hernieuwbare energieinstallaties toe te laten.

 

In het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is het toelaten van windturbines niet expliciet opgenomen in het voorschrift, in de andere gebieden wel. Het voorschrift voor het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is gebaseerd op het typevoorschrift (zie het besluit van de Vlaamse regering van 11/04/2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen). Conform dit typevoorschrift is er geen specifieke aanduiding nodig in het voorschrift omdat windturbines, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie beschouwd worden als het type bedrijfsactiviteiten waarvoor het zeehavengebied is bestemd. In alle andere typevoorschriften voor gebieden met als categorie ‘bedrijvigheid’ dient de ontwerper, indien hij installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling wenst toe te laten, dit expliciet te vermelden in het stedenbouwkundige voorschrift.

 

Opmerking 2. met betrekking tot kantoorgebouwen

Conform het Tussentijds Strategisch plan, het plan-MER, het RVR en het principieel programma voor het rup is kantoorontwikkeling te weren in het zeehavengebied. Het Tussentijds Strategisch plan stelt: “De haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel- logistiek economisch belang. De eerste en hoofddoelstelling van de haven is de verdere ontwikkeling van haar maritieme, industriële, logistieke en distributiefunctie. Petrochemie, metaalindustrie, maritieme logistiek van stuk- en bulkgoed en maritieme containerlogistiek vormen daarvan de kern. Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop.” In het plan-MER is gerekend met verschillende types van economische activiteiten, maar kantoorontwikkeling is hierin niet beschreven. Kantoren hebben een totaal ander mobiliteitsprofiel dan de in het plan-MER beschreven economische activiteiten. Het plan-MER bevat geen onderbouwing voor uitbreidingen inzake kantoorontwikkeling in het zeehavengebied, enkel voor het handhaven van de bestaande toestand. Kantoren kennen een personeels- en soms ook een bezoekers-intensieve bezetting, wat maakt dat deze de industriële ontwikkelingen vanuit externe veiligheidsoverwegingen op termijn zouden kunnen hypothekeren.

De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen. Indien er een vraag zou zijn naar bijkomende kantoorruimte dient deze te worden opgelost buiten het zeehavengebied, bij voorkeur in het aangrenzende stedelijke gebied. Daarom zijn in de stedenbouwkundige voorschriften voor het ‘gebied voor zeehaven en watergebonden bedrijven’ (artikel R1.), voor het ‘grensgebied met het grootstedelijk gebied’ (artikel R3a.) en voor het ‘specifieke regionale bedrijventerreinen voor transport, distributie en logistiek – logistieke park Schijns’ (artikel R6.) beperkingen opgelegd met betrekking tot kantoorgebouwen.

 

 

6.2.1.2 Infrastructuur op rechteroever

waterweginfrastructuur

De bestaande dokken worden herbestemd naar ‘gebied voor waterweginfrastructuur’.

De toekomstige wachtplaats voor de binnenvaart ‘Noordland’ is bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’. Deze bestemming laat de gewenste inrichting en het beheer van de plek als wachtplaats toe.

Het gebied ten zuiden van de Royerssluis krijgt omwille van zijn eigenheid een aparte bestemming en stedenbouwkundig voorschrift, met name artikel R3b. grensgebied met het grootstedelijk gebied – omgeving Royerssluis. Dit gebied grenst aan het grootstedelijk gebied, met name aan het Droogdokkeneiland, een belangrijk stadsdeel tussen de ‘oude’ stad en de ‘nieuwe’ haven. Het gebied is opgenomen in het zeehavengebied omwille van de toekomstige uitbreiding van de sluis en aanhorigheden en nutsvoorzieningen. Dat verklaart de bestemmingscategorie ‘infrastructuur’. Maar het gebied dient tevens zo goed mogelijk te worden ingepast in het aangrenzende stedelijke gebied. Daarom zijn stedelijke functies toegelaten en geen zeehaven- en watergebonden bedrijven. Daarom ook moet er bijzondere aandacht gaan naar een ruimtelijk kwalitatieve en representatieve inpassing in het beeld van het aangrenzende grootstedelijke gebied. In het betreffende gebied bevindt zich waardevol historisch erfgoed waaronder enkele beschermde monumenten. Naast het stedenbouwkundig voorschrift laten, gelet op de opname van de waardevolle gebouwen in de Inventaris van het Bouwkundig erfgoed, ook de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (art. 4.4.23 ) en het uitvoeringsbesluit (art.10 van het B.V.R. toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen) toe om in deze gebouwen stedelijke functies te voorzien. Zo kan het waardevol erfgoed zoveel mogelijk in stand gehouden worden en het gebied worden ingepast in het aangrenzende stedelijke gebied. In een gemeentelijk rup kan het gewestelijk rup worden verfijnd, bijvoorbeeld het gemeentelijk rup kan meer aandacht besteden aan het historisch erfgoed, aan de inpassing in het stedelijk gebied,…

spoorweginfrastructuur

De raamstructuur van het spoorwegennet in de zeehaven is opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur bestaat op linker- en op rechteroever uit één, respectievelijk twee lussen die vertrekken en toekomen aan het vormingsstation respectievelijk op linker- en op rechteroever. Beide vormingsstations behoren ook tot de raamstructuur, evenals het Liefkenshoek spoor en de spoorlijnen die de aansluiting van de vormingsstations naar het spoorwegennet buiten de zeehaven verzorgen.

Het vormingsstation op rechteroever, Antwerpen-Noord, is voor de NMBS een basisrangeerstation. Vanaf dit vormingsstation vertrekt een noordelijke en een zuidelijke lus. De lussen zijn meestal gebundeld met de weginfrastructuur, b.v. met de Scheldelaan. Het rangeerstation Antwerpen-noord is via het Liefkenshoek spoor (zie ook gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’) verbonden met het vormingsstation op linkeroever, een hulprangeerstation. Langsheen het rangeerstation Antwerpen-noord passeert een hoofdspoorweg voor goederen, lijn 11.

 

 

 

 

 

 [image]

Figuur : raamstructuur spoorwegennet in haven van Antwerpen

 

De opname van de raamstructuur van het spoorwegennet in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan mag niet begrepen worden als dat deze raamstructuur integraal zou behoren tot de basisinfrastructuur uit het havendecreet. Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 13/07/2001 houdende de aanduiding van de maritieme toegangswegen en de bestanddelen van de haveninfrastructuur bepaalt dat enkel de daarin opgesomde zaten van spoorwegen behoren tot de basisinfrastructuur. Het ruimtelijk uitvoeringsplan baseert zich op de plan-MER en legt alle noodzakelijke ruimtelijke elementen vast.

Daar waar de spoorweg van de noordelijke en/of zuidelijke lus gebundeld is met weginfrastructuur is de spoorweg samen met de weginfrastructuur bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De verbinding over het Kanaaldok (Lillobrug) is op het grafisch plan aangeduid met een overdruk ‘gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De overige delen van de lussen zijn bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, met uitzondering van het oostelijk deel van de noordelijke lus. Dit deel is gelegen in de middenberm van de weginfrastructuur van de A12 en valt buiten het zeehavengebied. Dit deel van de raamstructuur is niet bestemd in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan. Het bestaande rangeerstation Antwerpen-noord inclusief de voorziene uitbreiding (het betreft een inbreiding tussen de bestaande spoorbundels) wordt herbestemd naar ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Op het gewestplan was het bestaande rangeerstation bestemd als zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Het deel van de zone voor gemeenschapsvoorzieningen aan de overzijde van de A12, naast de Edisonwijk en gelegen buiten het zeehavengebied komt eveneens voor herbestemming in aanmerking, maar kan door de lokale overheid worden herbestemd. Tot slot wordt op rechteroever het deel van lijn 11 dat gelegen is binnen het zeehavengebied (in het RSV geselecteerd als hoofdspoorweg voor goederen) eveneens bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’.

 

weginfrastructuur

De raamstructuur van het wegennet in de zeehaven is opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur bestaat op rechteroever uit:

- de Scheldelaan (N101) vanaf de aansluiting met de Oosterweelverbinding tot aan de aansluiting met de A12;

- de Noorderlaan – Kruisweg (N180) vanaf de aansluiting met de A12 ter hoogte van Ekeren tot aan de Stabroekse baan;

- en een verbinding tussen de N101 en de N180 onder het Kanaaldok, als een verbinding tussen beide oevers, ter hoogte van de Tijsmanstunnel.

Langsheen de Scheldelaan (N101) en de Noorderlaan (N180) is een brede zone opgenomen in het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De Tijsmanstunnels (bestaande en toekomstige) zijn op het grafisch plan aangeduid met een overdruk ‘gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De wegen die vanaf de Scheldelaan en de Noorderlaan leiden naar de tunnels zijn opgenomen in het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. In functie van het realiseren van een fietsverbinding onder het Kanaaldok en verder over of onder de Schelde is het belangrijk dat bij de realisatie van een nieuwe Tijsmanstunnel een fietspad wordt aangelegd parallel aan de Tijsmanstunnel. Daarom is op het grafisch plan symbolisch en in overdruk een ‘verbinding voor langzaam verkeer’ aangeduid.

Langsheen de Scheldelaan en de Noorderlaan is de weginfrastructuur op de meeste plaatsen gebundeld met spoorinfrastructuur en leidingen (niet hoogspanningsleidingen). De infrastructuuronderdelen (weg-, spoor- en leidinginfrastructuur) zijn niet apart bestemd. In het grafisch plan is een brede zone langsheen de Scheldelaan en de Noorderlaan aangeduid als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De zone reikt tot aan de grenzen van de kadasterpercelen waarop de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen (niet hoogspanningsleidingen). Binnen dit gebied is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. De wegbermen langsheen de Scheldelaan vormen b.v. een ecologische buffer tussen de haveninfrastructuur en de slikken en schorren van de Schelde. De doelsoorten voor de ecologische infrastructuur hier zijn deze verbonden aan droge schrale graslanden. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

Naast de raamstructuur van het wegennet in de zeehaven worden eveneens de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden, bestemd. Omwille van de ruimtelijke eenheid zijn de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden immers mee in het zeehavengebied opgenomen. Zo wordt op rechteroever de R2-strook (weginfrastructuur, bermen, leidingen,…) tussen de A12 en de Scheldelaan bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De bermen, grachten en taluds langs de R2 maken van de R2-strook een groene as, die het zeehavengebied centraal in oost-west richting doorsnijdt. De bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ houdt rekening met de landschappelijke en natuurverbindende rol van de oost-west-infrastructurenbundel omdat ze toelaat een deel van de infrastructurenstrook in te richten met ecologische infrastructuur. Zo vormen de wegbermen een ecologische verbinding tussen het open gebied van de Ettenhovense polder en de Schelde. De doelhabitats voor de ecologische infrastructuur hier zijn droge schrale graslanden en bijgevolg zijn de doelsoorten deze verbonden aan droge schrale graslanden. Met de ecologische infrastructuur kan bovendien de brede R2-infrastructuur landschappelijk kwalitatief worden ingebed in de omgeving.

 

Daar waar het ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’ grenst aan de A12 is op het grafisch plan in overdruk een bouwvrije strook van 35m breed aangeduid, om een bundeling van de weginfrastructuur met andere lijninfrastructuren mogelijk te maken. De strook van 35m breed is compact om een maximale en zorgvuldige benutting van het zeehavengebied mogelijk te maken. De strook sluit aan op de bouwvrije strook uit het gewestelijk rup ‘Zeehavengebied Antwerpen Rechteroever - Slibverwerking Bietenveld’.

leidingeninfrastructuur

Binnen de leidingeninfrastructuur wordt een onderscheid gemaakt tussen de hoogspanningsleidingen en de hoofdtransportleidingen.

 [image]

Figuur : hoogspanningsleidingen

 

Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt inzake de elektriciteitsleidingen op Vlaams niveau een hoofdnet van 150 kV leidingen en meer geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan zijn de bestaande hoogspanningsleidingen uit het gewestplan hernomen via een symbolische aanduiding in overdruk ‘hoogspanningsleiding’ op het grafisch plan. Enkel de hoogspanningsleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden hernomen, inclusief de verbindingen over de Schelde. De hoogspanningsleidingen die in andere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn aangeduid, werden niet opnieuw aangeduid in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan. Het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de hoogspanningslijn Lillo – Zandvliet is ondertussen gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State. Hiervoor zal een nieuw planningsproces worden opgestart. De symbolische aanduiding volgt het tracé van de bestaande hoogspanningsleiding op het terrein, dat mogelijks afwijkt van het tracé op het gewestplan.

 

 

 [image]

Figuur : raamstructuur hoofdtransportleidingen in haven van Antwerpen

 

Zowel omwille van de duurzame vervoerswijze, de veiligheidsaspecten, de beperkte aantasting van het milieu, het toenemend bovengronds ruimtegebruik als omwille van economische elementen Oage onderhoudskosten, hoge graad beschikbaarheid, mogelijkheden tot automatisatie, ...) zullen transportleidingen in de toekomst aan belang winnen als transportmiddeL Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden de hoofdtransportleidingen op Vlaams niveau geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. De transportleidingen worden zoveel als mogelijk gebundeld met andere lijninfrastructuren. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is uit het netwerk van de bestaande leidingen een raamstructuur afgeleid. Deze raamstructuur is met de overdruk ‘leidingstraat’ symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Daar waar de raamstructuur samenvalt met het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is de symbolische aanduiding onderbroken omdat dit bestemmingsgebied eveneens leidingen toelaat. Enkel de hoofdtransportleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden aangeduid, inclusief de verbindingen over de Schelde.

In toepassing van het bundelingsprincipe wordt het tracé van de aan te leggen leiding voorzien als een leidingstraat. Daardoor kan het tracé in de toekomst eventueel gebruikt worden voor bijkomende leidingen. Een leidingstraat is een symbolische aanduiding in overdruk die geldt als juridische basis voor de beoordeling van stedenbouwkundige vergunningen voor leidingen in parallellisme met de bestaande leiding(en). De aanduiding in overdruk houdt in dat de bestemmingen van de onderliggende grondkleur van toepassing blijven. Een leidingstraat heeft geen specifiek bepaalde breedte en bepaalt ook niet het aantal leidingen dat gerealiseerd kan worden, of de tussenafstand tussen leidingen. Wel is bepaald dat de beschikbare ruimte optimaal gebruikt moet worden. Onnodige ruimteconsumptie moet dus vermeden worden. De symbolische aanduiding laat een zekere flexibiliteit in de inplanting toe, maar niet in die mate dat het andere bestemmingsgebieden zou benadelen. Bij de beoordeling van concrete aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen moet dus beoordeeld worden of de aanvraag verenigbaar is met deze bepalingen van het ruimtelijk uitvoeringsplan en eventuele andere juridische regels. Het aanduiden van een leidingstraat heft uiteraard ook geen andere juridische bepalingen op, zoals bijvoorbeeld uit de milieuwetgeving.

 

 

 

6.2.1.3 Buffers op rechteroever

 

Buffering van de omliggende kernen

Om de leefbaarheid van de omliggende woonkernen te garanderen, dienen de nodige buffers te worden voorzien. Waar en op welke wijze de buffers worden ingeplant is onderzocht in verschillende studies, o.a. in de Bufferstudie en het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

Het buffergebied ten westen van Berendrecht en Zandvliet kan ontwikkelen tot een kwaliteitsvol overgangsgebied dat de leefbaarheid van beide dorpen ondersteunt. Het randgebied geeft aan beide dorpen een band met het kanaal en het water. Het is een aantrekkelijk en vanuit de dorpen vlot toegankelijk grensgebied. Om de activiteiten langs het Delwaidedok beter af te schermen van de woonkern van Berendrecht en van de natuur die in het Opstalvalleigebied zal ontstaan, wordt de bestaande Stocatradijk verhoogd en doorgetrokken in oostelijke richting. De open ruimte van de polders aan Stabroek en Hoevenen fungeert als afstandsbuffer. Verder ontstaat de geluidsbuffer tussen de havenactiviteiten en de kern Hoevenen door een doordachte inplanting van de bebouwing van het toekomstige logistiek park Schijns (zie ook hierboven).

De ‘buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet’ en de ‘bufferdijk – Stocatradijk’ worden in overdruk aangeduid op het grafisch plan. In de buffer ten westen van Berendrecht en Zandvliet dient laagdynamisch recreatief medegebruik te worden toegelaten. De aanleg van leidingen is niet toegelaten. Bij de begrenzing van de buffer zijn de zonevreemde woningen en activiteiten in de rand uitgesloten. De Zouten, het meest zuidelijke deel van de buffer, dient zijn belangrijke ecologische rol te kunnen behouden. De buffer sluit immers aan op het Opstalvalleigebied en bestaat hier uit bos, struweel en schrale droge graslanden. Daardoor levert de buffer een bijdrage aan soorten verbonden aan deze biotopen en is hij tevens geschikt als fourageergebied voor vleermuizen.

 

 

 

 [image]

Buffering van de omliggende natuur

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur is een geluidsbuffer nodig langs de A12 ter hoogte van het Opstalvalleigebied. Het natuurgebied wordt afgeschermd van de A12 met een geluidsberm of -scherm. De ‘geluidsbuffer – Opstalvalleigebied’ is in overdruk en symbolisch aangeduid op het grafisch plan.

 

 

 

6.2.1.4 Natuur op rechteroever

 

natuurkerngebieden

De basisvoorwaarde uit het tussentijds strategisch plan voor de haven is een volwaardige natuurontwikkeling zodat een gunstige staat van instandhouding van de speciale beschermingszones gegarandeerd is. De instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszones worden gerealiseerd binnen hoogwaardige natuurkerngebieden. Dit zijn gebieden waar natuur de hoofdfunctie is, zodat de ontwikkeling van de habitats en het voorkomen van vogelsoorten er optimaal is. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan dient de realisatie van de natuurkerngebieden mogelijk te maken en zal derhalve de natuurkerngebieden opnemen in het grafisch plan en bestemmen als natuurgebieden met een ‘overdruk Grote Eenheid Natuur’.

Uit de passende beoordeling blijkt dat er door de havenontwikkeling betekenisvolle negatieve effecten kunnen optreden in de speciale beschermingszones “De Kuifeend en Blokkersdijk”, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend. Voor de projecten in functie van de havenontwikkeling bestaan echter geen alternatieve locaties die voldoen aan de economische doelstellingen. Eenzelfde synergie tussen de verschillende projecten, en de bijhorende efficiëntie in het gebruik van ruimte en middelen, kan niet bereikt worden op een andere plaats. Dit heeft in grote mate te maken met de ligging van het vormingsstation Antwerpen-Noord, waaraan de meeste projecten gekoppeld zijn.

Om een betekenisvolle aantasting van de speciale beschermingszones “De Kuifeend en Blokkersdijk” te vermijden is er nood aan natuurcompenserende maatregelen. Ter realisatie van de natuurcompenserende maatregelen voorziet het strategisch plan een natuurinrichting in het Opstalvalleigebied. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan maakt de realisatie van het natuurcompensatiegebied Opstalvalleigebied mogelijk. Het ruimtelijk uitvoeringsplan voorziet de herbestemming van de bufferzone tussen het Reigersbos en de Stocatradijk, het recreatiegebied, het woonuitbreidingsgebied, het agrarisch gebied en het reservegebied voor sliblagunering naar ‘natuurgebied’.

 

 

 

 [image]

Het resterende deel van Kuifeendvijver en Binnenweilanden, het deel dat niet ingenomen wordt door de uitbreiding van het rangeerstation, en het gebiedje voor windmolenpark ten noordwesten van het zeehavengebied op rechteroever inclusief het ingesloten groengebied worden eveneens herbestemd naar ‘natuurgebied’.

De afritlus van de A12 naar de R2 wordt ter compensatie van het verlies van habitat ter hoogte van de loswallen aan de Zandvlietsluis, ten gevolge van haveninbreiding (inrichting als containerterminals), ingericht als meeuwenbroedplaats (nieuwe habitat voor zwartkopmeeuw). Daarom wordt dit gebied herbestemd naar ‘natuurgebied’.

 

ecologische infrastructuur

Naast de natuurkerngebieden wordt er in het strategisch plan voor de haven ook een netwerk van ecologische infrastructuur voorzien conform het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke ecologische infrastructuur.

Conform de doelstelling van de Achtergrondnota Natuur zal het netwerk van ecologische infrastructuur in het zeehavengebied drie functies vervullen:

• Ten overstaan van de doelstelling om de lange termijnintegriteit van de speciale beschermingszones (VRL 3.6 en 2.2) tot stand te brengen en te vrijwaren levert het netwerk van ecologische infrastructuur indirect een bijdrage door als foerageer en rustgebied te fungeren voor de relevante vogelsoorten. Deze bijdrage wordt als louter ondersteunend aangemerkt. De (potentiële) aanwezigheid, al dan niet als broedvogel, van soorten die tot de instandhoudingsdoelstellingen van deze Vogelrichtlijngebieden behoren in (onderdelen van) dit netwerk wordt immers niet in aanmerking genomen bij het behalen of het vrijwaren van deze instandhoudingsdoelstellingen. Wegens hun ingesloten ligging, beperkte grootte en hoge verstoringsgevoeligheid bieden de onderdelen van het netwerk ecologische infrastructuur immers onvoldoende garanties voor een duurzame instandhouding van de relevante vogelsoorten.

• Naast de instandhoudingsdoelstellingen verbonden aan de in het gebied aanwezige Europese speciale beschermingszones gelden ook bestaande wettelijke verplichtingen t.a.v. bepaalde soorten, die ‘beschermd moeten worden waar ze voorkomen‘, los van ruimtelijke afbakeningen, m.n. bijlage IV van de Habitatrichtlijn en op Vlaams niveau beschermde soorten. Dit is geregeld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (BS: 13/08/2009). Omdat deze soorten veelal gebonden zijn aan havenspecifieke biotopen, is naast de natuurkerngebieden, ook de uitbouw voorzien van een netwerk van permanente ecologische infrastructuur als een zelfstandig en in tweede instantie ondersteunend netwerk, waar cohabitatie met andere functies aangewezen en mogelijk is. Het is de bedoeling om de verplichtingen inzake soortenbescherming binnen dit netwerk van permanente ecologische infrastructuur op een duurzame wijze na te komen zodat, via een gebiedsgericht soortenbeschermingsprogramma, in de rest van de haven ontheffingen kunnen verleend worden bij aantasting van biotopen van deze soorten ten behoeve van verdere havenontwikkeling. Het betreft de Rugstreeppad, die in de haven voorkomt omwille van het dynamisch karakter en het voortdurend beschikbaar komen van zandige pionierssituaties met plasjes en verschillende vleermuissoorten die zich verplaatsen langs en jagen boven wateroppervlakten, alsook Groenknolorchis.

• Eenzelfde functie, maar dan voor bescherming van op Vlaams niveau belangrijke soorten (flora én fauna), heeft het netwerk ook voor soorten gebonden aan de basishabitats die in de haven voorkomen, weze het in bescheiden omvang : 1/ pionierssituaties, 2/ droge graslanden, 3/ kleine plasjes en moerassen, 4/ struwelen en bosjes en 5/ gebouwen en werven. Aandachtssoorten voor deze 5 basishabitats werden vooropgesteld besproken in de Achtergrondnota Natuur. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor hun leefgebieden, binnen het netwerk van ecologische infrastructuur, werden opgemaakt door de Universiteit Antwerpen in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.

Binnen de permanente ecologische infrastructuur is onderscheid gemaakt tussen EI en EI+ (met medegebruik) omdat in bepaalde zones hogere kwaliteitsdoelstellingen dienen behaald te worden in functie van de duurzame instandhouding van bijlage IV soorten van de Habitatrichtlijn. Daarom zijn b.v. enkel in de ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’ windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten.

Binnen het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit. De wegbermen langsheen de Scheldelaan vormen b.v. een ecologische buffer tussen de haveninfrastructuur en de slikken en schorren van de Schelde. De doelsoorten voor de ecologische infrastructuur hier zijn deze verbonden aan droge schrale graslanden. De bermen, grachten en taluds langs de R2 zijn opgenomen in de bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. Het bijhorende voorschrift laat toe een deel van de infrastructurenstrook in te richten met ecologische infrastructuur. De bermen, grachten en taluds langs de R2 vormen immers een ecologische verbinding tussen het open gebied van de Ettenhovense polder en de Schelde. De doelhabitats voor de ecologische infrastructuur hier zijn droge schrale graslanden en bijgevolg zijn de doelsoorten deze verbonden aan droge schrale graslanden.

Naast de permanente ecologische infrastructuur wordt er tevens tijdelijke ecologische infrastructuur voorzien zodat de tijdelijke opportuniteiten in de haven die een ecologische meerwaarde kunnen betekenen, benut kunnen worden. Het is vanzelfsprekend dat in een ruimtelijke uitvoeringsplan de tijdelijke ecologische infrastructuur omwille van zijn tijdelijk karakter en wisselende inplanting niet kan worden aangeduid op het grafisch plan. De stedenbouwkundige voorschriften voor ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’, ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ en ‘bouwvrije strook’, ‘gebied voor productie van energie’ laten de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toe.

Op rechteroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur’:

- een smalle strook in het noorden, o.a. tussen de Scheldelaan en de grens van het zeehavengebied: het gebied is een ecologische verbinding tussen Groot Buitenschoor en de grensstrook aan de overzijde van de Schelde-Rijnverbinding.

- de wachtboezem (= het wachtbekken aan het Verlegd Schijn) en het gebied ten zuiden van de wachtboezem tot aan de spoorbundel: het gebied staat in als ondersteuning voor soorten van moeras en open water voor de Kuifeend en de Grote Kreek, en als verbinding en fourageergebied voor vleermuizen via de wadi.

- de Grote Kreek: De grote kreek is momenteel een Grote Eenheid Natuur (GEN). Deze zone wordt behouden als permanente ecologische infrastructuur ter versterking van de kwaliteit van de Kuifeendplas. De zone draagt als stapsteen bij tot de verbinding met de kerngebieden Bospolder – Ekers Moeras buiten de haven via de stadsgracht. Daarnaast geeft hij invulling aan het ondersteunende netwerk voor de Kuifeend en Ettenhovense polder voor soorten van moeras en open water.

 

- de bunkergordel: Deze zone vormt een ecologische verbinding tussen de Kuifeend en het Muisbroek.

De verbinding is onder meer van belang voor vleermuizen. De beperkte kwaliteitsdoelstellingen laten hier een bepaald medegebruik toe, zoals een wadi of een waterbuffer voor het logistiek park. Om verdere fragmentering (b.v. door windturbines,…) van de smalle strook te vermijden is de bunkergordel bestemd als ecologische infrastructuur en niet als ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’. Omdat de bunkergordel het logistiek park Schijns in twee delen doorsnijdt, is via het stedenbouwkundig voorschrift ‘ontsluiting logistiek park Schijns’ toegelaten de bunkergordel op twee plaatsen met een toegangsweg te dwarsen.

- het gebied gelegen tussen de Noorderlaan en de spoorlijn met de stadsgracht: Deze zone vormt een natte ecologische verbinding tussen de Kuifeend, via de Grote Kreek naar de Bospolder en het Ekers moeras. Op deze wijze blijft de connectiviteit tussen deze gebieden bestaan. Om verdere fragmentering (b.v. door windturbines,…) van de smalle strook te vermijden is dit gebied bestemd als ecologische infrastructuur en niet als ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’.

Op rechteroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’:

- de restjes tussen de spoorbochten: In deze zones bevinden zich vijvers tussen de spoorbundels. Deze sluiten functioneel aan op de plas van de Kuifeend en vervullen hierbij een ondersteunende functie. Omdat ze vaak doorsneden worden door bestaande spoorlijnen zijn ze bestemd als ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’.

- de zuidelijke tip van het Opstalvalleigebied: Gezien de verstoringsgevoeligheid van deze zuidelijke tip kunnen geen hoge kwaliteitsdoelstellingen i.f.v. de instandhoudingsdoelstellingen verwacht worden. Het voorzien van een medegebruik als waterbuffer voor het pompgemaal naar het Delwaidedok is bijgevolg verenigbaar met de doelstellingen voor het Opstalvalleigebied.

- het gebied tussen de grens van het zeehavengebied en de Scheldelaan, ten noorden en ten zuiden van Lillo fort: In deze zone landinwaarts van de dijk wordt een ecologische verbinding langs de Schelde vooropgesteld. Doelhabitats zijn ‘droge schrale graslanden’ en ‘ruigte, struweel en bos’. Deze fungeert tegelijk als buffer tussen de haveninfrastructuur en de slikken en schorren van de Schelde.

- terreinen pompgemaal Rode Weel: Op dit moment bestaat het gebied uit harde infrastructuur, namelijk een pompgemaal en parking. Conform het voorschrift kunnen deze functies behouden blijven. Indien het pompgemaal in de toekomst geen rol meer zou hebben in de afwatering van het Groot Schijn kan het gebied ingericht worden als ecologische infrastructuur.

 

 

6.2.1.5 Landbouw op rechteroever

 

 

Het landbouwgebied van de Stabroekse en Ettenhovense Polder wordt gekenmerkt door een grootschalig open landschap met een planmatig patroon van polderwegen (in de Scheldepolders), blokvormige percelen en een systeem van polderwaterlopen voor ontwatering van het gebied. De polders worden behouden als samenhangend landbouwgebied. Het gebied wordt behouden als bouwvrij gebied in functie van het creëren van een afstandsbuffer tussen de Zeehaven en de Polderdorpen. Dit bouwvrij karakter ondersteunt ook het voorkomen van weidevogels waarvoor het gebied is aangeduid als speciale beschermingszone. Het systeem van polderwaterlopen was (en is) belangrijk voor instandhouding van de Blauwborst (eveneens een soort van de vogelrichtlijn) in het landbouwgebied.

Landbouwbebouwing is gekoppeld aan de polderwegen. Aan Ettenhoven bevindt zich de grootste concentratie. Agrarische bedrijven behouden uitbreidingsmogelijkheden aansluitend bij bestaande gebouwen. Een deel van de in oorsprong landbouwsites zijn ook ingevuld met andere functies, in het bijzonder wonen en (para-agrarische) bedrijvigheid. De sites die opgenomen zijn in het gemeentelijk RUP zonevreemde bedrijven worden uitgesloten. Het op het gewestplan bestaande, maar op het terrein niet ingevulde KMO-gebiedje wordt herbestemd naar bouwvrij agrarisch gebied.

Het gebied wordt in een noordelijk en zuidelijk deel verdeeld door de ‘s Hertogendijk. Dit dijklichaam wordt begeleid door wegen en waterlopen. Op nog vrij grote delen van de dijk is een bomenrij aanwezig.

Het vliegveld voor recreatie- en scholingsvliegen heeft recent stedenbouwkundige vergunningen gekregen voor vernieuwing van de infrastructuur. Het wordt bevestigd op de plaats waar het gesitueerd is en gedifferentieerd in functie van bebouwingsmogelijkheden. Het in onbruik geraakt bedrijfsterrein (eveneens voorzien op het gewestplan) wordt zonder overgangsregeling opgenomen in het bouwvrij agrarisch gebied.

 

Ten noorden wordt het plan begrensd door bestaande bedrijventerreinen en het woongebied. In het noordoosten volgt de grens de kern van Stabroek en Ettenhoven. Ten zuidoosten wordt een polderwaterloop ten zuidoosten van de Polderweg-Dijkstraat gevolgd als grens. Ten oosten en ten zuiden van het landbouwgebied wordt het landbouwgebied begrensd door de A12 die verhoogd is aangelegd. Langsheen deze weg wordt een reservatie voorzien voor de heraanleg.

De eventuele aanleg van een nieuwe afwateringsgracht ten noorden van de A12 is toegelaten in het landbouwgebied, daar conform het stedenbouwkundig voorschrift voor het agrarisch gebied de aanleg van afwateringsgrachten vergunbaar is.

Aangezien de Ettenhovense Polder bijkomend aan het principieel programma is opgenomen in het rup, is de herbestemming van de Ettenhovense Polder opgenomen in een apart deelplan (deelplan 6).

 

 

6.2.1.6 overige

Op het einde van Churchildok wordt in functie van de mogelijke realisatie van een wachtbekken (met bijhorend vijzelgemaal met reservepomp) een gebied bestemd als ‘gebied voor gemeenschaps- en openbaar nutsvoorzieningen’ en in de zone van Opstalvallei wordt een zone als EI+ ingetekend om de realisatie van het pompgemaal ter hoogte van het Delwaidedok mogelijk te maken. Het wachtbekken en aanhorigheden kaderen in de geplande aanpassingen aan het watersysteem van het deelbekken Benedenschijn. Deze aanpassingen zijn noodzakelijk om de wateroverlastproblemen in het Schijnbekken verder op te lossen en in te spelen op geplande haveninfrastructuurwerken. Daar de waterhuishouding- en overstromingsproblematiek van het gebied grenzend aan rechteroever (gemeenten Kapellen, Stabroek, Antwerpen,…) gerelateerd is aan ingrepen in het zeehavengebied (eventuele demping Verlegd Schijn, mogelijke wijziging functie pompgemaal Rode Weel,…) wordt de herbestemming meegenomen in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

 [image]

 

Figuur 6: het wachtbekken op het einde van Oud Schoon Schijn

 

Maar voor de afwatering van het Groot Schijn worden op het moment van de vaststelling van voorliggend rup nog twee scenario’s bestudeerd.

Eén scenario voorziet in een pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok, in het ‘gebied voor gemeenschaps- en openbaar nutsvoorzieningen’, en het Delwaidedok, in de ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’. Bij de realisatie van deze optie zal het Oud Schoon Schijn worden geherprofileerd. Het Oud Schoon Schijn zal dan een waterloop van eerste categorie worden. Een vijzelgemaal zal het water uit het Oud Schoon Schijn naar het Churchilldok overpompen en zal grotendeels de functie van het bestaande pompgemaal Rode Weel, gesitueerd aan het uiteinde van het Verlegd Schijn, vervangen. Het nieuwe pompgemaal zal voor de afwatering van Brasschaat, Ekeren, Kapellen en Hoevenen zorgen. Het pompgemaal wordt uitgerust met een voldoende grote wachtboezem die ook dienst zal doen als buffer in geval van defect aan de pompen of van calamiteiten (zoals bijvoorbeeld een mazoutlozing) en als sedimentvang. Ter hoogte van het logistiek park Schijns kan dan het Verlegd Schijn worden gedempt.

Een tweede optie is om ter hoogte van het logistiek park Schijns het Verlegd Schijn niet te dempen, maar te hertraceren en het profiel te reduceren tot wat hydrologisch noodzakelijk is om het opwaartse debiet af te kunnen voeren naar het bestaande pompgemaal Rode Weel (+/- 35 m). In dit geval wordt het pompgemaal Rode Weel behouden en is de aanleg van een wachtbekken en nieuw pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok niet noodzakelijk.

Het Verlegd Schijn is gelegen ten noorden van de ‘bunkergordel’. De ‘bunkergordel’ is in voorliggend rup bestemd als zone voor permanente ecologische infrastructuur. Op het ogenblik dat een stedenbouwkundige vergunning wordt afgeleverd voor de realisatie van het deel van het logistiek park ten noorden van de ‘bunkergordel’ moet duidelijk zijn hoe de afwatering van het Groot Schijn zal gebeuren. Het te kiezen scenario voor de afwatering van het Groot Schijn bepaalt mede de inrichting van het logistiek park Schijns: demping van het Verlegd Schijn of herprofilering en hertracering van het Verlegd Schijn met behoud van pompgemaal Rode Weel. Indien op dat moment gekozen is voor het scenario waarbij het Verlegd Schijn niet wordt gedempt, maar wordt geherprofileerd en gehertraceerd met behoud van het pompgemaal Rode Weel, is de aanleg van een wachtbekken en nieuw pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok niet meer nodig. Bijgevolg is op dat ogenblik de bestemming ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen’ in functie van een wachtboezem en bijhorigheden achterhaald. Daarom krijgt het gebied op dat ogenblik een andere bestemming, namelijk de bestemming natuurgebied aansluitend op het naastliggende natuurgebied.

 

 

 

6.2.2 Linkeroever

 

 

Bedrijvigheid op linkeroever

De volgende gebieden worden herbestemd naar ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’:

- de industriegebieden uit het gewestplan binnen het zeehavengebied, met uitzondering van de gebieden die reeds in het gewestelijk rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn herbestemd naar ‘zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’;

- de smalle restjes reservatiegebied uit het gewestplan langsheen Vraesenedok en andere bestaande dokken langs het Waaslandkanaal (de restjes reservatiegebied worden opgeheven);

- het driehoekig perceel ter hoogte van Groot Rietveld (Het betreft een aanpassing van het gewestelijk rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’: de begrenzing van enerzijds het natuurgebied Groot Rietveld en anderzijds het bedrijventerrein Vlakte van Zwijndrecht wordt rechtgetrokken.);

- de haventerreinen rond het toekomstige Saeftinghedok (= de noordelijke uitbreiding van de zeehaven, = de ‘zone Saeftinghe’);

 

Het is wenselijk dat tot de ‘zone Saeftinghe’ haar effectieve invulling als zeehaven heeft gekregen, volgende mogelijkheden in het gebied blijven bestaan:

- De bestaande landbouwbedrijven en landbouwactiviteiten kunnen blijven. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat bepalingen die toelaten dat de bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven en uitbreiden tot het deel van de zone Saeftinghe waarin het bedrijf is gelegen en actief is, aangelegd wordt. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat immers bepalingen die van toepassing zijn op de bestaande gebouwen en constructies van de bestaande landbouwbedrijven in het zeehavengebied (zie de bepalingen voor zonevreemde gebouwen en constructies). Deze bepalingen laten onder bepaalde voorwaarden stabiliteitswerken, verbouwen, herbouwen, uitbreiden en herstellen na afbraak, na vernietiging of na beschadiging toe. De oprichting van nieuwe bedrijfszetels is niet mogelijk.

- Tijdelijke natuur kan aangelegd worden op terreinen die in de toekomst niet meer gebruikt worden voor landbouwactiviteiten. Dit is opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en voor het gebied voor waterweginfrastructuur.

 

De kerncentrale ten noorden van Doel en de thermische centrale van Kallo aan de Melkader met het nabij gelegen hoogspanningsstation worden herbestemd naar ‘gebied voor productie van energie’. Het is de bedoeling dat de bestaande activiteit in het gebied (de productie van energie) kan behouden blijven en technologisch en economisch kan ontwikkelen voor zover die ontwikkeling ruimtelijk verantwoord is. Wanneer de huidige activiteit in (een deel van) het gebied wordt stopgezet, kan een nieuw planningsproces worden gevoerd om te beslissen over de nieuwe activiteit en inrichting van dit gebied.

De thermische centrale van Kallo is ruimtelijk niet goed gelegen voor de ontwikkeling van zeehavengebonden activiteiten omdat ze geklemd zit tussen de Schelde, het dorp Kallo, de recreatieve activiteiten in en natuur van het fort Saint-Marie, De Melkader en het golfterrein. Daarom ook zijn enkel de bestaande hoofdzakelijk vergunde activiteiten toegelaten in dit deel van het zeehavengebied. In de toekomst en na de sluiting van de bestaande thermische centrale kan cfr. voorliggend rup het betreffende gebied opnieuw worden benut voor de productie van energie.

In voorliggend rup wordt de veiligheidsperimeter omheen de kerncentrale, uit het gewestplan, niet hernomen. Hiervoor wordt verwezen naar de sectorwetgeving. In het kader van het actieplan is verder onderzoek met betrekking tot de veiligheidsproblematiek noodzakelijk (zie ook RVR).

De hoofdontsluiting van de kerncentrale zal in de toekomst gebeuren via een nieuwe toegangsweg parallel met het Saeftinghedok, gelegen in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. Een noodontsluiting/alternatieve ontsluiting van de kerncentrale kan worden gerealiseerd doorheen het toekomstige noordelijke natuurgebied voor zover ze gebruik maakt van reeds bestaande, maar eventueel her in te richten, lokale wegen of aan te passen lokale wegen (b.v. een bestaande lokale weg die door de realisatie van dijken in de toekomst boven op de dijk zal worden voorzien).In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is de locatie te Beveren-Verrebroek geselecteerd als internationaal georiënteerd multimodaal park. Deze locatie wordt bestemd als ‘Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Waasland’. Het logistiek park Waasland bestaat uit twee delen. Tussen beide delen ligt een infrastructurenbundel bestaande uit spoorwegen met o.a. het Liefkenshoek spoor, de toekomstige ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ en ecologische infrastructuur. De aanleg van het logistiek park zal gefaseerd gebeuren (zie figuur hieronder – opmerking: De fase 4 in onderstaande figuur is bestemd als ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’.).

 [image]

Figuur : fasering van het logistiek park Waasland (opmerking: De fase 4 is bestemd als ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’.)

 

Het logistiek park Waasland is gelegen aan de rand van de haven, aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk. Tussen het westelijk deel van het logistiek park en de N451 wordt een smalle buffer, een 20m brede en dicht beplante strook, voorzien als een visuele afscherming naar het naastliggende open landbouwlandschap.

De ontsluiting van beide delen van het logistiek park is symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Het deel van het logistiek park ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ wordt ontsloten naar de bestaande Schoorhavenweg. De Schoorhavenweg zal in de toekomst aansluiten op het ronde punt boven de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ waarop ook de op- en afritten van die ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ zullen aansluiten. De bestaande Schoorhavenweg sluit in het westen aan op de N451. Om het verkeerssysteem van het maritiem-industrieel complex te scheiden van het verkeerssysteem van de omliggende woonkernen wordt ter hoogte van de aansluiting van de Schoorhavenweg op de N451 een vrachtwagensluis voorzien. Zo blijft de haven wel vlot bereikbaar voor werknemers vanuit de omliggende woonkernen. Het deel van het logistiek park ten oosten van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ wordt ontsloten naar het ronde punt op de Hazopweg. Dit vormt de hoofdtoegang van het bedrijventerrein. Vanaf dit ronde punt zal in de toekomst een verbinding worden gerealiseerd naar het ronde punt boven de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ waarop ook de op- en afritten van die ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ zullen aansluiten. Daarnaast bestaat een tweede ontsluiting van dit deel van het logistiek park naar een toekomstig knooppunt met de Hazopweg, tegenover de bestaande Land van Waaslaan.

 

 

 

 [image]

Figuur : ontsluiting van het logistiek park Waasland

 

 

Langsheen de E34 geldt een bouwvrije zone van 100m breed om bundeling mogelijk te maken met andere lijninfrastructuren. Deze is in overdruk aangeduid op het grafisch plan. Slechts een beperkt gedeelte van de 100m brede strook valt binnen het plangebied van voorliggend rup. Enkel het deel van de 100m brede strook dat valt binnen het plangebied van voorliggende rup is aangeduid met de overdruk ‘bouwvrije strook’.

Opmerking 1. met betrekking tot windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling

In het voorliggende plan worden enkel windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, in de logistieke parken, in het specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage op rechteroever (artikel R2.), in de gebieden voor de productie van energie op linkeroever (artikel L2.) en in de gebieden voor Ecologische Infrastructuur met medegebruik.

Binnen de grenzen van het gehele zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties dus toegelaten, met uitzondering van de smalle bufferstroken omwille van hun bufferende functie (visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing). Op rechteroever betreft het: “Artikel R12. buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet” en “Artikel R13. bufferdijk – Stocatradijk”. Op linkeroever betreft het “Artikel L10. Bufferdijk”. Een aantal buffers zijn symbolisch aangeduid bovenop de paarse gebieden.

D.w.z. dat het grup stelt dat een afscherming nodig is. In de paarse gebieden zijn hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

 

Een tweede uitzondering zijn de zones voor permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik. Ook in de permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik (“Artikel R14. zone voor permanente ecologische infrastructuur” en “Artikel L14. zone voor permanente ecologische infrastructuur”) zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten omwille van de ecologische functie van deze zones.

 

Tot slot zijn in de ‘infrastructuurzones’ hernieuwbare energieinstallaties in eerste instantie niet toegelaten. De betreffende gebieden zijn specifiek bedoeld voor de aanleg van wegen en/of spoorwegen en ecologische infrastructuur. Er is flexibiliteit voorzien in de voorschriften: “Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.” Meestal grenzen de betreffende zones aan de paarse gebieden. In de delen van de infrastructuurzones die niet benut werden voor de infrastructuur zijn in dat geval hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

Buiten het zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. Zo zijn in het agrarisch gebied hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. In de in het plangebied betreffende agrarische gebieden is het omwille van ruimtelijke, landschappelijke en/of ecologische redenen niet wenselijk om hernieuwbare energieinstallaties toe te laten.

 

In het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is het toelaten van windturbines niet expliciet opgenomen in het voorschrift, in de andere gebieden wel. Het voorschrift voor het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is gebaseerd op het typevoorschrift (zie het besluit van de Vlaamse regering van 11/04/2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen). Conform dit typevoorschrift is er geen specifieke aanduiding nodig in het voorschrift omdat windturbines, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie beschouwd worden als het type bedrijfsactiviteiten waarvoor het zeehavengebied is bestemd. In alle andere typevoorschriften voor gebieden met als categorie ‘bedrijvigheid’ dient de ontwerper, indien hij installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling wenst toe te laten, dit expliciet te vermelden in het stedenbouwkundige voorschrift.

 

Opmerking 2. met betrekking tot kantoorgebouwen

Conform het Tussentijds Strategisch plan, het plan-MER, het RVR en het principieel programma voor het rup is kantoorontwikkeling te weren in het zeehavengebied. Het Tussentijds Strategisch plan stelt: “De haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel- logistiek economisch belang. De eerste en hoofddoelstelling van de haven is de verdere ontwikkeling van haar maritieme, industriële, logistieke en distributiefunctie. Petrochemie, metaalindustrie, maritieme logistiek van stuk- en bulkgoed en maritieme containerlogistiek vormen daarvan de kern. Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop.” In het plan-MER is gerekend met verschillende types van economische activiteiten, maar kantoorontwikkeling is hierin niet beschreven. Kantoren hebben een totaal ander mobiliteitsprofiel dan de in het plan-MER beschreven economische activiteiten. Het plan-MER bevat geen onderbouwing voor uitbreidingen inzake kantoorontwikkeling in het zeehavengebied, enkel voor het handhaven van de bestaande toestand. Kantoren kennen een personeels- en soms ook een bezoekers-intensieve bezetting, wat maakt dat deze de industriële ontwikkelingen vanuit externe veiligheidsoverwegingen op termijn zouden kunnen hypothekeren.

De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen. Indien er een vraag zou zijn naar bijkomende kantoorruimte dient deze te worden opgelost buiten het zeehavengebied, bij voorkeur in het aangrenzende stedelijke gebied. Daarom zijn in de stedenbouwkundige voorschriften voor het ‘gebied voor zeehaven en watergebonden bedrijven’ (artikel L1.) en voor het ‘specifieke regionale bedrijventerreinen voor transport, distributie en logistiek – logistieke park Waasland’ (artikel L4.) beperkingen opgelegd met betrekking tot kantoorgebouwen.

 

 

Infrastructuur op linkeroever

waterweginfrastructuur

De volgende gebieden worden herbestemd naar ‘gebied voor waterweginfrastructuur’:

- de verlenging van Verrebroekdok (Het reservatiegebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ wordt effectief bestemd.)

- de tweede sluis op het einde van het Deurganckdok (Het reservatiegebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ wordt gedetailleerd vastgelegd en de overbodige delen van de reservatie worden geschrapt);

- een restant slikken en schorren uit het gewestplan, tussen het Deurganckdok en de Schelde;

- het toekomstige Saeftinghedok.

Naar analogie met de zone Saeftinghe (= de haventerreinen rondom het toekomstige Saeftinghedok) is het wenselijk dat tot het Saeftinghedok haar effectieve invulling heeft gekregen, volgende mogelijkheden in het gebied blijven bestaan:

- De bestaande landbouwbedrijven en landbouwactiviteiten kunnen blijven. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat bepalingen die toelaten dat de bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven en uitbreiden tot het Saeftinghedok wordt aangelegd, hetgeen in dit geval betekent ‘tot de gebouwen onteigend zijn’. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat immers bepalingen die van toepassing zijn op de bestaande gebouwen en constructies van de bestaande landbouwbedrijven in het zeehavengebied (zie de bepalingen voor zonevreemde gebouwen en constructies). Deze bepalingen laten onder bepaalde voorwaarden stabiliteitswerken, verbouwen, herbouwen, uitbreiden en herstellen na afbraak, na vernietiging of na beschadiging toe. De oprichting van nieuwe bedrijfszetels is niet mogelijk.

- Tijdelijke natuur kan aangelegd worden op terreinen die in de toekomst niet meer gebruikt worden voor landbouwactiviteiten. Dit is mogelijk door artikel 4.4.5. uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Conform dit artikel kunnen in alle bestemmingsgebieden handelingen vergund worden die gericht zijn op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van landschapswaarden, voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.

 

spoorweginfrastructuur

De raamstructuur van het spoorwegennet in de zeehaven is opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur bestaat op linker- en op rechteroever uit één, respectievelijk twee lussen die vertrekken en toekomen aan het vormingsstation respectievelijk op linker- en op rechteroever. Beide vormingsstations behoren ook tot de raamstructuur, evenals het Liefkenshoek spoor en de spoorlijnen die de aansluiting van de vormingsstations naar het spoorwegennet buiten de zeehaven verzorgen.

Op linkeroever zijn verschillende spoorbundels. Spoorbundel Zuid is het belangrijkste vormingsstation op linkeroever. Vanaf dit vormingsstation vertrekt een lus in noordelijke richting. De lus is meestal gebundeld met de (toekomstige) weginfrastructuur, b.v. met de Westelijke Omsluiting van de Waaslandhaven. Het rangeerstation Spoorbundel Zuid is via het Liefkenshoek spoor (zie ook gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’) verbonden met het hoofdrangeerstation Antwerpen-noord op rechteroever. Vanaf het rangeerstation Spoorbundel Zuid vertrekt een spoorweg in zuidoostelijke richting, lijn 10, die de aansluiting met de hoofdspoorweg tussen Antwerpen en Gent verzorgt. Vanaf het Liefkenshoek spoor zal de toekomstige spoorlijn langsheen de E34 vertrekken. Deze spoorlijn vormt een onderdeel van het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief.

 

 

 [image]

Figuur: raamstructuur spoorwegennet in haven van Antwerpen

 

De opname van de raamstructuur van het spoorwegennet in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan mag niet begrepen worden als dat deze raamstructuur integraal zou behoren tot de basisinfrastructuur uit het havendecreet. Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 13/07/2001 houdende de aanduiding van de maritieme toegangswegen en de bestanddelen van de haveninfrastructuur bepaalt dat enkel de daarin opgesomde zaten van spoorwegen behoren tot de basisinfrastructuur. Het ruimtelijk uitvoeringsplan baseert zich op de plan-MER en legt alle noodzakelijke ruimtelijke elementen vast.

Op de meeste plaatsen is de spoorweg van de lus gebundeld met weginfrastructuur en wordt bijgevolg de spoorweg samen met de weginfrastructuur bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De overige delen van de lus zijn bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Het rangeerstation Spoorbundel Zuid wordt herbestemd naar ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Het deel van lijn 10 dat gelegen is binnen het zeehavengebied wordt eveneens bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Tot slot wordt het deel van de toekomstige spoorlijn langsheen de E34 dat gelegen is binnen het zeehavengebied, de bocht richting Gent, bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. De verbinding met het Liefkenshoek spoor, over de Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven is op het grafisch plan aangeduid met een overdruk ‘gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur’.

 

weginfrastructuur

De raamstructuur van het wegennet voor de ontsluiting van de zeehaven is grotendeels opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur voor de ontsluiting van de Waaslandhaven is een O-structuur, bestaande uit:

- de oostelijke tak, gevormd door de hoofdweg R2;

- de westelijke tak, gevormd door de toekomstige Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven, een nieuwe primaire weg;

- de noordelijke tak, zijnde de verbinding van de Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven naar de R2 die grotendeels het tracé van de bestaande Sint-Antoniusweg volgt;

- de zuidelijke tak, gevormd door de toekomstige parallelwegen van de E34.

De oostelijke tak van de O-structuur, de hoofdweg R2, wordt in voorliggend rup herbestemd voor het deel dat de haven doorsnijdt en bijgevolg opgenomen is in het zeehavengebied. Het betreft meer bepaald de R2 tussen de Liefkenshoektunnel en de Beverentunnel. Het deel van de R2 ten zuiden van de Beverentunnel ligt aan de rand van het zeehavengebied en is conform de afbakeningsprincipes niet opgenomen in het zeehavengebied. Langsheen het noordelijk deel van de R2 zijn parallelwegen aangelegd. Het noordelijk deel van de R2 is samen met de parallelwegen, de bermen, grachten en taluds en de leidingenstroken bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De bermen, grachten en taluds langs de R2 en de parallelwegen maken van de ‘R2-strook’ een groene as, die het zeehavengebied doorsnijdt. De bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ houdt rekening met de landschappelijke en natuurverbindende rol van de infrastructurenbundel omdat ze toelaat een deel van de infrastructurenstrook in te richten met ecologische infrastructuur. Met de ecologische infrastructuur kan bovendien de brede R2-infrastructuur landschappelijk kwalitatief worden ingebed in de omgeving.

De westelijke tak van de O-structuur, de toekomstige Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven, is opgenomen in een brede zone die bestemd is als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. Op de meeste plaatsen zal de Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven gebundeld zijn met spoorinfrastructuur, parallelwegen als ventwegen en leidingen. De infrastructuuronderdelen (weg-, spoor- en leidinginfrastructuur) zijn niet apart bestemd. In het grafisch plan is een brede zone bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De zone reikt aan de westkant tot aan de buitenteen van de bufferdijk of tot aan de permanente ecologische infrastructuur omheen de Hoge Watergang. Ter hoogte van de Schoorhavenweg is de bufferdijk onderbroken. Aan de oostkant reikt het gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur tot aan de vermoedelijke toekomstige grenzen van de percelen waarop de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden of tot aan het plangebied van het gewestelijke rup ‘Liefkenshoek spoortunnel’. Het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen (niet hoogspanningsleidingen). Binnen dit gebied is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

De noordelijke tak van de O-structuur, die grotendeels samenvalt met de Sint-Antoniusweg, is eveneens opgenomen in een brede zone die bestemd is als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. Op de meeste plaatsen is de Sint-Antoniusweg gebundeld met spoorinfrastructuur en leidingen. Het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen (niet hoogspanningsleidingen). Binnen dit gebied is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten.

De zuidelijke tak van de O-structuur, de toekomstige parallelwegen van de E34, is niet opgenomen in voorliggend rup (voor motivatie: zie hoofdstuk 3.5 Verdere beleidsoriënterende stappen).

Naast de O-structuur is een deel van de Hazopweg, met name het deel vanaf de Westelijke Ontsluiting tot aan het ronde punt ter hoogte van het logistiek park ‘Waasland’ eveneens herbestemd in voorliggend rup. Dit deel van de Hazopweg speelt immers een belangrijke rol in de ontsluiting van het logistiek park ‘Waasland’. Het betreffende deel van de Hazopweg is bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’.

 

De verbinding naar het op- en afrittencomplex Waaslandhaven-zuid (= het ronde punt aan de Steenlandlaan) en het op- en afrittencomplex zelf zijn grotendeels bestemd in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ als ‘zone voor bestaande weg’. Het resterende deel van de verbinding (van het ronde punt) is in voorliggend rup bestemd naar het ‘gebied voor weginfrastructuur’.

Daar waar het ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’ grenst aan de E34 is op het grafisch plan in overdruk een bouwvrije strook aangeduid. In een strook van 100 m breed vanaf de bestaande hoofdweg E34 geldt een bouwvrije strook om bundeling mogelijk te maken met andere lijninfrastructuren. Slechts een beperkt gedeelte van de 100m brede strook valt binnen het plangebied van voorliggend rup. Enkel het deel van de 100m brede strook dat valt binnen het plangebied van voorliggende rup is aangeduid met de overdruk ‘bouwvrije strook’.

 

leidingeninfrastructuur

Binnen de leidingeninfrastructuur wordt een onderscheid gemaakt tussen de hoogspanningsleidingen en de hoofdtransportleidingen.

 

 

 

 [image]

Figuur : hoogspanningsleidingen

 

Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt inzake de elektriciteitsleidingen op Vlaams niveau een hoofdnet van 150 kV leidingen en meer geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan zijn de bestaande hoogspanningsleidingen uit het gewestplan hernomen via een symbolische aanduiding in overdruk ‘hoogspanningsleiding’ op het grafisch plan. Enkel de hoogspanningsleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden hernomen, inclusief de verbindingen over de Schelde. De hoogspanningsleidingen die in andere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn aangeduid, werden niet opnieuw aangeduid in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan (b.v. rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’). De symbolische aanduiding volgt het tracé van de bestaande hoogspanningsleiding op het terrein, dat mogelijks afwijkt van het tracé op het gewestplan.

 

 [image]

Figuur : raamstructuur hoofdtransportleidingen in haven van Antwerpen

 

Zowel omwille van de duurzame vervoerswijze, de veiligheidsaspecten, de beperkte aantasting van het milieu, het toenemend bovengronds ruimtegebruik als omwille van economische elementen (lage onderhoudskosten, hoge graad beschikbaarheid, mogelijkheden tot automatisatie, ...) zullen transportleidingen in de toekomst aan belang winnen als transportmiddel. Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden de hoofdtransportleidingen op Vlaams niveau geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. De transportleidingen worden zoveel als mogelijk gebundeld met andere lijninfrastructuren. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is uit het netwerk van de bestaande leidingen een raamstructuur afgeleid. Deze raamstructuur is met de overdruk ‘leidingstraat’ symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Daar waar de raamstructuur samenvalt met het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is de symbolische aanduiding onderbroken omdat dit bestemmingsgebied eveneens leidingen toelaat. Enkel de hoofdtransportleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden aangeduid, inclusief de verbindingen over de Schelde.

In toepassing van het bundelingsprincipe wordt het tracé van de aan te leggen leiding voorzien als een leidingstraat. Daardoor kan het tracé in de toekomst eventueel gebruikt worden voor bijkomende leidingen. Een leidingstraat is een symbolische aanduiding in overdruk die geldt als juridische basis voor de beoordeling van stedenbouwkundige vergunningen voor leidingen in parallellisme met de bestaande leiding(en). De aanduiding in overdruk houdt in dat de bestemmingen van de onderliggende grondkleur van toepassing blijven. Een leidingstraat heeft geen specifiek bepaalde breedte en bepaalt ook niet het aantal leidingen dat gerealiseerd kan worden, of de tussenafstand tussen leidingen. Wel is bepaald dat de beschikbare ruimte optimaal gebruikt moet worden. Onnodige ruimteconsumptie moet dus vermeden worden. De symbolische aanduiding laat een zekere flexibiliteit in de inplanting toe, maar niet in die mate dat het andere bestemmingsgebieden zou benadelen. Bij de beoordeling van concrete aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen moet dus beoordeeld worden of de aanvraag verenigbaar is met deze bepalingen van het ruimtelijk uitvoeringsplan en eventuele andere juridische regels. Het aanduiden van een leidingstraat heft uiteraard ook geen andere juridische bepalingen op, zoals bijvoorbeeld uit de milieuwetgeving.

 

 

Buffers op linkeroever

 

Buffering van de omliggende kernen

Om de leefbaarheid van de omliggende woonkernen te garanderen, dienen de nodige buffers te worden voorzien. Waar en op welke wijze de buffers worden ingeplant is onderzocht in verschillende studies, o.a. in de actieplannen “kernideeën voor de polderdorpen”, het beeldkwaliteitsplan voor Kallo en het plan- MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

De buffer ten aanzien van Verrebroek en Kieldrecht werd grotendeels reeds vastgelegd in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, meer bepaald het deel ten zuiden van Putten West. Conform de voorschriften in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ bestaat die buffer uit een buitendeel voor natuurontwikkeling, een dijk voor visuele en geluidsafscherming en een binnendeel waar ook weginfrastructuur toelaatbaar is. In voorliggend rup worden de verschillende onderdelen expliciet bestemd. Zo wordt het buitendeel voor natuurontwikkeling herbestemd als permanente ecologische infrastructuur (artikel 3.9.1.). Het binnendeel waar ook weginfrastructuur toelaatbaar is wordt herbestemd als verkeers- of vervoersinfrastructuur (artikel 3.5.) waarbinnen eveneens ecologische infrastructuur mogelijk is. De dijk voor visuele en geluidsafscherming, het eigenlijke dijklichaam, wordt met de overdruk ‘bufferdijk’ aangeduid op voorliggend grafisch plan.

Vanaf Putten West, in noordelijke richting, wordt de dijk doorgetrokken langsheen de rand van het zeehavengebied tot aan de kerncentrale. Hiertoe wordt op het grafisch plan langsheen de afbakening van het zeehavengebied eveneens de overdruk ‘bufferdijk’ aangeduid.

Via het stedenbouwkundig voorschrift voor de bufferdijk wordt opgelegd bij een vergunningsaanvraag een inrichtingsstudie toe te voegen die aangeeft hoe de dijk zowel visueel-ruimtelijk als landschappelijk afgestemd zal worden op de landschappelijke identiteit van de aangrenzende natuurgebieden, het polderlandschap, de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap.

De buffering omheen Kallo is grotendeels vastgelegd in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ en in het rup ‘Liefkenshoek spoortunnel’. De vervollediging van deze buffer gebeurt in voorliggend rup door de symbolische aanduiding ‘buffer omheen Kallo’. Op het terrein dient de buffer aan te sluiten op de reeds gerealiseerde delen van de buffering omheen Kallo. De buffer moet de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur, voor de aangrenzende bestemmingen beperken. Omwille van zuinig ruimtegebruik is de buffer ten aanzien van de zeehaven niet in het zeehavengebed gelegd, maar gebundeld met de buffer ten aanzien van de verkeers- en vervoersinfrastructuur, ten oosten en ten zuiden van de verkeersinfrastructuur. Hoewel de buffer dus niet gelegen is in zeehavengebied dient hij toch te worden begrepen als een buffer tussen de zeehaven en de omliggende bestemmingen in de zin van het havendecreet (decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens).

De buffer ten aanzien van Zwijndrecht, Melsele en Beveren is in voorliggend rup niet opgenomen, maar wordt gekoppeld aan het ruimtelijk proces voor de E34 (voor motivatie: zie hoofdstuk 3.5 Verdere beleidsoriënterende stappen).

Buffering van de omliggende natuur

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur is een geluidsbuffer nodig aan de oostrand van het Groot Rietveld. Het natuurgebied wordt afgeschermd van naastliggende industrie met een bufferdijk. Bij het ontwerp en de realisatie van de dijk dient rekening te worden gehouden met de bestaande voormalige defensieve dijk. De ‘buffer ten oosten van Groot Rietveld’ is in overdruk en symbolisch aangeduid op het grafisch plan.

Ter hoogte van de kerncentrale wordt het noordelijk natuurgebied gebufferd door een dijk. De ‘buffer ten westen van de kerncentrale’ is in overdruk en symbolisch aangeduid op het grafisch plan.

 

 

 

 

Natuur op linkeroever

 

natuurkerngebieden

De basisvoorwaarde uit het tussentijds strategisch plan voor de haven is een volwaardige natuurontwikkeling zodat een gunstige staat van instandhouding van de speciale beschermingszones gegarandeerd is. De instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszones worden gerealiseerd binnen hoogwaardige natuurkerngebieden. Dit zijn gebieden waar natuur de hoofdfunctie is, zodat de ontwikkeling van de habitats en het voorkomen van vogelsoorten er optimaal is. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan dient de realisatie van de natuurkerngebieden mogelijk te maken en zal derhalve de natuurkerngebieden opnemen in het grafisch plan en bestemmen als ‘natuurgebied’ met een ‘overdruk Grote Eenheid Natuur’.

Op linkeroever worden heel wat natuurkerngebieden bestemd. Deze natuurkerngebieden zijn gelegen binnen de speciale beschermingszone ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en staan grotendeels in voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze speciale beschermingszone. Uit de passende beoordeling blijkt dat de havenontwikkeling, dankzij de bestemming van deze natuurkerngebieden (‘robuuste natuur’), op planniveau niet leidt tot betekenisvolle negatieve effecten in de speciale beschermingszone ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. Op projectniveau zal een voortdurende monitoring van de natuurontwikkeling in de bestemde natuurkerngebieden nodig zijn om te controleren of de natuurontwikkeling ook effectief voldoet aan de verwachting. Indien op het terrein voldoende ‘robuuste natuur’ is gecreëerd in een zone van de betreffende speciale beschermingszone - voldoende om daar reeds een gunstige staat van instandhouding te realiseren voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen – dan zal de passende beoordeling voor de projecten in functie van de havenontwikkeling vermoedelijk uitwijzen dat er geen betekenisvolle effecten zijn op deze speciale beschermingszone. In dat geval kunnen de projecten worden toegestaan zonder een beroep te moeten doen op de afwijkingsprocedure uit de Habitatrichtlijn. Immers, de kans is groot dat de aantasting van leefgebied in de speciale beschermingszone door een havenproject dan niet meer betekenisvol is omdat de natuurkerngebieden al dermate 'robuust' zijn dat dit het locale verlies ter hoogte van het project kan opvangen.

In het noorden wordt een groot aaneengesloten natuurgebied bestemd. Tussen de Nederlandse grens en het zeehavengebied wordt een groot deel van de gewestplanbestemming ‘havenuitbreidingsgebied’ en een beperkt deel van de gewestplanbestemming ‘reservegebied voor bufferzone’ herbestemd naar ‘natuurgebied’. Dit natuurgebied sluit aan op het intergetijdengebied ‘noordelijk gedeelte Prosperpolder’ en vormt samen met dit intergetijdengebied ‘het noordelijk natuurgebied’. Het oostelijk deel van Nieuw Arenbergpolder behoort tot dit noordelijk natuurgebied.

Na overleg met de landbouwsector is, bij de opmaak van het Maastschappelijk Meest Haalbaar Alternatief beslist in Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder tijdelijk de huidige landbouwactiviteiten te behouden. Nieuwe landbouwbedrijfszetels of aan de landbouw verwante bedrijven zijn niet toegelaten. Het gebied krijgt pas in 2028 de bestemming natuurgebied. Hiertoe worden ter hoogte van Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder de gewestplanbestemming ‘havenuitbreidingsgebied’ en ‘reservegebied voor bufferzone’ en de bestemming ‘poldergebied’ uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1’ herbestemd naar ‘agrarisch gebied met nabestemming natuurgebied’. De keuze van het jaartal komt voort uit de planhorizon voor het strategisch plan, die is overgenomen in de plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’, en reikt tot 2030. Dit betekent dat verwacht wordt dat het plan in 2030 volledig zal gerealiseerd zijn. Zo wordt er vanuit gegaan dat in 2030 in de ‘robuuste natuur’ de instandhoudingsdoelstellingen zullen gerealiseerd zijn. Uit de plan-MER blijkt dat bij de evaluatie van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen het wellicht noodzakelijk zal zijn ook in Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw-Arenbergpolder over te gaan tot natuurinrichting. Indien uit monitoringresultaten echter zou blijken dat de instandhouding van de speciale beschermingszone gewaarborgd is zonder dit gebied dan zal de Vlaamse regering een initiatief nemen (nieuwe rup-procedure) om de bestemming agrarisch gebied toch te behouden.

Om de ontsluiting van Prosperdorp over Belgisch grondgebied te garanderen – dit is onder meer van belang voor de landbouwers – dient in de toekomst een nieuwe weg te worden aangelegd richting Muggenhoek. De aanleg van een nieuwe lokale weg is toegelaten, conform artikel L19.1. en/of de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (artikel 4.4.7. §2.).

Enkel Prosperdorp is uitgesneden uit het noordelijk natuurgebied. Verder voorziet voorliggend rup dat drie bestaande woningen (in de westelijke punt van Prosperpolder zuid), zolang ze bewoond worden, kunnen worden verbouwd en herbouwd, omdat ze de ontwikkeling van het natuurgebied voorlopig niet in het gedrang brengen. Op termijn zullen ook deze woningen verdwijnen. De meeste woningen, inclusief het gehucht Ouden Doel, zijn opgenomen in het onteigeningsplan. Voorliggend rup gaat uit van het verdwijnen van de woningen en van het gehucht Ouden Doel. In het tussentijds strategisch plan is immers gekozen om de natuurdoelstellingen te behalen door de natuur te concentreren binnen aaneengesloten hoogwaardige natuurkernen. Zo ontstaan schaaleffecten en worden allerlei verstorende invloeden kleiner. Bovendien is een relatief kleine oppervlakte nodig om de vooropgestelde natuurwaarden te bereiken. Dit zuinig ruimtegebruik betekent echter ook dat de natuurkerngebieden een zo hoog mogelijke kwaliteit moeten bereiken in functie van het behalen van een gunstige staat van instandhouding. Bewoning binnen natuurgebieden betekent zowel een visuele als geluidsverstoring voor de natuurgebieden, bovendien wordt er extra ruimte ingenomen door de buffering van deze bewoning. Verder geldt dat hoe meer verstorende elementen er zich bevinden binnen de natuurkerngebieden, hoe groter de oppervlakte natuur zal moeten zijn om de opgelegde natuurdoelstellingen te behalen. De aanleg van grotere natuurgebieden zou enkel gerealiseerd kunnen worden ten koste van de ter plaatse reeds zwaar getroffen landbouwsector.

De Vlaamse regering koos voor het verdwijnen van Ouden Doel na een integrale afweging van meerdere criteria. Volgende argumenten waren doorslaggevend om te beslissen dat een behoud van Ouden Doel niet wenselijk is::

- Een behoud van Ouden Doel zou een voor Vlaanderen unieke situatie creëren van bewoning te midden van dijken, omringd door aan getij onderhevige natuurgebieden. Dit brengt heel wat consequenties met zich inzake de waterhuishouding en de beveiliging tegen overstromingen. Bij het uittekenen van de veiligheidsmaatregelen dient uitgegaan te worden van een ‘worst case scenario’. De gekozen veiligheidsmaatregelen kunnen immers moeilijk achteraf nog bijgesteld worden. Het risico van de faalkans van waterkeringen, pompen en in/uitlaatconstructies en de kracht van de getijdenwerking werden in beeld gebracht . Ook de problematiek van de waterhuishouding in het gehucht, de afwatering, ontstaan van kwel en onderloopsheid, alsook de gevolgen van het verwachte verhogen van de grondwatertafel werden afgewogen. De onzekere gevolgen van het omringd zijn door water, alsook de kostprijs van de nodige infrastructuurwerken, bepaalden mee de keuze om het gehucht Ouden Doel niet te behouden.

- De kostprijs van de onteigening van de resterende 16 woningen in Ouden Doel werd afgewogen tegen de investerings- en onderhoudskost van de infrastructuurwerken die nodig zijn om Ouden Doel te kunnen behouden als ingedijkte woonkorrel. Afhankelijk van de gehanteerde aannames, is de investeringskost van deze behoudswerken minstens gelijk aan de verwervingskost. Maar bovenop de initiële investering, dienen bij behoud ook nog heel wat onderhoudskosten gerekend te worden, die evenwel, gezien een aantal technische onzekerheden, moeilijk ex ante volledig kunnen begroot worden. Hoedanook zou de totale kost van behoud aanzienlijk hoger zou zijn dan van een onteigening.

- De woon- en leefkwaliteit van gehucht Ouden Doel zou bij behoud niet te vergelijken zijn met de huidige toestand. Het gehucht zou volledig geïsoleerd zijn van de buitenwereld, omringd door dijken en enkel bereikbaar via een dijk. Het weidse uitzicht dat de meeste woningen nu hebben op het open polderlandschap zal verdwijnen. De woonbeleving zal dus ingrijpend veranderen. De bouwfysische toestand van heel wat woningen is laag en het plan-MER laat uitdrukkelijk geen grootschalige ontwikkelingen toe. Verwacht mag worden dat putwater op termijn zal verzilten. De afvoer van huishoudelijke afvalwaters zou aanzienlijke investeringen met zich brengen. Een behoud van Ouden Doel zou weinig toekomstperspectieven bieden aan de huidige bewoners.

- De overheid heeft sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw een actief verwervingsbeleid gevoerd in de gebieden die door het gewestplan van 1978 werden aangeduid als “havenuitbreidingsgebied”. Hierdoor zijn 13 van de 27 woningen in Ouden Doel door minnelijke verwerving reeds eigendom van de overheid.

- De keuze om Ouden Doel te laten verdwijnen biedt duidelijkheid en rechtszekerheid aan de bewoners van Ouden Doel. Het voorziet bovendien in een overgangsproces en de nodige begeleiding. De beslissing tot behoud van Ouden Doel zou aanleiding geven tot heel wat nieuw studiewerk en effectenbeoordeling, onder meer inzake de contouren van het te behouden deel van het gehucht. Voorts zijn heel wat bewoonde gebouwen in Ouden Doel reeds eigendom van de overheid. Voor deze bewoners, die bijna steeds niet de oorspronkelijke eigenaars zijn, geldt dat hun woning openbaar verkocht zou worden. Dit alles houdt in dat ook bij het behoud van Ouden Doel er heel wat bewoners onzeker zouden blijven of ze al dan niet kunnen blijven wonen.

- Het behoud van Ouden Doel zou de omliggende natuur meer verstoren dan in het geval dat het gehucht zou verdwijnen: visuele verstoring, geluidsverstoring,…Nochtans is het belangrijk om de nu aangeduide natuurkerngebieden maximaal te laten ‘renderen’ en het aantal verstoringsinvloeden tot een minimum te beperken. Indien in de toekomst zou blijken dat de voorziene natuurgebieden niet volstaan om de vooropgestelde natuurdoelstellingen duurzaam te behalen, dan kan dat enkel opgelost worden door bijkomende natuurgebieden aan te leggen. Dit kan enkel ten koste van haven- of landbouwgebied. Hoogwaardige aaneengesloten natuurkernen krijgen de voorkeur omdat zij versnippering tegengaan en verstorende invloeden minimaliseren. Bovendien valt een aaneengesloten natuurgebied beter en goedkoper te beheren.

- Het behoud van de woonkern van Ouden Doel zou een inperking van de oppervlakte van het natuurkerngebied Gecontroleerd Getijden Gebied Doelpolder betekenen, niet alleen door de intekening van woongebied, op de plaats waar in het MMHA natuurgebied voorzien is, maar ook door de noodzaak om nieuwe dijken te creëren om deze woonkern te beschermen.

- Geen van de dijkwoningen en hoeves in Ouden Doel heeft op zich een grote erfgoedwaarde. De erfgoedwaarde van de site dient eerder gezien te worden binnen de historische context: eenvoudige woningen van kleine boeren en knechten, aan de rand van uitgestrekte polders. De omliggende polders zullen evenwel verdwijnen. De gebouwen zouden in een heel andere context worden behouden, ingeklemd tussen dijken;

De Vlaamse regering koos eveneens voor het verdwijnen van Rapenburg na een integrale afweging van meerdere criteria. Heel wat argumenten om te beslissen dat een behoud van Ouden Doel niet wenselijk is, pleiten ook tegen het behoud van Rapenburg. Bijkomend zijn volgende argumenten tegen een behoud van het gehucht aangehaald:

- De overheid heeft sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw een actief verwervingsbeleid gevoerd in de gebieden die door het gewestplan van 1978 werden aangeduid als “havenuitbreidingsgebied”. Er dienen in het gehucht Rapenburg nog 2 bewoonde particuliere woningen verworven te worden, momenteel telkens bewoond door 1 persoon. De andere bewoners wonen, aan een lage vergoeding of gratis, in een gebouw dat reeds (vaak jaren geleden) door de overheid verworven werd.

- Eén van die twee particuliere woningen maakt deel uit van een hoeve. Het actieve landbouwbedrijf heeft zijn gronden in één van de toekomstige natuurgebieden. Deze landbouwpercelen zullen worden onteigend. De betrokken eigenaar komt in aanmerking voor de premies voor het stopzetten en verkopen van de zetel van zijn landbouwbedrijf aan de overheid.

- Het planMER voorzag expliciet in het verdwijnen van Rapenburg. Voor de aanleg van het natuurkerngebied Gecontroleerd Getijden Gebied Doelpolder is er in het planMER geen rekening gehouden met het behoud van bestaande bebouwing ter hoogte van Rapenburg.

- Na verwerving door de overheid, is voor veel woningen een tijdelijk gebruiksrecht toegekend. Dit houdt in dat de gebruiker van de woning tijdelijk en tegen een lage vergoeding over het pand kan beschikken, waarbij het eigenaarsonderhoud voor rekening van de gebruiker is. Ten gevolge van die situatie werden niet langer doorgedreven investeringen en eigenaarsonderhoud gedaan bij de verworven woningen. Vele woningen hebben dan ook een lage tot zeer lage bouwfysische kwaliteit.

De fasering van de inrichting van de natuurgebieden geeft enige tijd voor een overgangsbeleid: de ontruiming van de gehuchten is in een laatste fase vereist, enkele maanden voor de ingebruikname van het ‘gecontroleerd getijden gebied’. In tussentijd kunnen herhuisvestingsmogelijkheden in Prosperdorp worden onderzocht en aangeboden.

De Vlaamse Regering engageert zich gepaste acties en initiatieven te nemen met het oog op het bieden van herhuisvestingsmogelijkheden met gelijkwaardige woonomstandigheden voor de getroffen bewoners in het plangebied (o.a. de bewoners van Ouden Doel en Rapenburg). Met andere woorden de Vlaamse regering engageert zich na te gaan hoe aan de huidige getroffen bewoners in het plangebied woningen en/of kavels in de onmiddellijke omgeving – namelijk in Prosperdorp – kunnen worden aangeboden met minstens een gelijke woon- en leefkwaliteit dan de huidige woonomstandigheden van de getroffen bewoners, d.w.z. kwalitatief ingepast in de omliggende polder, bereikbaar en ingebed in een dorpsgemeenschap. Dit engagement en de hieraan gekoppelde initiatieven zijn mee opgenomen als actie in, het aan het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan gekoppelde flankerend beleidsplan (actieplan) en zal hierbinnen verder de gepaste opvolging kennen.

Naast het noordelijk natuurgebied worden de kreek Grote Geul, Putten-West (omzetting van tijdelijke natuurcompensatie uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ en uitbreiding tot aan de reeds als natuurgebied bestemde Zoetwaterkreek) en een beperkte uitbreiding van Drydijck bestemd als ‘natuurgebied’.

Tot slot worden langsheen de Schelde een aantal gebieden bestemd als ‘natuurgebied’: een deel van het recreatiegebied volgens het gewestplan in Doel en een gebied omheen het fort Liefkenshoek (het betreft een aanpassing van het natuurgebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’).

 

ecologische infrastructuur

Naast de natuurkerngebieden wordt er in het strategisch plan voor de haven ook een netwerk van ecologische infrastructuur voorzien conform het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke ecologische infrastructuur.

Conform de doelstelling van de Achtergrondnota Natuur zal het netwerk van ecologische infrastructuur in het zeehavengebied drie functies vervullen:

• Ten overstaan van de doelstelling om de lange termijnintegriteit van de speciale beschermingszones (VRL 3.6 en 2.2) tot stand te brengen en te vrijwaren levert het netwerk van ecologische infrastructuur indirect een bijdrage door als foerageer en rustgebied te fungeren voor de relevante vogelsoorten. Deze bijdrage wordt als louter ondersteunend aangemerkt. De (potentiële) aanwezigheid, al dan niet als broedvogel, van soorten die tot de instandhoudingsdoelstellingen van deze Vogelrichtlijngebieden behoren in (onderdelen van) dit netwerk wordt immers niet in aanmerking genomen bij het behalen of het vrijwaren van deze instandhoudingsdoelstellingen. Wegens hun ingesloten ligging, beperkte grootte en hoge verstoringsgevoeligheid bieden de onderdelen van het netwerk ecologische infrastructuur immers onvoldoende garanties voor een duurzame instandhouding van de relevante vogelsoorten.

• Naast de instandhoudingsdoelstellingen verbonden aan de in het gebied aanwezige Europese speciale beschermingszones gelden ook bestaande wettelijke verplichtingen t.a.v. bepaalde soorten, die ‘beschermd moeten worden waar ze voorkomen‘, los van ruimtelijke afbakeningen, m.n. bijlage IV van de Habitatrichtlijn en op Vlaams niveau beschermde soorten. Dit is geregeld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (BS: 13/08/2009). Omdat deze soorten veelal gebonden zijn aan havenspecifieke biotopen, is naast de natuurkerngebieden, ook de uitbouw voorzien van een netwerk van permanente ecologische infrastructuur als een zelfstandig en in tweede instantie ondersteunend netwerk, waar cohabitatie met andere functies aangewezen en mogelijk is. Het is de bedoeling om de verplichtingen inzake soortenbescherming binnen dit netwerk van permanente ecologische infrastructuur op een duurzame wijze na te komen zodat, via een gebiedsgericht soortenbeschermingsprogramma, in de rest van de haven ontheffingen kunnen verleend worden bij aantasting van biotopen van deze soorten ten behoeve van verdere havenontwikkeling. Het betreft de Rugstreeppad, die in de haven voorkomt omwille van het dynamisch karakter en het voortdurend beschikbaar komen van zandige pionierssituaties met plasjes en verschillende vleermuissoorten die zich verplaatsen langs en jagen boven wateroppervlakten, alsook Groenknolorchis.

• Eenzelfde functie, maar dan voor bescherming van op Vlaams niveau belangrijke soorten (flora én fauna), heeft het netwerk ook voor soorten gebonden aan de basishabitats die in de haven voorkomen, weze het in bescheiden omvang : 1/ pionierssituaties, 2/ droge graslanden, 3/ kleine plasjes en moerassen, 4/ struwelen en bosjes en 5/ gebouwen en werven. Aandachtssoorten voor deze 5 basishabitats werden vooropgesteld besproken in de Achtergrondnota Natuur. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor hun leefgebieden, binnen het netwerk van ecologische infrastructuur, werden opgemaakt door de Universiteit Antwerpen in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.

Binnen de permanente ecologische infrastructuur is onderscheid gemaakt tussen EI en EI+ (met medegebruik) omdat in bepaalde zones hogere kwaliteitsdoelstellingen dienen behaald te worden in functie van de duurzame instandhouding van bijlage IV soorten van de Habitatrichtlijn. Daarom zijn b.v. enkel in de ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’ windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten.

Binnen het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

Naast de permanente ecologische infrastructuur wordt er tevens tijdelijke ecologische infrastructuur voorzien zodat de tijdelijke opportuniteiten in de haven die een ecologische meerwaarde kunnen betekenen, benut kunnen worden. Het is vanzelfsprekend dat in een ruimtelijke uitvoeringsplan de tijdelijke ecologische infrastructuur omwille van zijn tijdelijk karakter en wisselende inplanting niet kan worden aangeduid op het grafisch plan. De stedenbouwkundige voorschriften voor ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’, ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ en ‘bouwvrije strook’, ‘gebied voor productie van energie’ laten de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toe.

Op linkeroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur’:

- een westelijke strook, namelijk het gebied tussen de grens van het zeehavengebied en de bufferdijk (tussen Putten-West en Drydijck, ten zuiden van Drydijck, omheen Spaans fort, Hoge Watergang): Deze zones worden afgebakend als ecologische infrastructuur omwille van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze zones. Het gebied vormt een natte ecologische verbinding tussen de zuidelijk gelegen

‘zuidelijke groenzone’ en de natuurkerngebieden in het Noorden, ondermeer van belang voor Rugstreeppad en vleermuizen; Omheen het Spaans fort wordt ecologische infrastructuur aangeduid om de natuur daar te bestendigen die verloren zou gaan door de aanleg van het Logistiekpark Waasland.

- de zuidelijke groenzone: Deze zone worden afgebakend als ecologische infrastructuur omwille van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze zone. Deze zone bevat belangrijke avifauna waarde en is tevens van groot belang voor rugstreeppad en groenknolorchis. Het belangrijkste deel wordt opgenomen als natuur voor het Historisch passief, overige delen natuur zijn opgenomen om proactief natuur te creëren voor natuur die zou verloren gaan in het Logistiekpark Waasland en de Vopak-terminal. Deze permanente natuur is bestendigd door de bestemming als ecologische infrastructuur.

- de restanten van de Steenlandpolder: Deze zone worden afgebakend als ecologische infrastructuur omwille van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze zone. Het betreft een belangrijke zone voor de ontwikkeling van een sleutelgebied voor Rugstreeppad. Dit sleutelgebied is nodig voor het behalen van de gunstige staat van instandhouding van deze soort binnen het havengebied. De resterende plassen in het noordelijk deel van de Steenlandpolder zijn van belang om invulling te geven aan een vereisten van het nooddecreet, zijnde dat er ten alle tijden permanente plassen in Z2-gebied gelegen zijn. Het behoud van de overblijvende rietvegetatie in het zuidelijk deel is van belang als stapsteen voor rietvogels tussen het complex Rieveld kallo/ Groot rietveld en de Zuidelijke groenzone.

Op linkeroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’:

 

- langs de Ketenislaan, omheen Loghidden city: Deze zone wordt voorzien als droge ecologische verbinding tussen de zone rond Fort Liefkenshoek en de zone rond de Melkader. De aanwezige leidingenstrook is van belang als schraal kalkrijk grasland voor o.a. vlinders en orchideeën. De beperkte kwaliteitsdoelstellingen laten hier een bepaald medegebruik toe.

- ten zuiden van Rietveld Kallo: Deze zone wordt voorzien als droge ecologische verbinding tussen de volumebuffer van Kallo en het opgespoten deel van het Groot Rietveld en is van belang als corridor voor de rugstreeppad. De beperkte kwaliteitsdoelstellingen laten hier een bepaald medegebruik toe.

 

 

Overige

resterende delen van de gewestplanbestemmingen ‘havenuitbreidingsgebied’ en ‘reservegebied voor bufferzone’

Voorliggend rup legt de toekomstige havenontwikkeling en bijkomende natuurontwikkeling planologisch vast. Hiertoe worden onder meer het ‘havenuitbreidingsgebied’ en het ‘reservegebied voor bufferzone’ uit het van kracht zijnde gewestplan herbestemd, grotendeels in functie van de ontwikkeling van en rond het Saeftinghedok en in functie van de ontwikkeling van het noordelijk natuurgebied. De resterende delen van het ‘havenuitbreidingsgebied’ en van het ‘reservegebied voor bufferzone’ krijgen overwegend een bestemming die aansluit bij de naastliggende bestemming.

Zo krijgt het restje ‘havenuitbreidingsgebied’ dat aansluit op de bedrijvenzone rondom het Saeftinghedok, maar dat buiten het zeehavengebied is gelegd een landbouwbestemming, net zoals het naastliggende poldergebied, dat via het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ ook een landbouwbestemming kreeg. Het betreffende gebiedje wordt herbestemd naar ‘agrarisch gebied’.

Het ‘reservegebied voor bufferzone’ tussen Verrebroek en Kieldrecht wordt eveneens herbestemd conform zijn huidige landbouwfunctie. Op het terrein vormt dit deel van het ‘reservegebied voor bufferzone’ één geheel met het op het gewestplan in het oosten aangrenzende industriegebiedje en restje agrarische gebied. Het betreffende industriegebied is nooit ingevuld geraakt en heeft zijn landbouwfunctie behouden. Daarom worden het industriegebiedje en restje agrarische gebied uit het gewestplan samen het ‘reservegebied voor bufferzone’ herbestemd naar ‘agrarisch gebied’. De landbouwbestemming van het poldergebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ sluit via het nieuwe agrarische gebied aan op de landbouwbestemming van het conform het gewestplan agrarische gebied tussen de twee dorpskernen en ten westen van de N451.

De eventuele herinrichting van de Noord-Zuid verbinding in uitvoering van het bekkenbeheerplan (structuurverbetering, natuurlijke inrichting,…) is toegelaten in de landbouwgebieden, daar conform het stedenbouwkundig voorschrift voor het agrarisch gebied de aanleg van afwateringsgrachten vergunbaar is.

 

 

In het tussentijds strategisch plan is gekozen om in het poldergehucht Prosperdorp een gezond en aangenaam leefklimaat te garanderen. Daarom wordt het ‘reservegebied voor bufferzone’ ter hoogte van Prosperdorp herbestemd naar ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch- recreatieve activiteiten’. Het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’ wordt in het noorden begrensd door de grens met Nederland, in het oosten door het gewestelijk rup ‘Intergetijdengebied noordelijk gedeelte Prosperpolder’, in het zuiden en westen door het natuurgebied zoals afgebakend in de planMER en de Achtergrondnota Natuur. In het zuiden wordt de begrenzing van het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’ en van het ‘natuurgebied’ in hoofdzaak afgestemd op de perceelsbegrenzingen zodat elk perceel in zijn geheel tot één bestemming behoort. De grens tussen het natuurgebied en het woongebied wordt in de zuidoostelijke hoek van het woongebied afgeschuind. Zo wordt meer ruimte gegeven aan de omgeving rond de kerk van Prosperdorp. Het woongebied en het natuurgebied zullen bij uitvoering gescheiden worden door een dijk. De afschuining is handiger voor de aanleg van de toekomstige dijk (dan de twee rechte hoeken conform het ontwerp-RUP). Bovendien zal een dijktracé volgens een vloeiende lijn (in plaats van een hoekig tracé) beter passen in het landschap en beter aansluiten bij de overige dijken in het gebied. De afschuining is zodanig dat de benodigde oppervlakte natuurgebied behouden blijft. Het kleine verlies van ± 1,7ha ten opzichte van de afbakening in de planMER en de Achtergrondnota Natuur kan worden opgevangen doordat de dijk door zijn vloeiend tracé minder oppervlakte zal innemen. Het volledig rechttrekken van de grens – dit is het doortrekken van de meest zuidelijke begrenzing van het woongebied – is niet wenselijk. Het zou immers een verruiming van het woongebied en een inkrimping van het natuurgebied betekenen waardoor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen mogelijks in het gedrang komt. In het westen wordt de Petrusstraat in functie van de ontsluiting van de bestaande woningen en hoeves mee opgenomen in het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’.

Een deel van het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’, de kern, is extra aangeduid met een overdruk (zwarte contour), ‘kern Prosperdorp’. Enkel in dit gebied is het toegelaten nieuwe woningen te bouwen.

Het RUP stelt tot doel een gezond en aangenaam leefklimaat te garanderen in Prosperdorp. Tegelijkertijd engageert de Vlaamse regering zich na te gaan hoe aan de huidige getroffen bewoners in het plangebied woningen en/of kavels in de onmiddellijke omgeving – namelijk in Prosperdorp – kunnen worden aangeboden met minstens een gelijke woon- en leefkwaliteit dan de huidige woonomstandigheden van de getroffen bewoners. Daarom laat het rup een beperkte woonuitbreiding toe. Om het kleinschalige karakter en de landschappelijke en historische kwaliteit van het polderdorp te bewaren, zijn enkel in het gebied aangeduid in overdruk (artikel L20.3. kern Prosperdorp) bijkomende woningen, zijnde bijkomende woningen ten opzichte van het bestaande aantal woningen in het dorp, toegelaten.

Bijkomend onderzoek heeft uitgewezen dat, zowel vanuit landschappelijk standpunt, als vanuit de perceptie van het beschermd erfgoed, het ruimtelijk wenselijk is de toelaatbare woonuitbreiding te beperken tot de in het grafisch plan aangeduide drie clusters:

1. de cluster met landbouwbedrijven en ruimte voor een ‘onthaalpoort’ aan de Petrusstraat,

2. de cluster van de site van de historische Prosperhoeve,

3. de cluster met het straatdorp aan de Sint-Engelbertusstraat en de ontwikkeling in oostelijke richting langs de Hertog Prosperstraat.

De open ruimte tussen de clusters moet open blijven. Het RUP garandeert het onderscheid en isolement van de drie clusters ten opzicht van elkaar door de open ruimte ertussen niet op te nemen in artikel L20.3. kern Prosperdorp. Omheen de historische sites (het straatdorp en de site van de Prosperhoeve) wordt de contour van de overdruk strak getrokken zodat deze zich sterk blijven aftekenen in het landschap. In oostelijke richting wordt de contour verruimd omdat het bijkomend onderzoek heeft aangetoond dat dit de beste locatie is om bijkomende woningen te voorzien. Tegenover het straatdorp, in noordelijke richting, wordt de open zichtas bewaard. Ter hoogte van de cluster met de landbouwbedrijven aan de Petrusstraat wordt het zuidelijke perceel opgenomen in de overdruk omdat het geschikt blijkt te zijn voor de aanleg van een parking en onthaalpoort. Door dit perceel mee op te nemen in de overdruk, wordt de aanleg van een parking en onthaalpoort mogelijk gemaakt. De parking moet vermijden dat bezoekers van bijvoorbeeld het natuurgebied het dorp binnenrijden op zoek naar parkeerplaats en zo overlast creëren voor de bewoners. De grootte van de parking is gebaseerd op het verwachte aantal bezoekers. De woning op perceel 46006_A_0002_p9 is niet opgenomen in de overdruk omdat ze niet aansluit op de reeds aanwezige bebouwing, maar ervan gescheiden is door een in noord-zuidrichting doorlopende open ruimte en omdat de woonkwaliteit ervan wellicht eerder beperkt zal zijn daar de woning gelegen is tegen de Sigmadijk omheen het ‘Intergetijdengebied noordelijk gedeelte Prosperpolder’ en dus nieuwe bebouwing op deze plaats niet wenselijk is.

De verwevenheid tussen landbouw en wonen is één van de belangrijkste karakteristieken van het landelijk wonen in Prosperdorp. Door het bestemmen van de natuurgebieden geraakt Prosperdorp geïsoleerd van de omliggende landbouwgronden. Het is wenselijk de karakteristieke verwevenheid tussen landbouw en wonen zoveel als mogelijk te behouden. Bijkomend onderzoek toont aan dat dit mogelijk is. De bestaande landbouwbedrijfszetels moeten echter voldoende uitbreidingskansen hebben. De verenigbaarheid met het wonen op het vlak van milieuhygiëne wordt afgewogen naar aanleiding van de milieuvergunningsaanvraag. Omdat het woongebied bijna volledig omringd is met natuurgebied (en niet met agrarisch gebied) zijn nieuwe landbouwbedrijven of aan de landbouw verwante bedrijven niet toegelaten in het woongebied (artikel L20. en verder). Conform de stedenbouwkundige voorschriften zijn in het woongebied bijgebouwen bij een bestaande landbouwbedrijfszetel, bijvoorbeeld een stal of een schuur in de onmiddellijke nabijheid van de bestaande landbouwbedrijfszetel, toegelaten. In het gebied aangeduid in overdruk (artikel L20.3. kern Prosperdorp) zijn een stal of een schuur bij een bestaande landbouwbedrijfszetel expliciet toegelaten. In de inrichtingsstudie (zie artikel L20.2.) dient de vergunningsaanvrager aan te geven hoe de verwevenheid tussen landbouw en wonen behouden wordt.

kleine aanpassingen ten opzichte van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’

Tot slot bevat voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan enkele kleinere rechtzettingen van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’. Dat rup herbestemt onterecht een deeltje van de kmo-zone aan de dorpskern van Verrebroek en in gebruik door een lokaal bedrijf naar koppelingsgebied. Dit deeltje wordt herbestemd naar ‘gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen’. Verder wordt een strookje tussen het woongebied van Kallo en het gebied voor woonuitbreiding ten zuiden van Kallo herbestemd naar ‘gebied voor woonuitbreiding’.

 

 

 

 

Kaart 4 Juridische toestand na goedkeuring van het RUP