8.3 Onteigeningsplannen

 

Bij voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan hoort een onteigeningsplan. Volgens de beslissing van de Vlaamse regering d.d. 11/09/2009 dienen volgende gebieden te worden opgenomen in het onteigeningsplan 13:

- de woonkern Doel;

- de te realiseren natuurgebieden op linkeroever (zilte weilanden en weidevogelgebied in Nieuw Arenbergpolder fase 1, gebied voor habitattype ‘plas en oever’ in Prosperpolder zuid fase 1, estuariene natuur in Doelpolder Midden, uitbreiding van het bestaande natuurgebied ‘Grote Geule’);

- de 2de en 3de fase van het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’ op rechteroever.

Bij de opmaak van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan kwam de Vlaamse regering overeen de onteigening van Doelpolder Midden uit het rup te laten.

Onderaan dit hoofdstuk worden de noodzaak en de dringendheid van de onteigeningen gemotiveerd in twee aparte nota’s, respectievelijk de motiveringsnota voor de onteigening van de natuurgebieden en de motiveringsnota voor de onteigening van Doel.

 

In het onteigeningsplan zijn alle percelen binnen de te onteigenen gebieden opgenomen, ook de percelen welke reeds volgens het kadaster in eigendom zijn van de Vlaamse gemeenschap, de VLM of de Maatschappij Linkeroever. Mogelijks vermeldt het kadaster immers verkeerdelijk dat een perceel eigendom is van b.v. de VLM, maar blijkt het perceel eigendom te zijn van een particulier. Om zeker te zijn dat in dergelijk geval het perceel toch mee onteigend wordt, zijn in het onteigeningsplan alle percelen opgenomen, ook de percelen welke reeds volgens het kadaster in eigendom zijn van de Vlaamse gemeenschap, de VLM of de Maatschappij Linkeroever.

In wat volgt wordt per te onteigenen gebied aangegeven hoe de contour van het te onteigenen gebied is bepaald.

Doel Z3 – 16EF 2635 A:

Voor de onteigeningsgrenslijn van dit gebied werd de grenslijn van het Z3- gebied (zeehavengebied type 3 volgens het geschorste gewestplan van 2000) genomen verfijnd op kadasterniveau. Ten zuiden wordt dit gebied begrensd door de leefbaarheidsbuffer van Doel (zie gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’).

Nieuw Arenbergpolder 1ste fase – 16EF 2591 B:

De noordelijke grenslijn sluit aan op de wegenis ‘Muggenhoek’ welke voor de ontsluiting zal blijven dienen. De andere grenzen volgen de grenzen van voorliggend ruimtelijke uitvoeringsplan.

Prosperpolder Zuid 1ste fase -16EF 2592 B:

Aan de noordwestelijke rand van het natuurgebied zijn drie woningen gelegen. Drie gelijke perceelsoppervlaktes, waarop de woningen zijn gevestigd, worden uit het onteigeningsplan gehouden. Er zal een uitdoofscenario op deze woningen worden toegepast.

Aan de zuidwestelijke kant van het gebied vormt de ‘Petrusstraat’ de grens. Deze weg blijft voor de ontsluiting van het noordelijk gebied zorgen en wordt dus niet mee opgenomen in het onteigeningsplan.

De zuidelijke en oostelijke grenslijn sluiten respectievelijk aan op de grenzen van het natuurgebied Nieuw Arenbergpolder en Doelpolder Midden.

De noordelijke grenslijn sluit aan op het onteigeningsplan: C4 8975; ‘Hedwigepolder - aanleg van een Schorregebied’.

Ouden Doel – 16EF 2661 B:

De noordelijke grens sluit aan op het onteigeningsplan: C4 8975; ‘Hedwigepolder - aanleg van een Schorregebied’.

De zuidelijke grens sluit aan op het onteigeningsplan B4/10039; ‘Weidevogelgebied “Doelpolder Noord” en te realiseren kreek in buffer noord ter hoogte van Paardenschor’.

Grote Geule – 16EF 2595 B:

De onteigeningsgrenzen volgen de grenzen van voorliggend ruimtelijke uitvoeringsplan. Uitgezonderd de twee percelen aan de noordelijke rand van hat gebied. Aan de noordelijke rand van het natuurgebied is er enerzijds een woning gevestigd en anderzijds een woning met bijhorende stalling. Op beide percelen zal naar bewoning toe een uitdoofscenario worden toegepast. De Sint-Komelisstraat zal voor de verbinding blijven fungeren en wordt dus niet opgenomen in het onteigeningsplan.

Opstalvalleigebied – 16EF 2596 B:

Enkel de tweede en derde fase (nog te realiseren) van het gebied worden opgenomen. De oostelijke grenslijn vormt de grens met de Antwerpsebaan. De ander grenzen van het onteigeningsplan zijn dezelfde als van voorliggend ruimtelijke uitvoeringsplan.

 

 

8.3.1 Motiveringsnota voor de onteigening van de natuurgebieden

 

 

Ten geleide

 

Het GRUP afbakening zeehavengebied Antwerpen (hierna het GRUP) geeft de ruimtelijke vertaling weer van de gewenste ontwikkeling van de haven van Antwerpen volgens het gekozen alternatief, het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief (hierna MMHA) met bijhorende milderende en natuurcompenserende maatregelen.

 

Dit GRUP bevat zowel de afbakeningslijn van de zeehaven als een aantal herbestemmingen.

 

De in het GRUP te herbestemmen gebieden binnen en buiten de afbakeningslijn zijn deze gebieden waar een wijziging of aanvulling van de vigerende bepalingen van de plannen van aanleg noodzakelijk is in functie van het gewenste zeehavenbeleid voor de haven van Antwerpen.

 

Voor de verwezenlijking van het GRUP dienen noodzakelijk een aantal gronden verworven te worden. Artikel 2.4.3,§1 VCRO geeft hiervoor de wettelijke basis. Indien deze verwervingen in functie van de fasering in de tijd van de projecten niet in der minne kunnen geschieden zal de verwerving middels onteigening ten algemenen nutte tot stand worden gebracht. Tesamen met het ruimtelijk uitvoeringsplan wordt dan ook een onteigeningsplan vastgesteld. Het proces zal hierdoor aanzienlijk versneld kunnen worden.

 

Het onteigeningsplan heeft enkel betrekking op de gronden die door het GRUP herbestemd worden en heeft alleen betrekking op de projecten die in de eerst volgende jaren worden voorzien. Deze gebieden werden in de beslissing van de Vlaamse regering over het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen van 11 september 2009 opgelijst. Het betreffen enerzijds de 11 resterende private eigendommen in de woonkern Doel die vandaag dienst doen als woning en de in deze woonkern gelegen gronden en gebouwen die niet in eigendom zijn van de Maatschappij LSO, Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, de Vlaamse Landmaatschappij en het Vlaamse Gewest. Een tweede reeks gebieden heeft anderzijds betrekking op de realisatie van natuurgebieden m.i.v. de realisatie van natuur ter vervanging van bestaande compensaties in het kader van Deurganckdok die in het gedrang komen door geplande nieuwe ontwikkelingen, welke laatste realisatie een zeer hoge prioriteit heeft.

 

Middels onderhavige nota wordt vooreerst voor zover als nodig bevestigd dat de verwezenlijking van het GRUP het doel is van alle minnelijke verwervingen en onteigeningen die in dat verband noodzakelijk zullen worden uitgevoerd. Verder worden de onteigeningsnoodzaak en de hoogdringendheid om te onteigenen ten behoeve van de verwezenlijking van het GRUP telkens gemotiveerd. Deze elementen zijn weliswaar met elkaar verweven doorheen de nota doch werden ook reeds in alle andere beleids- en planningsdocumenten aangehaald die hebben bijgedragen tot de totstandkoming van het GRUP. Zonder exhaustief te willen zijn kan hiervoor ondermeer reeds verwezen worden naar de toelichtingsnota bij het GRUP en de beslissing van de Vlaamse regering over het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen van 11 september 2009.

 

In aparte hoofdstukken wordt voor elk van de te onteigenen gebieden in onderhavige nota nogmaals gefocust op elke motiveringsvereiste afzonderlijk :

 

 

I. De 11 resterende private eigendommen in de woonkern van Doel en de in deze woonkern gelegen gronden en gebouwen die niet in eigendom zijn van de Maatschappij LSO, Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, de Vlaamse Landmaatschappij en het Vlaamse Gewest

 

1) Het openbaar nut : De in het GRUP geplande bestemmingswijziging geeft een adequate rechtsgrond voor deze onteigeningen

 

De in het GRUP geplande bestemmingswijziging van de woonkern van Doel is onderbouwd met de onderbouwing van en de beslissingen van de Vlaamse regering rond het MMHA.

 

Het regeerakkoord Vlaanderen 2009-2014 specificeert dat het gebied ‘Saefthinghe’ ingericht wordt als havengebied overeenkomstig het ‘meest maatschappelijk haalbaar alternatief’ van het plan-MER. Dit werd beslist op basis van een strategisch plan voor de haven van Antwerpen, waarop een plan-MER (milieueffectenrapport) en een ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) werd opgemaakt.Het strategisch plan en het plan-MER vormen mee de basis voor de opmaak van het GRUP.

 

In het plan-MER worden twee verschillende planalternatieven vergeleken met het nulalternatief. De planalternatieven onderscheiden zich door hun fundamenteel ander toekomstperspectief, met een ander ruimtebeslag tot gevolg. Het essentiële verschil is de wijze waarop met de verwachte groei wordt omgegaan: door inbreiding en herstructurering (A-varianten) of door uitbreiding van de haven (B-varianten).

 

Het plan-MER brengt, voor de verschillende planvarianten, de effecten in beeld.

Planvariant B1, die op basis van de milieueffectenbeoordeling, gevolgd door een Multi criteria analyse (MCA) en een gevoeligheidsanalyse, als een robuust voorkeursscenario naar voor kwam, werd op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht aangepast tot een ‘maatschappelijk meest haalbaar alternatief’ (MMHA). Het verschil tussen dit MMHA en planvariant B1 houdt vooral verband met ontwikkelingen op de linkerscheldeoever (o.a. in relatie tot landbouw).

 

Ook het MMHA werd in het plan-MER aan een milieueffectenbeoordeling onderworpen Uit de MCA en de gevoeligheidsanalyse blijkt dat het MMHA in al de situaties beperkt beter geëvalueerd wordt dan planvariant B1.

 

Op basis van bovenvermelde studies heeft de Vlaamse regering op 11 september 2009 o.m. kennis genomen van het principieel programma voor het afbakeningsGRUP voor de haven van Antwerpen, en heeft de Vlaamse regering beslist de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, te gelasten met de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) teneinde de haven van Antwerpen af te bakenen overeenkomstig het MMHA, rekening houdende met de door het plan- MER voorgestelde milderende en natuurcompenserende maatregelen, en dit in overeenstemming met het principieel programma voor het GRUP.

 

Door aldus te beslissen, heeft de Vlaamse regering ook de knoop doorgehakt om de noordelijke ruimte op het linkeroevergebied planologisch definitief te gaan bestemmen voor verdere zeehavenontwikkeling. Deze nieuwe bestemming gaat terug op het uitbreidingsgebied vastgelegd in het – geschorste maar niet vernietigde gewestplan van 8 september 2000 – gecorrigeerd met de inname door de ruimtelijk vertaalde biotopen noodzakelijk om te voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen geldend voor de aanwezige speciale beschermingszone.

 

Het verdwijnen van de woonkern Doel is zodoende te beschouwen als beslist beleid en als dusdanig in het plan-MER opgenomen in het nulalternatief. Het geeft meer bepaald verdere uitvoering aan de beslissing van de Vlaamse regering van 23 maart 2007 (ref. VR/PV/2007/10-punt 27) betreffende het uitdoofbeleid met betrekking tot de woonkern Doel. De in het GRUP geplande bestemmingswijziging geeft een adequate rechtsgrond voor deze onteigeningen.

 

Met dit onteigeningsplan wordt voor de resterende gebieden door de herbestemming ervan zodoende invulling gegeven aan het beslist beleid van de Vlaamse regering.

2) De noodzaak over te gaan tot het middel van de onteigening

 

Probleemsituatie en oplossing

 

De verwezenlijking van het GRUP, inzonderheid de geplande realisatie van de herbestemming van de binnen dit plangebied gelegen gronden is niet mogelijk zonder dat de betrokken gronden door de overheid verworven worden

 

Het betreffende plangebied is thans ingevolge het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren van 7 november 1978 in het centrum van de woonkern aangeduid als woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. Ten zuiden van het dorp Doel is een beperkte strook voorzien als woon- uitbreidingsgebied. Iets verder ten noorden is tevens een beperkte strook voorzien als woongebied met landelijk karakter. De woonkern van Doel wordt omringd door agrarisch gebied.

 

Op 8 september 2000 werd door de Vlaamse regering het besluit goedgekeurd houdende definitieve vaststelling van het plan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestplan St-Niklaas-Lokeren op het grondgebied van de gemeenten Beveren, Sint-Gillis-Waas en Stekene. Dat besluit voorziet in de herbestemming van het woongebied van Doel tot industriegebied. Dit besluit werd bij arrest nr.109.563 van 30 juli 2002 door de Raad van State geschorst. De Raad heeft zich na 11 jaar nog steeds niet over de vordering tot vernietiging uitgesproken.

 

Binnen dit betreffende plangebied zijn op vandaag nog 11 resterende private eigendommen gelegen die vandaag dienst doen als woning evenals een aantal gronden en gebouwen die niet in eigendom zijn van de Maatschapij LSO, het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, de Vlaamse Landmaatschappij en het Vlaamse Gewest.

 

Het verdwijnen van de woonkern Doel is te beschouwen als beslist beleid. Hiervoor kan ten overvloede verwezen worden naar de beslissingen van de Vlaamse regering. Het GRUP voorziet een herbestemming van de betrokken zone van woongebied naar gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. Binnen de perimeter van het zeehavengebied wordt er binnen het GRUP voor dit plangebied daarenboven geen enkele woonfunctie meer behouden en mogelijk gemaakt. De woonfunctie binnen de huidige woonkern Doel zal dan ook definitief verdwijnen en is onverenigbaar met de in het GRUP geplande herbestemming. Het is dan ook onvermijdelijk dat alle betreffende private eigendommen door de Maatschappij LSO dienen verworven te worden opdat de geplande herbestemming voor zeehaven- en watergebonden bedrijven daadwerkelijk kan worden verwezenlijkt. Het privatief in eigendom houden van deze woningen en gronden is onverenigbaar met de herbestemming voorzien in het GRUP. Onteigening van alle resterende private eigendommen binnen dit gebied is zodoende de enige oplossing om de in het GRUP geplande herbestemming te verwezenlijken.

 

 

De uitvoering van het beslist beleid, inzonderheid de verwerving van de private eigendommen kon tot op vandaag niet gerealiseerd worden via aankoop in der minne

 

Op 24 juli 1998 besliste de Vlaamse regering tot de inwerkingstelling van een sociaal begeleidingsplan voor Doel, dat zeer gunstige verwervingsvoorwaarden voorzag waaraan. Dit sociaal begeleidingsplan was van kracht van 20 januari 1998 tot 31 december 2003. In diezelfde beslissing gaf de Vlaamse regering haar akkoord om na afloop van het sociaal begeleidingsplan voor Doel, vanaf 2004 dus, de noodzakelijke onteigeningen op te starten. In 2002 werd echter, zoals hoger gezegd, de zgn. 2e gewestplanwijziging van 2000, die de woonkern van Doel herbestemde als havengebied, door de Raad van State geschorst. Deze schorsing is dan ook de oorzaak van het op heden ontbreken van een uitvoerbaar onteigeningsplan voor de woonkern Doel.

 

Ooit kende Doel meer dan 1100 inwoners. In januari 1998 waren het er 889 en daarvan verbleven er 645 in het centrum van de deelgemeente. De dorpskern van Doel telde 364 bebouwde percelen, waarvan 320 eigendom waren van particulieren (87,9%). De overige percelen waren reeds in eigendom van de overheid (12,1%). Op 31 december 2003, de uiterste datum om in te gaan op het sociaal begeleidingsplan, waren er nog 442 (- 50 %) inwoners waarvan 250 in Doel-centrum (- 61 %). Voor 216 (94,3%) van de particuliere percelen werd een aanvraag tot aankoop in der minne ingediend, voor 202 ervan was de aankoopprocedure afgerond. Voor slechts 13 particuliere percelen werd géén aanvraag ingediend.

 

Op 1 januari 2008 waren er in Doel-centrum nog 200 inwoners (- 69 %). Via tussenkomst van de sociale huurmaatschappij waren er op 1 september 2008 nog 72 inwoners. 95 % van de particuliere eigenaars verkocht op minnelijke wijze zijn eigendom aan de Maatschappij LSO. Op vandaag zijn er nog 42 inwoners in Doel-centrum.

 

Op 18 november 2011 wonen 22 gezinnen in de bewoonde huizen in Doel centrum, waarvan 12 gezinnen wonen in woningen die op 18 november 2011 reeds door de overheid zijn verworven en 10 gezinnen wonen in woningen die op 18 november 2011 nog door de overheid moeten worden verworven.

Op 18 november 2011 wonen er nog 39 inwoners in Doel centrum, waarvan 25 oorspronkelijke Doelenaars en 14 nieuwe inwoners. Oorspronkelijke Doelenaars zijn de bewoners die in Doel ingeschreven stonden op 20 januari 1998 (datum van de beslissing van de Vlaamse Regering over Deurganckdok).

 

Conclusie:

- Tijdens de duurtijd van het sociaal begeleidingsplan voor Doel, van 20 januari 1998 tot 31 december 2003, werd in Doel-centrum voor 216 (94,3%) van de particuliere percelen een aanvraag tot aankoop in der minne ingediend. Voor 202 percelen was de aankoopprocedure afgerond. Voor slechts 13 particuliere percelen werd géén aanvraag ingediend.

- Tijdens de 8 daaropvolgende jaren (tussen 1 januari 2004 en 18 november 2011) konden slechts 3 woningen in der minne worden verworven.

- Actuele situatie op 18 november 2011 : er dienen nog 10 woningen van de 229 woningen die oorspronkelijk in eigendom waren van particulieren, verworven te worden. Dat is nog 4,4%.

 

Er moet worden vastgesteld dat de verschillende instrumenten die tot op vandaag ingezet werden om deze woningen te verwerven, niet tot verdere minnelijke aankopen heeft geleid en dat onteigeningen bijgevolg noodzakelijk zijn.

 

De Maatschappij LSO staat exclusief in voor het haven-, grond-, en industrialisatiebeleid binnen het havengebied. De Maatschappij LSO is de onteigenende instantie.

 

De eenheid van havenbeheer en havengebied is een van de basisprincipes van het Havendecreet van 2 maart 1999. Uit de artikelen 2, 2°, a) en 4, § 1 van Havendecreet volgt expliciet dat de havenbedrijven exclusief bevoegd zijn voor het beheer en de exploitatie van het openbaar en privaat havendomein.

 

Wat Antwerpen-Linkerscheldeoever betreft, is de Maatschappij voor het haven-, grond- en industrialisatiebeleid op de Linkerscheldeoever (de Maatschappij LSO) bevoegd voor het grondbeleid binnen het havengebied (art. 8 Wet betreffende het beheer van het linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen of nog de wet “Chabert”).

 

Tot dit havengebied behoort zowel de maritieme zone, inclusief de natte infrastructuur, als de industriële zone (art. 5 wet Chabert). Binnen het noordelijk gebied op linkeroever dat bij voorliggend GRUP bestemd wordt voor verdere zeehavenontwikkeling, zal de Maatschappij LSO dan ook exclusief bevoegd zijn voor het grondenbeleid. Dit betekent dat zowel het grondbeleid als het verder beheer van dit gebied exclusief aan deze publiekrechterlijke instantie werd toebedeeld door de wet- en decreetgever.

 

Artikel 9 van de wet Chabert voorziet verder dat de Maatschappij LSO tot verwezenlijking van haar doel de gronden verwerft van het havengebied Linkerscheldeoever en ze bouwrijp maakt. De Maatschappij LSO kan overeenkomstig de wetgeving inzake onteigeningen ten algemenen nutte de verwervingen, met inbegrip van de strooksgewijze aankopen en onteigeningen, van de voor haar doel noodzakelijke onroerende goederen vervolgen, nadat ze door de Vlaamse regering van algemeen nut zijn verklaard.(art. 10 wet Chabert)

 

De verwezenlijking van het GRUP, inzonderheid de geplande herbestemming is zodoende niet mogelijk zonder dat de betrokken gronden worden verworven door de Maatschappij LSO. Het aanwenden van de onteigeningsbevoegdheid ter realisatie van de in het GRUP geplande herbestemming kadert volledig binnen de wettelijke taakomschrijving van de Maatschappij LSO. Ten overvloede kan nog worden verwezen naar artikel 2.4.3 §2 VCRO dat gaat als volgt :

 

§2 Ongeacht de bepalingen die andere overheden bevoegd verklaren tot onteigenen, kunnen de volgende instanties als onteigenende instanties optreden ter verwezenlijking van ruimtelijke uitvoeringplannen : het gewest, de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de openbare instellingen en ook de organen die door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn om te onteigenen ten algemenen nutte.

 

De onteigeningsbevoegdheid in hoofde van de Maatschappij LSO werd dan ook zowel wettelijk als decretaal verankerd.

 

De Maatschappij LSO is de onteigenende instantie.

 

Besluit : De onteigening is noodzakelijk ten einde de geplande herbestemming vooropgesteld in het GRUP te realiseren.

 

 

3) De hoogdringendheid van de onmiddellijke inbezitneming

 

Doel-centrum is ingevolge het juridisch kluwen ontstaan door allerlei juridische procedures die gevoerd worden door de huidige inwoners van Doel. Zolang Doel – centrum is ingekleurd als woongebied achten zij elk overheidsinitiatief in functie van de vooropgestelde havenontwikkeling aldaar in strijd met hun subjectieve woonrechten die zij menen te kunnen ontlenen aan de huidige gewestplanbestemming woongebied. Deze juridische acties hebben ertoe geleid dat de juridische situatie te Doel-centrum gekenmerkt wordt door een grote en complexe rechtsonzekerheid.

 

Door het uitblijven van een afdwingbare planologische herbestemmming van Doel-centrum naar zeehavengebied, werd de situatie ter plekke zeer problematisch naar veiligheid toe en dit wordt dan weer gebruikt als hefboom om telkens weer nieuwe gerechtelijke procedures op te starten, om zo te trachten de effectieve verdere tenuitvoerlegging van het beslist beleid zoveel als mogelijk te verhinderen.

 

De huidige rechtsonzekere situatie brengt dan weer met zich dat Doel-centrum een trekpleister is geworden voor krakers, vandalisme, graffiti, achterlaten van afval, …. Dit brengt alvast onnodig veel extra kosten met zich ten einde telkens weer opnieuw het hoofd te blijven bieden aan deze hachelijke situatie.

 

Door de onmiddellijke inbezitneming van de betrokken woningen en gronden kan het herbestemmingsproces aanzienlijk versneld worden, waardoor meteen en onmiddellijk een halt kan worden toegeroepen aan deze onvoorspelbare situatie. Tevens zal de onmiddellijke inbezitneming van deze onroerende goederen de planologische en feitelijke situatie rond Doel opnieuw in overeenstemming kunnen brengen met het consistent beslist beleid van de Vlaamse regering omtrent het verdwijnen van Doel als leefgemeenschap. Het weze in dat verband herhaald dat het onteigeningsplan trouwens om diezelfde reden van het aanzienlijk versnellen van de procedure tot verwezenlijking van het GRUP tesamen met het GRUP wordt vastgesteld. Ook dient in dat verband benadrukt dat het onteigeningsplan uitsluitend betrekking heeft op de projecten die reeds in de eerst volgende jaren zullen moeten worden verwezenlijkt.

 

II. De gebieden die betrekking hebben op de realisatie van de natuurgebieden m.i.v. de realisatie van natuur ter vervanging van bestaande compensaties in het kader van Deurganckdok :

 

- de te realiseren natuurgebieden op Linkerscheldeoever (zilte weilanden en weidevogelgebied in Nieuw Arenbergpolder fase 1, gebied voor habitattype ‘plas en oever’ in Prosperpolder zuid fase 1, estuariene natuur in Doelpolder Midden, uitbreiding van het bestaande natuurgebied ‘Grote Geule’)

- de 2de fase van het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’ op Rechterscheldeoever

 

1) Het openbaar nut : De in het GRUP geplande bestemmingswijziging geeft een adequate rechtsgrond voor deze onteigeningen.

 

De in het GRUP geplande bestemmingswijzigingen die betrekking hebben op de realisatie van de natuurgebieden zijn onderbouwd met de beslissingen van de Vlaamse regering rond het MMHA.

 

Strategisch Plan beoogt economische groei

 

De haven van Antwerpen is van bijzonder groot economisch belang. Zij is een belangrijke speler in het mondiale havenlandschap en een koploper binnen de Hamburg-Le Havre range. Het strategisch plan voor de haven van Antwerpen bevestigt de zeehavenfunctie als hoofdfunctie van het plangebied, geeft een beeld van hoe de haven zich in de toekomst (planhorizon 2030) moet en kan ontwikkelen en hoe ze zich op een goede manier zal inpassen in haar omgeving. Het was een fundamenteel gegeven in het opzet van het strategisch plan dat binnen de beschikbare economische ruimte, de economische activiteiten zich verder vrij moesten kunnen ontwikkelen, weliswaar met inachtneming van vigerende wetgeving inzake ruimtelijke ordening, milieu en natuur, de vigerende omgevingsregelgeving en de algemeen erkende principes zoals scheiding van functies en zuinig ruimtegebruik.

 

Binnen de afgebakende economische ruimte moeten de havenbeheerder en de economische actoren ten allen tijde flexibel kunnen inspelen op nieuwe economische opportuniteiten. Dat is nodig voor de buitenlandse handel, voor de bevordering van de werkgelegenheid en de economische welvaart in de regio. De economische aspecten van het strategisch plan werden onderzocht en uitgewerkt in de Economische Ontwikkelingsstudie (EOS) voor de haven van Antwerpen. Deze studie formuleerde als één van de conclusies dat bij een hoog economisch groeiscenario er mogelijk een ruimtetekort zal optreden tegen 2030 zodat er daarom keuzes gemaakt dienen te worden inzake de activiteiten die binnen het havengebied kunnen plaatsvinden. De Economische Ontwikkelingsstudie (EOS) voor de haven van Antwerpen blijft nog steeds geldig als basis voor het vastgestelde streefbeeld voor de haven in 2030. Dit blijkt uit een actualisatie van de maritieme prognoses die onlangs werd uitgevoerd door ECSA (European Centre for Strategic Analysis).

 

Om die redenen heeft de Vlaamse Regering op 11 september 2009 gekozen voor een planvariant met hoge economische groei namelijk het Maatschappelijk Meest Haalbare Alternatief (MMHA). Het MMHA komt uit het plan-MER als het minst schadelijke alternatief om de beoogde economische doelen te kunnen bereiken. De ruimtelijke afbakening van de Haven van Antwerpen (Linker- en Rechterscheldeoever) bekrachtigt de principes van de havenontwikkeling en zorgt voor de nodige rechtszekerheid. Op de rechteroever staat de economische versterking door inbreiding en verdichting voorop, al dan niet gepaard met herstructurering (van bedrijven, bedrijventerreinen of infrastructuren). Op de linkeroever wordt uitgegaan van economische versterking door opvang van sterk groeiende containertrafiek en uitbouw van logistiek en productie. Naast inbreiding en verdichting wordt hiervoor ook uitbreiding vooropgesteld.

 

Economische groei is voorzien binnen speciale beschermingszones in ongunstige staat van instandhouding

 

In en om de haven van Antwerpen bevinden zich een aantal speciale beschermingszones (SBZ’s) die werden aangemeld in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn meer bepaald het Vogelrichtlijngebied BE2301336 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en het Habitatrichtlijngebied BE2300006 ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’. Deze zones hebben een grote mate van overlapping met de haven van Antwerpen. Op Linkerscheldeoever zijn de huidige Waaslandhaven, alsook het toekomstige havenuitbreidingsgebied nagenoeg volledig gelegen binnen het voormeld vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. Een groot gedeelte van de natuurlijke kenmerken van deze speciale beschermingszone bevinden zich momenteel binnen de havencontext. De bescherming die op de speciale beschermingszones rust is een wettelijke norm die bij de verdere ontwikkeling van het Linkerscheldeoevergebied en delen van Rechterscheldeoever dient toegepast te worden.

 

De staat van instandhouding, zoals gedefinieerd in artikel 2, 36°, 44° en 45° van het Natuurdecreet, van de betrokken speciale beschermingszones, i.c. het Vogelrichtlijngebieden BE2301336 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’, BE2300222 ’Kuifeend en Blokkersdijk’ en het Habitatrichtlijngebied BE2300006 ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’, is momenteel ongunstig.

 

Uit de recentste monitoringsresultaten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (Gyselings R., Spanoghe G., Hessel K., Mertens W., Vandevoorde B., Van den Bergh E., (2011). Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R.2011.5). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel) blijken nog aanzienlijke tekorten t.o.v. de instandhoudingsdoelstellingen voor alle beoogde vogelsoorten van ‘Riet en Water’ (behalve Baardmannetje), ‘Strand en Plas’ (behalve Zwartkopmeeuw, Kokmeeuw en Visdief) en ‘Plas en Oever’ (behalve Oeverzwaluw en Kuifeend). ‘Weidevogels’ halen momenteel de instandhoudingsdoelstellingen over de hele lijn, maar wel enkel dankzij de actuele bijdrage van haventerreinen en poldergebieden.

 

Op Rechterscheldeoever is een ‘historisch passief’ opgebouwd door de aanleg van de Main Hub in het Vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend’, en is verdere uitbreiding van spoorgebonden infrastructuur voorzien. Uit de recentste monitoringsresultaten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (Gyselings R., Spanoghe G., Van den Bergh E., Verbelen D., Benoy L., Vogels B, Lefevre A..(2011). Monitoring natuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever. Resultaten van het monitoringjaar 2010, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R.2011.11). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel) blijken nog tekorten t.o.v. de instandhoudingsdoelstellingen voor Blauwborst, Roerdomp, Kuifeend en Bergeend.

 

Mogelijke conflicten met Europese richtlijnen

 

De werken die in het strategisch plan van de haven van Antwerpen zijn voorzien, moeten doorgaan in speciale beschermingszones in de zin van artikel 36ter van het Natuurdecreet, en deze beschermingszones bevinden zich momenteel in een ongunstige staat van instandhouding. Dit kan aanleiding geven tot een ingebrekestelling door de Europese Commissie. In afwachting van de beoogde gunstige staat van instandhouding kan elke bijkomende impact immers als significant negatief beschouwd worden.

 

Het MMHA gaat er namelijk van uit dat bepaalde vogelleefgebieden niet of slechts deels behouden blijven t.o.v. de referentiesituatie, ten gevolge van haven- en infrastructuurprojecten. Op de Linkerscheldeoever en in relatie met het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden- Schelde’ betreft dit onder andere de ‘Verrebroekse plassen’, de ‘Vlakte van Zwijndrecht’, de ‘Opgespoten MIDAS’, ‘Gedempt deel Doeldok’ ,‘Zuidelijke Groenzone’, ‘Putten West’ en ‘Putten Weiden’. Op de Rechterscheldeoever in relatie met het Vogelrichtlijngebied ’Kuifeend en Blokkersdijk’ betreft dit onder andere de ‘Verlegde Schijns’ en de aanpalende gebieden en het ‘Binnenmoeras’. Ook bij niet expliciet in het MMHA opgenomen havenontwikkelingen, kunnen nog actuele natuurwaarden verloren gaan.

 

De overheid die over een vergunningsaanvraag, een plan of programma moet beslissen, mag de vergunning slechts toestaan of het plan of programma echter slechts goedkeuren indien het plan of programma of de uitvoering van de activiteit geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken. Een vergunningsplichtige activiteit die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken mag maar vergund worden mits de voorwaardelijke afwijkingsprocedure die vervat ligt in artikel 36ter, §5, van het Natuurdecreet, wordt gevolgd en uitgevoerd. Deze voorwaardelijke afwijkingsprocedure houdt in dat een dergelijke activiteit slechts kan vergund worden nadat drie voorwaarden cumulatief zijn vervuld (alternatievenonderzoek, dwingende redenen van openbaar belang, voorafgaande compenserende maatregelen).

 

Uit de case van het Deurganckdokproject kan geleerd worden dat 1) de compensatieprocedure een grote mate van rechtsonzekerheid met zich meebrengt, 2) de Europese Commissie groot belang hecht aan het vooraf correct inschatten van effecten, in cumulatief verband met andere projecten in het gebied, en 3) het uitvoeren van omvangrijke infrastructuurprojecten in speciale beschermingszones mogelijk is, mits een integraal plan voorgelegd kan worden dat intrinsieke garanties bevat dat de behaalde staat van instandhouding van de speciale beschermingszones niet in het gedrang komt.

 

De compensatieregeling in de Europese regelgeving wordt gezien als een ‘last resort’ of een uitzonderingsprocedure. Het telkens ad hoc herhalen van deze uitzonderingsprocedure zou leiden tot verdere versnippering van de natuur en aanhoudende rechtsonzekerheid voor alle functies in het gebied. De Europese Commissie zou dit niet als ‘goed huisvaderschap’ aanschouwen, als intussen geen werk gemaakt wordt van de duurzame instandhouding van de tot doel gestelde soorten in het gebied.

 

Momenteel kunnen aanzienlijke zones binnen het huidige havengebied niet actief ontwikkeld of in concessie gegeven worden door de aanwezigheid van actuele natuurwaarden of de inschakeling ervan als tijdelijke natuurcompensatie. De totale oppervlakte van deze zones bedraagt op Linkerscheldeoever ca. 625 hectare en op Rechterscheldeoever ca. 124 ha. De gederfde concessie- inkomsten die hieruit voortvloeien kunnen geraamd worden op bedragen van 27.000 tot 55.000 € per hectare per jaar, in totaal ca. 16.875.000 € tot 34.375.000 € per jaar voor Linkerscheldeoever. Gezien de beschikbaarheid van concessieterreinen een belangrijk element is in de concurrentiepositie van de haven, is het niet wenselijk dat deze situatie nog lang aanhoudt. Anderzijds wordt de realisatie van geplande infrastructurele havenprojecten (dokken, sluizen, weg- en spoorinfrastructuur) bemoeilijkt door de ruimteclaim en de impact die ze meebrengen door de infrastructuur zelf, de bijhorende werfzones en zandstocks.

 

Bovendien moet de Vlaamse overheid rekening houden met de noodzaak om deze tijdelijke natuurcompensatiegebieden bij inname tijdig te verplaatsen naar permanente natuurgebieden. De effecten van een verdere inbreiding van de Waaslandhaven manifesteren zich ter hoogte van een belangrijk deel van de natuurcompensaties i.h.k.v. het Deurganckdokproject, met name ‘kunstmatige waterplassen in Z2-gebied’ (waaronder het natuurgebied ‘Verrebroekse plassen’), ‘Putten West’, ‘Gedempt deel Doeldok’, ‘Opgespoten MIDA’s’ , ‘Vlakte van Zwijndrecht’ en de ‘Zuidelijke Groenzone’.

 

Deze verplaatsing dient, conform art. 36 ter van het Natuurdecreet, voorafgaandelijk en evenwaardig in habitat en oppervlakte gerealiseerd te worden. De vervangende permanente gebieden dienen dus effectief actief ontwikkeld te zijn vooraleer de bestaande tijdelijke gebieden aangesneden kunnen worden voor economische ontwikkeling, anders treedt er wel degelijk een terugval in de vogelpopulaties op.

 

Om bovenvermelde redenen is er dringend een permanente oplossing nodig die de nodige rechtszekerheid biedt zodat ten minste en in eerste instantie de haveninbreiding binnen de bestaande havenbegrenzing tot stand kan komen.

 

Vlaamse Regering kiest voor proactieve realisatie van gunstige staat van instandhouding

 

Op 11 september 2009 koos de Vlaamse Regering voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen conform het maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA) zoals omschreven in het plan-MER en de daaraan verbonden milderende en natuurcompenserende maatregelen.

 

In de daarop volgende beslissing van 22 juli 2011 “Ontwikkeling Haven van Antwerpen: Milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA)” hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de doelstellingen voor en fasering van de natuurontwikkeling, zoals opgenomen in de nota inzake fasering en timing van de “aanpak van de realisatie van de natuurkerngebieden in het noordelijk deel van de Linkerscheldeoever”.

 

Deze milderende en natuurcompenserende maatregelen omvatten o.a. de proactieve, systematische realisatie van de bij het MMHA behorende natuurgebieden, en dus van de gunstige staat van instandhouding. Door de goedkeuring van de fasering, werd tegelijk nogmaals bekrachtigd dat de gunstige staat van instandhouding op een duurzame manier bereikt moet zijn binnen de planhorizon 2030.

 

De eindconclusie van de passende beoordeling voor het MMHA, opgesteld in het kader van het plan- milieueffectrapport, stelt immers voor Linkerscheldeoever dat ”In de eindsituatie van planvariant MMHA zal voldoende rekening gehouden worden met de ecologische doelen voor de relevante SBZ- H en SBZ-V gebieden. Het plan bevat immers de creatie van de nodige natuurkernstructuur waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden”. De passende beoordeling voor het MMHA gaat hierbij ook uit van “een gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op LSO die voorloopt t.o.v. de haven gerelateerde projectrealisaties, waardoor natuurcompensatie in principe kan vermeden worden”.

 

De definitieve natuurontwikkeling middels de realisatie van het natuurluik van het MMHA, biedt bovendien ook een oplossing voor de tijdelijke natuurcompensaties in het kader van het natuurcompensatieplan Deurganckdok, waardoor de haveninbreiding binnen de bestaande havenbegrenzing op Linkerscheldeoever tot stand kan komen.

 

Voor Rechterscheldeoever konden de betekenisvolle effecten van het economische luik van het plan niet opgevangen worden binnen de contouren van het Vogelrichtlijngebied “De Kuifeend en Blokkersdijk” en was de afwijkingsprocedure conform art. 36 ter van het Natuurdecreet wel noodzakelijk. Daarom bevat het MMHA de realisatie van het Opstalvalleigebied, dat buiten maar in de onmiddellijke nabijheid van de betrokken speciale beschermingszone is gelegen. Deze compensatie dient, eveneens conform de bepalingen van het natuurdecreet, actief ontwikkeld te zijn vooraleer de verdere haveninbreiding plaatsvindt.

 

Gunstige staat van instandhouding moet worden behaald binnen planhorizon 2030

 

Zoals hierboven aangegeven dient de gunstige staat van instandhouding behaald te zijn binnen de planhorizon 2030. De Vlaamse Regering heeft met het MMHA voor wat betreft Linkerscheldeoever voorzien in enerzijds een groep van fase I-natuurkerngebieden die direct van start gaan, en anderzijds een groep fase II-natuurkerngebieden die in 2028 starten.

 

Al deze natuurprojecten zijn volgens de passende beoordeling noodzakelijk om de gunstige staat van instandhouding te kunnen halen. Toch heeft de Vlaamse Regering vanuit het principe van zuinig ruimtegebruik de mogelijkheid voorzien om te proberen de gunstige staat van instandhouding te gaan halen binnen de fase I-natuurkerngebieden. Indien dat op een duurzame wijze lukt zal de Vlaamse Regering een initiatief (nieuwe RUP-procedure) nemen om de bestemming van de fase II- natuurkerngebieden ‘agrarisch gebied’ met overdruk ‘nabestemming natuurgebied’ om te zetten naar ‘agrarisch gebied’.

 

De Vlaamse regering zal zich daarvoor baseren op de monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen in het kader van de jaarlijkse ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002’, zoals die gerapporteerd wordt aan de Europese Commissie.

 

De Fase II-gebieden worden groen ingekleurd wanneer de gunstige staat van instandhouding in de Fase I-gebieden tegen dat moment niet zou worden gehaald. De beoordeling of de gunstige staat van instandhouding bereikt is, kan pas na enkele jaren inrichting en functioneren worden gemaakt.

 

Nodige stappen om de gunstige staat van instandhouding te behalen binnen fase I-gebieden

 

Om het behalen van de gunstige staat van instandhouding mogelijk te maken, dienen een aantal gebieden herbestemd te worden, moet de verwerving tijdig zijn afgerond, en moeten de wettelijke procedures en vergunningstrajecten tijdig zijn doorlopen. Na de inrichting (die afhankelijk van de benodigde werken meerdere jaren in beslag kan nemen) dient rekening gehouden te worden met de ontwikkelingstijd van dergelijke nieuwe natuurgebieden. Op basis van de ervaring opgedaan in de huidige natuurkerngebieden kan gesteld worden dat voor vogelsoorten van ‘PLAS EN OEVER’ de vegetatie en het voedselaanbod minstens één jaar (maar idealiter 3 tot 5 jaar) de tijd moeten krijgen om zich op te bouwen. Voor vogelsoorten van ‘STRAND EN PLAS’ moet een rijpingsperiode van het leefgebied van 1 tot 10 jaar worden gerekend. Voor vogelsoorten van ‘RIET EN WATER’ moet een rijpingsperiode van het leefgebied van 3 tot 5 jaar worden gerekend om tot een goed ontwikkeld rietland te komen. Voor de transplantatie en ontwikkeling van ZILTE WEILANDEN wordt tot 10 jaar ontwikkelingstijd gerekend. Tijdens deze ontwikkelingsperiode is een omvormingsbeheer nodig om van een vergraven terrein tot een gebied met een optimale vegetatie te komen. De ervaring met de reeds gerealiseerde natuurkerngebieden leert bovendien dat latere bijsturingen van de inrichting op basis van de monitoring noodzakelijk kunnen zijn. Tenslotte moeten enkele jaren monitoring van een gevestigde situatie worden voorzien om te kunnen besluiten of de gunstige staat van instandhouding al dan niet duurzaam is behaald.

 

Dit betekent dat zonder uitstel met de verwerving van de natuurkerngebieden moet kunnen worden begonnen.

 

Verdere verfijning in de timing

 

De Vlaamse Regering heeft op 22 juli 2011 haar goedkeuring gehecht aan het “Voorstel tot gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op de Linkerscheldeoever i.h.k.v. het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief”. Naar analogie met de Linkerscheldeoever is ook voor de Rechterscheldeoever een faseringsnota opgesteld, die eveneens als bijlage bij de beslisnota voor de Vlaamse Regering wordt toegevoegd.

 

Bovenop de hierboven beschreven timing van de Fase I-gebieden hebben enkele natuurprojecten door hun link met op stapel staande en hoogdringende havenprojecten een nog grotere tijdsdruk.

 

 onder dat uit deze onderlinge afstemming tussen natuur- en havenprojecten mag besloten worden dat er een compensatielogica van kracht is, bepaalt het reliëf dat bestaat in de prioritering en de timing van de havenprojecten evenals de verschillende rijpingstijd van elk habitattype ook mee de prioritering van de natuurprojecten. Deze prioritering in de fasering is in de door de Vlaamse Regering bekrachtigde Faseringsnota natuur LSO uitgewerkt per habitattype. Dat is mogelijk omdat de meeste havenprojecten een impact hebben op één bepaald habitat. Echter, alle soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen werden opgesteld komen voor in meerdere habitattypes, zij het met verschillende habitatdensiteiten. De relatie tussen soorten en habitats is dan ook niet één op één, evenmin als de relatie tussen havenprojecten en natuurprojecten. Om de gunstige staat te kunnen halen is het dan ook noodzakelijk dat àlle habitattypes zich in een gunstige staat bevinden.

 

De in het GRUP geplande bestemmingswijzigingen zijn noodzakelijk voor de realisatie van deze natuurgebieden en geven een adequate rechtsgrond voor de noodzakelijke onteigeningen.

 

Met dit onteigeningsplan wordt voor de betrokken gebieden door de herbestemming ervan zodoende invulling gegeven aan het beslist beleid van de Vlaamse regering.

 

2) De noodzaak over te gaan tot onteigening. Probleemsituatie en oplossing

 

De doelnatuurtypes vragen een volledige herinrichting van het gebied met een totaal nieuw landgebruik (getijdengebied, meren en moerassen, afgegraven en verzilte weilanden). Onteigening is voor de verwezenlijking daarvan noodzakelijk.

 

Het strategisch plan schetst een lange termijn toekomstbeeld voor het gehele studiegebied met een planhorizon tot 2030. De in dit strategisch plan voorziene havenontwikkeling kan echter conflicteren met de voorschriften van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. In en om de haven van Antwerpen zijn immers een aantal speciale beschermingszones gelegen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (vogelrichtlijngebieden ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en ‘De Kuifeend’, en habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’). Deze hebben een grote mate van overlapping met de haven van Antwerpen en de toekomstige havenuitbreiding. Momenteel bevinden een groot gedeelte van de natuurlijke kenmerken van deze speciale beschermingszone zich binnen de havencontext.

De Europese richtlijnen beogen in eerste instantie de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. De staat van instandhouding van de betrokken speciale beschermingszones is momenteel ongunstig. Bij verdere aantasting zou dit aanleiding kunnen geven tot een ingebrekestelling door de Europese Commissie. Projecten in functie van de havenontwikkeling riskeren een negatieve passende beoordeling te krijgen. In afwachting van de beoogde gunstige staat van instandhouding moet immers elke bijkomende impact als significant negatief beschouwd worden en is natuurcompensatie, conform het Natuurdecreet art. 36ter, aan de orde. De compensatieregeling wordt door de Europese Commissie echter als een uitzonderingsmaatregel gezien, en niet als standaardpraktijk voor de omgang met natuur in speciale beschermingszones.

 

 

I.h.k.v. het Nooddecreet wordt sinds 2001 een compensatieplan uitgevoerd voor het Deurganckdokproject. Momenteel wordt deze compensatieverplichting nog voor een aanzienlijk deel gerealiseerd in haventerreinen met tijdelijke natuurfunctie. Het MMHA voorziet om deze tijdelijke gebieden op korte termijn in te nemen voor de inbreiding van de havenactiviteiten. Bijgevolg dienen deze tijdelijke compensaties te worden verplaatst naar gebieden met een duurzame en permanente natuurbestemming. Deze nieuwe gebieden dienen effectief actief ontwikkeld te zijn vooraleer de bestaande tijdelijke gebieden aangesneden kunnen worden voor economische ontwikkeling.

Bovendien zijn momenteel de mogelijkheden om binnen de bestaande ruimtelijke bestemmingen oplossingen te zoeken voor nieuwe compensatiedossiers uitgeput.

 

 

Om bovenvermelde redenen kunnen aanzienlijke zones binnen het huidige havengebied momenteel niet actief ontwikkeld of in concessie gegeven worden, door de aanwezigheid van actuele natuurwaarden of de inschakeling ervan als tijdelijke natuurcompensatie. Dit legt een maatschappelijk onaanvaardbare hypotheek op verdere economische ontwikkelingen binnen de betrokken speciale beschermingszones.

 

 

Om deze redenen heeft de Vlaamse regering ervoor gekozen om voor de toekomstige havenontwikkeling op de Linkerscheldeoever de piste met compensaties te vermijden en het speciale beschermingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te brengen, en zo prioritair invulling te geven aan de Europese richtlijnen. Het behalen van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken speciale beschermingszones is voor de toekomstige havenuitbreiding een basisvoorwaarde van het strategisch plan en het MMHA. De definitieve natuurkernstructuur voorzien in het MMHA voldoet aan deze opgave en biedt tegelijk een permanente oplossing voor de tijdelijke natuurcompensaties i.h.k.v. het Deurganckdokproject.

 

 

Om te kunnen vermijden dat het strategisch plan op planniveau een significant negatief effect zou hebben op de speciale beschermingszones, dient deze gunstige staat van instandhouding op duurzame wijze bereikt te zijn binnen de planhorizon van 2030.

 

 

Vanuit het principe van zuinig ruimtegebruik heeft de Vlaamse Regering met de keuze voor het MMHA de mogelijkheid voorzien om de gunstige staat van instandhouding te behalen binnen een beperktere oppervlakte, de fase I-natuurgebieden. De fase II-natuurkerngebieden krijgen de bestemming ‘agrarisch gebied’ met overdruk ‘nabestemming natuurgebied’. De nabestemming ‘natuurgebied’ wordt automatisch van kracht in 2028, tenzij zou blijken dat de instandhoudingsdoelstellingen tegen die tijd reeds duurzaam bereikt zijn binnen de fase I-gebieden. De beoordeling zal gebeuren op basis van de ecologische monitoring, en kan pas na enkele jaren inrichting en ontwikkeling gemaakt worden. Bovendien dient de gunstige staat van instandhouding bevestigd te worden op basis van een tijdsreeks van stabiele, positieve resultaten.

 

 

Voor Rechterscheldeoever konden de betekenisvolle effecten van het plan niet opgevangen worden binnen de contouren van het Vogelrichtlijngebied “De Kuifeend en Blokkersdijk” en was de de afwijkingsprocedure conform art. 36 ter van het natuurdecreet wel noodzakelijk. Daarom bevat het MMHA de realisatie van het Opstalvalleigebied, dat buiten maar in de onmiddellijke nabijheid van de betrokken speciale beschermingszone is gelegen. Deze compensatie dient, eveneens conform de bepalingen van het Natuurdecreet, actief ontwikkeld te zijn vooraleer de verdere haveninbreiding plaatsvindt.

 

 

Op 22/07/2011 keurde de Vlaamse regering het “Voorstel tot gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op de Linkerscheldeoever i.h.k.v. het MMHA” goed. Hiermee hecht ze haar goedkeuring aan de doelstellingen voor de natuurontwikkeling op de Linkerscheldeoever en stelt ze het behalen van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken speciale beschermingszones voorop.

 

 

In deze fasering wordt de benodigde timing van de fase I-gebieden verder verfijnd om de meest prangende belemmeringen in de economische ontwikkeling weg te werken en de overgangsfase, waarin de compensatienoodzaak blijft dreigen, zo snel mogelijk af te ronden.

 

 

Gelet op 1) de deadline om tegen 2028 de instandhoudingsdoelstellingen maximaal te behalen binnen de fase I-natuurgebieden, 2) de huidige ongunstige staat van instandhouding voor de meerderheid van de tot doel gestelde soorten van de betrokken speciale beschermingszone, 3) het vooruitzicht op verdere havenontwikkeling i.h.k.v. het MMHA die de huidige staat van instandhouding nog meer onder druk kan brengen, 4) de dringendheid van bepaalde in het MMHA voorziene haven- en infrastructuurprojecten, 5) de in te calculeren benodigde tijd voor vergunningsaanvragen, terreinwerken en 6) de in te calculeren tijd voor natuurgerichte ontwikkeling en optimalisatie na de inrichting, afhankelijk van het tot doel gestelde habitattype, is de realisatie van de natuurgebieden op het terrein hoogdringend om de gunstige staat van instandhouding snel te bereiken.

 

 

Al de doelnatuurtypes vragen een volledige herinrichting van het gebied met een totaal nieuw landgebruik (getijdengebied, meren en moerassen, afgegraven en verzilte weilanden). Om dit herbestemd landgebruik daadwerkelijk te kunnen verwezenlijken is verwerving door de overheid de enige mogelijkheid om die inrichting daadwerkelijk te kunnen uitvoeren. Bovendien moeten deze doelen maximaal worden gerealiseerd binnen de voorziene ruimte en duurzaam worden gehaald en dat is het best gegarandeerd door het beheer daarvan bij de overheid te houden.

 

Verwerving van onroerende goederen is noodzakelijk

 

De bovenvermelde passende beoordeling voor het MMHA stelt dat: “Verder dient een ideaaltypische ontwikkeling van leefgebieden en habitats te worden verzekerd door het beheer van de beoogde natuurkerngebieden op de linker- en rechter Scheldeoever volledig af te stemmen op de natuurfunctie en de natuurdoelstellingen. Andere functies binnen de natuurkerngebieden zijn bij voorbaat niet uitgesloten maar steeds zal daarbij de zekerheid bekomen moeten worden dat medegebruik geen afbreuk doet aan de ecologische doelen.” Deze ideaaltypische ontwikkeling van leefgebieden en habitats impliceert dat de vooropgestelde natuurkerngebieden onderworpen worden aan een volledige herinrichting en een totaal nieuw landgebruik vragen.

 

De Vlaamse Regering heeft daarom op 11 september 2009 beslist tot de opmaak van een onteigeningsplan dat alleen betrekking heeft op de projecten die in de eerst volgende jaren worden voorzien, dat voor wat betreft de realisatie van natuurgebieden volgende omvat: “2.1) de verwerving van de terreinen van Nieuw Arenbergpolder, fase 1 (zijnde het oostelijk deel van de polder met oppervlakte 47,57 ha) (volgens het gewestplan (1978) bestemd als agrarisch gebied met overdruk zeehavengebied). Dit betreft de meest geschikte locatie voor de aanleg van nieuwe zilte weilanden, ter compensatie van het verdwijnen van Putten Weiden. Zilte weilanden vergen zeer specifieke abiotische en biotische condities. Een succesvolle inrichting van het gebied kan meer dan 10 jaar in beslag nemen, zodat een snelle start van de realisatie zich opdringt. Bovendien zal het gebied ingericht worden als weidevogelgebied. De monitoring van de natuurwaarden in het linkeroevergebied wijst al sinds 2003 op een tekort aan weidevogelgebied; 2.2.) Prosperpolder Zuid 1e fase (172,3 ha) en de inrichting van het gebied voor habitattype “plas en oever”. Deze zone is verbonden aan de aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok (verdwijnen van de Verrebroekse plassen); 2.3.) Doelpolder (180,79 ha in Doelpolder Midden). Net zoals in de reeds verworven gebieden Doelpolder Noord en Brakke Kreek wordt in Doelpolder Midden een ontwikkeling voor estuariene natuur voorzien, waarvan zich een groot tekort aandient; 2.4.) Grote Geule (100,91 ha, waarvan reeds een belangrijk gedeelte verworven is) voor de uitbreiding van het bestaande natuurgebied.”

 

De verwerving van de onroerende goederen op dit onteigeningsplan maakt een noodzakelijke stap uit om de vooropgestelde natuurontwikkeling effectief te kunnen uitvoeren in de gekozen natuurkerngebieden van het MMHA. Deze stap is immers een conditio sine qua non om het natuurkerngebieden ‘Nieuw Arenbergpolder, fase 1’, ‘Prosperpolder Zuid 1e fase’, ‘Doelpolder’ en ‘Grote Geule’ te kunnen inrichten. De te nemen maatregelen van natuurontwikkeling of –inrichting, ter realisatie van deze natuurkerngebieden zijn immers bijzonder complex, rekening houdende met de streefbeelden op basis van de specifieke vereisten van de habitats en de soorten waarvoor deze natuurkerngebieden in kwestie dienen gerealiseerd te worden. Bovenvermelde streefbeelden, die verder uitgewerkt werden in de in opmaak zijnde inrichtingsplannen voor natuurkerngebieden ‘Nieuw Arenbergpolder, fase 1’, ‘Prosperpolder Zuid 1e fase’, ‘Doelpolder’ en ‘Grote Geule’, impliceren dat nagenoeg de volledige oppervlakte dient vergraven te worden ter creatie van zones geschikt voor rietontwikkeling, van plassen en poelen, getijdengebied, meren en moerassen, afgegraven en verzilte weilanden, van waterkerende dijken, dat de volledige gebieden op hydro-ecologisch vlak dienen geïsoleerd te worden ten einde de gewenste vernatting te kunnen bereiken.

 

Om al deze redenen kunnen de natuurkerngebieden niet gerealiseerd worden op vrijwillige basis door de grondeigenaars of –gebruikers. Het hoger vermelde complexe en ingrijpende karakter der te nemen maatregelen vereist de verwerving der gronden. Bovendien moeten de natuurdoelen duurzaam worden gehaald. Daarom dient het beheer van deze natuurkerngebieden bepaald te worden door de overheid.

 

 

Minnelijke verwervingen konden tot op vandaag niet of slechts zeer partieel gerealiseerd worden via aankoop in der minne

 

 

Op 1 oktober 2008 werd specifiek in voorbereiding van de realisatie van het strategisch plan voor de haven van Antwerpen een pregrondenbank Linkerscheldeoever opgericht, met meer gunstige verwervingsvoorwaarden. Die heeft voor elk van de natuurgebieden onderstaande oppervlaktes minnelijk verworven: Prosperpolder Zuid 47.630m², Nieuw Arenberg 0 m², Doelpolder Midden 0 m², Grote Geule 20.028m². In totaal zijn volgende percentages van de totaaloppervlakten per natuurgebied verworven: Prosperpolder Zuid 19,91%, Nieuw Arenberg 25,43%, Doelpolder Midden 21,13%, Grote Geule 2,33%. Op 10 maart 2009 werd specifiek in voorbereiding van de realisatie van het strategisch plan voor de haven van Antwerpen een pregrondenbank Rechterscheldeoever opgericht, met gunstige verwervingsvoorwaarden. Sindsdien zijn in het Opstalvalleigebied via die pregrondenbank 47.327 m² verworven van de totale benodigde oppervlakte van 1.725.156 m². Dit bedraagt slechts de minimale fractie van 2,74% van de gronden die nodig zijn om het Opstalvalleigebied te realiseren. Deze getallen tonen aan dat de minnelijke verwervingen die konden worden bekomen, slechts een fractie bedragen van de oppervlaktes die nodig zijn. Op basis van de ontgoochelende resultaten van de prégrondenbanken Linker- en Rechterscheldeoever die enkele jaren geleden werden opgericht met de uitdrukkelijke opdracht om minnelijke verwervingen te doen (en het resultaat daarvan), is het aangewezen daadkrachtig te handelen en over te gaan tot gerechtelijke onteigeningen.

 

 

Onteigenende instanties

 

Sinds 30 jaar verwerven de verschillende overheden, actief in het Antwerpse havengebied, op minnelijke wijze onroerend goed in het Linkerscheldeoevergebied. Dit leverde voor de voorliggende natuurgebieden onderstaande oppervlaktes op: Prosperpolder Zuid 294.426m², Nieuw Arenberg 124.150m², Doelpolder Midden 405.312m², Grote Geule 5.820m².

 

 

 

3) De hoogdringendheid

 

De hoogdringendheid van de verwerving en onmiddellijke inbezitneming van de onroerende goederen, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de herbestemde natuurgebieden binnen het GRUP vloeit samenvattend voort uit volgende motieven :

 

1) de huidige ongunstige staat van instandhouding voor de meerderheid van de tot doel gestelde soorten van de betrokken speciale beschermingszone,

2) het vooruitzicht op verdere havenontwikkeling i.h.k.v. het MMHA die de huidige staat van instandhouding nog meer onder druk zal brengen,

3) de geringe tijd die beschikbaar is voor de realisatie van de Fase I-projecten,

4) de dringendheid van bepaalde in het MMHA voorziene haven- en infrastructuurprojecten,

5) de in te calculeren benodigde tijd voor vergunningsaanvragen, terreinwerken,

6) de in te calculeren tijd voor natuurgerichte ontwikkeling na de inrichting, afhankelijk van het tot doel gestelde habitattype

en 7) het feit dat de gebieden slechts voor een zeer beperkt percentage in overheidshanden zijn en vrijwillige verwerving niet het noodzakelijke aankoopritme oplevert.

 

Hierna zal per te realiseren natuurgebied binnen het GRUP gefocust worden op de motivering van waaruit deze hoogdringendheidsvereiste blijkt en is komen vast te staan :

 

Hoogdringendheid Prosperpolder Zuid fase I

 

Voor vogelsoorten van ‘PLAS EN OEVER’ is momenteel een aanzienlijke oppervlakte geschikt habitat binnen het Vogelrichtlijngebied aanwezig. Van een gunstige staat van instandhouding is qua aantallen evenwel nog helemaal geen sprake. Uit het recentste rapport ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar’ (Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, 2011) blijkt dat slechts 2 van de 4 soorten binnen deze soortengroep de instandhoudingsdoelstellingen behaalden. Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen door sommige soorten is te danken aan broedgevallen in haventerreinen die bij de uitvoering van het MMHA in de komende jaren hun tijdelijke natuurfunctie zullen verliezen, voornamelijk, maar niet alleen, in het gebied ‘Verrebroekse Plassen’.

 

De inname van dit tijdelijke natuurgebied voor de verlenging van het Verrebroekdok met een 3de fase betreft een prioritair havenproject dat deel uitmaakt van het MMHA. De gewenste timing van dit project - vóór afstemming met de natuurprojecten – voorzag dat de realisatie zou starten zodra een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is. Bij inname van deze bestaande gebieden met natuurfunctie moet evenwel een onmiddellijke terugval in de huidige staat van instandhouding voor deze soorten vermeden worden. Het is daarom dwingend noodzakelijk, voorafgaand aan de inname van het tijdelijk natuurgebied, een nieuw gebied te creëren dat kan instaan voor het vrijwaren van de gunstige staat van instandhouding voor deze soorten zodat een significante impact door de realisatie van het Verrebroekdok 3de fase en een daaraan gekoppelde compensatieprocedure in principe kan worden vermeden. Het gebied ‘Verrebroekse Plassen’ heeft bovendien het statuut van ‘tijdelijk compensatiegebied’ i.h.k.v. het compensatieplan voor het Deurganckdokproject. Aan deze compensatiedoelstellingen moet blijvend worden voldaan en dus moet tijdig een permanent vervanggebied worden voorzien.

 

Met de realisatie van het project Prosperpolder Zuid 1e fase kan op korte termijn een serieuze en permanente meerwaarde gecreëerd worden voor soorten van ‘Plas en Oever’, maar ook voor vogels uit andere soortengroepen (‘Riet en Water’, ‘Strand en Plas’) door de combinatie van grazige zones en riet met open water en broedeilanden van verschillende dimensies en afwerkingen. Daarom moet dit project zo vroeg mogelijk in de planning voorzien worden. De oevervegetatie en het voedselaanbod in dit gebied moeten minstens één jaar (maar idealiter 3 tot 5 jaar) de tijd krijgen om zich op te bouwen zodat alle bestaande kolonies zich kunnen verplaatsen naar het nieuwe gebied, vooraleer bestaande gebieden, i.c. Verrebroekse Plassen, volledig ingenomen kunnen worden. In het kader van de faseringsnota voor Linkerscheldeoever werd beslist dat de inname van de Verrebroekse Plassen voor de bouw van het Verrebroekdok 3de fase pas van start kan gaan na de oplevering van Prosperpolder Zuid fase I. De inname dient gefaseerd te verlopen waarbij de meest kwetsbare zones laatst worden ingenomen. In de faseringsnota is concreet voorzien dat de inrichting van het gebied Prosperpolder Zuid fase I op het terrein zou moeten kunnen starten onmiddellijk na de definitieve goedkeuring van het GRUP en 1 jaar later ingericht moet zijn.

 

Samenvattend is de onmiddellijk inbezitname van gronden voor de realisatie van Prosperpolder Zuid 1ste fase hoogdringend, gezien 1) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor soorten van vooral ‘Plas en Oever’, 2) de dringendheid van de realisatie van het Verrebroekdok 3de fase, 3) de blijvende compensatieplicht voor ‘plas en oever’ i.h.k.v. het Deurganckdokproject en 4) de i.h.k.v. de fasering overeengekomen minimale ontwikkelingstijd gelijklopend met de gefaseerde inname van de Verrebroekse Plassen. Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het natuurkerngebied Prosperpolder Zuid fase I onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel en aldus hoogdringend.

 

 

Hoogdringendheid Doelpolder

 

Vogelsoorten van ‘STRAND EN PLAS’ komen momenteel vooral voor op surrogaat-habitat, op spuitvlakten en concessieterreinen binnen de haven. Van een gunstige staat van instandhouding is qua aantallen evenwel nog helemaal geen sprake. Uit het recentste rapport ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar’ (Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, 2011) blijkt dat slechts 3 van de 8 soorten binnen deze soortengroep de instandhoudingsdoelstellingen behaalden. Behalve voor Zwartkopmeeuw worden de huidige broedaantallen grotendeels behaald binnen haventerreinen die bij de uitvoering van het MMHA in de komende jaren hun tijdelijke natuurfunctie zullen verliezen. De gebieden ‘Opgespoten MIDA’s’, ‘Gedempt deel Doeldok’, ‘Vlakte van Zwijndrecht’ hebben samen met aanvullende gebieden het statuut van ‘tijdelijk compensatiegebied’ i.h.k.v. het compensatieplan voor het Deurganckdokproject. Aan de compensatiedoelstelling voor 200 hectare ‘strand en plas’ moet blijvend worden voldaan.

 

In het kader van het project ‘2de Sluis tot de Waaslandhaven’ is al de inname voorzien of lopende van de tijdelijke of aanvullende compensatiegebieden ‘Gedempt deel Doeldok’, ‘Pompput’ en ‘spuitvak S11’. Het MMHA voorziet i.h.k.v. haveninbreiding de verdere inname van ‘Putten Plas’, ‘zone AET fase IV’ (gelegen binnen de Verrebroekse Plassen), ‘Vlakte van Zwijndrecht’, ‘Opgespoten MIDA’s’ en ‘spuitvak S11’, en dit in de periode 2013-2016. Het behalen van de tot doel gestelde compensatieoppervlakte op zwervende haventerreinen wordt hierdoor jaar na jaar moeilijker. Er moet dus tijdig een permanent vervanggebied worden voorzien waarmee blijvend kan worden voldaan aan de compensatiedoelstellingen i.h.k.v. het Deurganckdokproject. Bij de voorziene inname van deze bestaande gebieden met (tijdelijke) natuurfunctie moet een terugval in de huidige staat van instandhouding voor deze soorten vermeden worden. Daarom is het noodzakelijk voorafgaand aan de inname een nieuw gebied te creëren, dat kan instaan voor het vrijwaren van de gunstige staat van instandhouding voor deze soorten, zodat een significante impact door de realisatie van de gekoppelde havenprojecten en een daaraan gekoppelde compensatieprocedure in principe kan worden vermeden.

 

Voor de duurzame opvang van deze soorten van ‘STRAND EN PLAS’ is het estuariene complex (eindbeeld begraasd schor) dat zal ontstaan in Doelpolder (en Prosperpolder Noord) van belang. Vooral Doelpolder Midden kan op relatief korte termijn voor deze soortengroep een meer natuurlijk en duurzaam habitat bieden, ter vervanging van het surrogaat-habitat op spuitvlakten, concessieterreinen en de tijdelijke haventerreinen waar deze soorten nu voorkomen. Dit blijkt o.a. uit de “Inrichtingsvisie voor het natuurkerngebied Doelpolder” (INBO, ANB, UA en Aeolus): “Concluderend kan gesteld worden dat een zeer belangrijke doelstelling van Doelpolder erin bestaat voldoende broedgelegenheid te voorzien voor een groot aantal verschillende vogelsoorten. Voor de kust- en koloniebroeders en voor weidevogels zal dit gebied een doorslaggevende rol betekenen bij het behalen van de IHD’s.”.

 

Wat Prosperpolder noord betreft, dat momenteel in realisatie is als onderdeel van het natuurontwikkelingsproject ‘Intergetijdengebied Hedwige-Prosperpolder’, dient rekening gehouden te worden met het feit dat het ontpolderde gebied ten vroegste 10 jaar na inwerkingtreding geleidelijk aan door sedimentatie geschikt zal worden als vogelbroedgebied ‘begraasd schor’. In afwachting van het doorsteken van de Hedwigedijk en dus de inwerkingtreding van Prosperpolder Noord als estuarien gebied, zal getracht worden om binnen Prosperpolder Noord tijdelijke opvang van een deel van de doelstellingen voor kust- en koloniebroeders mogelijk te maken Deze tijdelijke opvang komt echter te vervallen op het moment dat het gebied onder getij komt. Volgens de Faseringsnota natuur LSO is dit in 2016. Tegen 2016 moet Doelpolder m.a.w. volledig klaar zijn om ononderbroken en permanente opvang voor kust- en koloniebroeders te verzekeren.

 

Er wordt ingeschat dat de werken voor de constructie van nieuwe waterkerende dijken rond Doelpolder en de bouw van een in- en uitlaatconstructie meerdere jaren (naar schatting 4) in beslag zullen nemen. I.h.k.v. de fasering werd overeengekomen dat met de inrichting van het binnengebied kan worden gewacht tot één jaar voor de vereiste einddatum van het project Doelpolder, dit is één jaar voor de dijkdoorsteek van Prosperpolder Noord, volgens de huidige timing dus 2015. Hiermee werd tegemoet gekomen aan de vraag naar het zolang mogelijk toelaten van landbouwgebruik.

 

Dit betekent concreet dat de realisatie van een grondstock, omringende dijken en een in- en uitlaatconstructie – volgens de huidige inzichten - op het terrein onmiddellijk zou moeten kunnen starten zodra een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is en dat de inrichting van het binnengebied uiterlijk moet kunnen starten in 2015.

 

Omwille van het reliëf in timing en hoogdringendheid, zal de Vlaamse Regering voor wat betreft Doelpolder Midden op korte termijn na de definitieve vaststelling van het GRUP een onteigeningsplan opmaken.

 

Samenvattend is de realisatie van Doelpolder als estuarien gebied hoogdringend, gezien 1) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor soorten van vooral ‘strand en plas’, 2) de dringendheid van de inname van resterende spuitvlakten binnen de haven, 3) de blijvende compensatieplicht voor ‘strand en plas’ i.h.k.v. het Deurganckdokproject, 4) de benodigde realisatietijd van enerzijds dijken en constructies, en anderzijds vergraving van het binnengebied en 5) de benodigde ontwikkelingstijd van estuariene natuur. Echter omwille van het reliëf in timing en hoogdringendheid, zal de Vlaamse Regering voor wat betreft Doelpolder Midden op korte termijn na de definitieve vaststelling van het GRUP een onteigeningsplan opmaken.

 

Hoogdringendheid Nieuw Arenbergpolder fase I

 

Het gebied Putten Weiden geldt momenteel als enerzijds een waardevol en goed ontwikkeld weidevogelgebied, en anderzijds als belangrijke standplaats van zeldzame en waardevolle ZILTE WEIDEVEGETATIE. In het MMHA is voorzien dat dit gebied aangesneden zal worden voor de aanleg van een ontsluitings-infrastructuurbundel, en dit tegen 2016 of vier jaar nadat een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is.

 

Er is vastgesteld dat de kwaliteit van het gebied de laatste jaren achteruit gaat door de toenemende druk op het waterpeil vanuit de nabije opspuitingen. Door het te hoge waterpeil verliest de zilte vegetatie geleidelijk aan areaal. Gezien de zeldzame soorten die hier voorkomen is transplantatie van deze unieke vegetatie naar nieuwe standplaatsen waar zowel zilte kwel als een optimaal waterpeil aanwezig zijn noodzakelijk. In het gebied Nieuw Arenbergpolder fase I zijn de potenties voor dit habitattype het grootst. Er dient echter rekening gehouden te worden met een lange ontwikkelingstijd die nodig is voor de transplantatie van de zeldzame en zeer waardevolle zilte weidevegetatie van het bestaande gebied Putten Weiden naar nieuw te ontwikkelen zilte weiden in de Nieuw Arenbergpolder. Concreet betekent dit dat de inrichting van het gebied op het terrein zou moeten kunnen starten uiterlijk één jaar nadat een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is.

 

Samenvattend is de realisatie van Nieuw Arenbergpolder fase I als zilte weiden hoogdringend gezien

1) de dringendheid van de realisatie van de zuidwestelijke infrastructuurbundel,

2) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding van de zilte vegetatie in Putten Weiden,

3) de lange benodigde natuurgerichte ontwikkelingstijd na inrichting.

 

Om de hierboven opgesomde redenen is het noodzakelijk om tijdig te beginnen met de realisatie van dit gebied. De verwerving van het natuurkerngebied Nieuw Arenbergpolder fase 1 is daarom hoogdringend. Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het natuurkerngebied Nieuw Arenbergpolder fase I onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel, m.n. de realisatie van de herbestemming, en aldus hoogdringend.

 

Hoogdringendheid uitbreidingen Grote Geule

 

Voor soorten van ‘RIET EN WATER’ zal de gecreëerde oppervlakte in het Rietveld Kallo (in 2009- 2011 gerealiseerd als compensatie i.h.k.v. Liefkenshoekspoorverbinding en als vooruitgetrokken onderdeel van de natuurkernstructuur) naar alle waarschijnlijk veel soelaas bieden. Het zal echter nog enkele jaren vergen vooraleer hier - uitgaande van de meest optimale inrichting en beheer - een goed uitgebouwd rietland tot ontwikkeling is gekomen. De oppervlakte geschikt habitat binnen de rest van het Vogelrichtlijngebied neemt gestaag af. Van een gunstige staat van instandhouding is qua aantallen nog helemaal geen sprake. De huidige aantallen worden nog voor een aanzienlijk deel behaald in haventerreinen, die in de komende vijf jaar ingenomen zouden worden. Uit het recentste rapport ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar’ (Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, 2011) blijkt dat slechts 1 van de 4 soorten binnen deze soortengroep de instandhoudingsdoelstellingen behaalde. De huidige broedaantallen worden grotendeels behaald binnen haventerreinen die bij de uitvoering van het MMHA in de komende jaren hun tijdelijke natuurfunctie zullen verliezen. De verdere uitbouw van het Logistiek Park Waasland en van de restanten van de Bayervlakte zullen o.a. leiden tot verdere verliezen van broed- en fourageergebied voor deze soortengroep en dit in de periode 2013-2016 (voor wat betreft Logistiek Park).

 

De rietuitbreiding aan de Grote Geule is een belangrijk onderdeel in de natuurkernstructuur voorzien in het MMHA voor de permanente en duurzame opvang en het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor soorten van ‘riet en water’. Voor de ontwikkeling van een waardevol rietland wordt doorgaans ca. 10 jaar gerekend. Ten vroegste na 3 tot 5 jaar kan verwacht worden dat een goed uitgebouwd doch jong rietland tot ontwikkeling is gekomen, uitgaande van de meest optimale inrichting en beheer.

Concreet betekent dit dat de inrichting van het gebied op het terrein zou moeten kunnen starten één jaar nadat een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is.

 

Samenvattend is de bijkomende rietuitbreiding aan de Grote Geule daarom hoogdringend, gezien 1) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor soorten van ‘riet en water’, 2) de dringendheid van de realisatie van het Logistiek Park Waasland, 3) de i.h.k.v. de fasering overeengekomen minimale ontwikkelingstijd voor ‘riet en water’.

 

Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het natuurkerngebied Grote Geule onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel, m.n. de realisatie van de herbestemming, en aldus hoogdringend.

 

In het MMHA is tevens een uitbreiding van de Grote Geule met een zone ‘ZOETE WEI in natuurbeheer’ voorzien. Dit gebied vervolledigt de natuurkernstructuur zodat aan de IHD voor alle soorten kan worden voldaan. Naast het belang als broedgebied voor weidevogels, zal het gebied een belangrijke meerwaarde bieden aan de voorziene uitbreiding ‘riet en water’ als aangrenzend fourageergebied voor o.a. Bruine Kiekendief, alsook een bijdrage leveren aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedende vogels voor het SBZ-V 3.6, zoals ganzen, steltlopers. De inrichting van deze zone ‘zoete wei in natuurbeheer’ maakt samen met de kreekzone (‘Plas en Oever’) onlosmakelijk onderdeel uit van het natuurkerngebied Grote Geule, gezien het volledige gebied op hydro-ecologisch vlak dient geïsoleerd te worden teneinde de gewenste kwaliteitsvolle vernatting te kunnen realiseren. Deze zone ontsluit bovendien mee de kreekzone, waar natuur prioritair is, waardoor het risico op verstoring vermindert en de buffering van het watersysteem van de Grote Geule positief beïnvloed wordt ten behoeve van watervogels, (trekkende) zangvogels en reigerachtigen (Indeherberg et.al., 2006; ANB, 2006).

 

Hoogdringendheid Opstalvalleigebied

 

Op Rechterscheldeoever is een ‘historisch passief’ opgebouwd door de aanleg van de Main Hub in het Vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend’, en is verdere uitbreiding van spoorgebonden infrastructuur voorzien. Uit de recentste monitoringsresultaten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (Gyselings R., Spanoghe G., Van den Bergh E., Verbelen D., Benoy L., Vogels B, Lefevre A..(2011). Monitoring natuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever. Resultaten van het monitoringjaar 2010, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R.2011.11). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel) blijken nog tekorten t.o.v. de instandhoudingsdoelstellingen voor Blauwborst, Roerdomp, Kuifeend en Bergeend.

 

Naar analogie met de Linkerscheldeoever is ook voor de Rechterscheldeoever een faseringsnota opgesteld, in feite als actualisatie van het stappenplan horend bij het het zogenaamde ‘Combinatievoorstel voor de noordoostelijke havenrand” (2005). In dat stappenplan werden afhankelijkheidsrelaties overeengekomen, die aangeven op welke manier de verschillende deelprojecten van het combinatievoorstel aan elkaar gelinkt zijn en gekoppeld moeten worden uitgevoerd. De faseringsnota respecteert deze afhankelijkheidsrelaties, kadert de reeds gerealiseerde fase 1 van het compensatiegebied Opstalvalleigebied in de reeds gerealiseerde havenprojecten en de timing van de nog te realiseren 2de fase van het Opstalvalleigebied in de verdere ontwikkeling van het Vormingsstation Antwerpen Noord en het Logistiek park Schijns. Zo wordt de verdere realisatie van het economische luik van het combinatievoorstel in overeenstemming gebracht met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend’.

 

De compensatie in het Opstalvalleigebied fase 2 omvat, aansluitend aan het reeds gerealiseerde Opstalvalleigebied fase 1, de ontwikkeling van rietmoeras, natte ruigte waterpartijen met diep en ondiep water en natte graslanden met rietslootjes. Er moet dus rekening gehouden worden met de benodigde ontwikkelingstijd van deze nieuwe leefgebieden. De ontwikkeling tot een aaneengesloten waardevol rietland neemt in normale omstandigheden meerdere jaren in beslag en is moeilijk exact te voorspellen. Net na de inrichting zal het gebied vooral als ‘plas en oever’ functioneren aangezien de eerste jaren relatief weinig rietvegetatie zal voorkomen. In overeenstemming met de afhankelijkheidsrelaties dienen in elk geval de oevervegetatie en het voedselaanbod in dit gebied minstens één jaar de tijd te krijgen om zich te ontwikkelen onder de meest gunstige omstandigheden, vooraleer bestaande gebieden, i.c. Verlegde Schijns en Binnenmoeras, ingenomen kunnen worden.

 

Concreet betekent dit dat de inrichting van het Opstalvalleigebied fase 2 moet kunnen starten in 2014 en tegen eind 2015 afgewerkt moet zijn, zodat na een jaar ontwikkelingstijd en een gunstige evaluatie van de evolutie van het compensatiegebied, de gelinkte havenprojecten kunnen starten in 2017.

 

Samenvattend is de realisatie en de verwerving van het Opstalvalleigebied fase 2 hoogdringendheid gezien 1) het ‘historisch passief’, onstaan door de aanleg van de Main Hub 1 in het Vogelrichtlijngebied De Kuifeend, 2) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor de soorten roerdomp, blauwborst, kuifeend en krakeend, 3) de ontwikkeling van het Logistiek park Schijns ter hoogte van de verlegde Schijns, welke momenteel 30% van de populatie blauwborst herbergt, 4) de ontwikkeling van NMBS-projecten in het Binnenmoeras en terreinen grenzend aan de verlegde Schijns die momenteel eveneens van belang zijn voor blauwborst en bruine kiekendief en 5) de benodigde ontwikkelingstijd voor de habitats die noodzakelijk zijn om deze soorten te huisvesten. Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het Opstalvalleigebied fase 2 onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel, m.n. de realisatie van de herbestemming, en aldus hoogdringend.

 

 

 

 

 

8.3.2 Motiveringsnota voor de onteigening van Doel

 

 

8.3.2.1 Situering

 

 

Op 11 september 2009 besloot de Vlaamse Regering de planvariant ‘het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief’, met bijhorende milderende en natuurcompenserende maatregelen, te hanteren voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen. Ook besliste de Vlaamse Regering dat in het kader van het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen er een aantal prioritair te onteigenen gebieden waren.

De bevoegde ministers werden gelast met de verdere uitwerking van dit alternatief, onder andere door de opmaak van een GRUP in overeenstemming met het principieel programma, alsook door de opmaak van het bijbehorende onteigeningsplan.

 

Het GRUP afbakening zeehavengebied Antwerpen vertaalt de bovenstaande beslissingen en werkt een aantal ruimtelijke herbestemmingen uit, waaronder de herbestemming van Doel-centrum - door de beslissing van 11 september 2009 als prioritair te onteigenen aangeduid - van woongebied (met culturele, historische en/of esthetische waarde) naar zeehavengebied.

In onderhavige toelichting wordt de noodzaak van de onteigening in het licht van de definitieve herbestemming van Doel-centrum naar zeehavengebied toegelicht vanuit het besliste beleid sinds 1998, evenals vanuit de ontwikkelingen in het dorp zelf ten gevolge van de uitvoering van dit uitdoofbeleid.

 

De planologische vertaling van het besliste beleid in het gewestplan ‘Sint-Niklaas-Lokeren’ van 8 september 2000 wordt door het GRUP bevestigd.

Het verdwijnen van de woonfunctie van Doel is het vaststaande uitgangspunt en het steeds bevestigde principe uit het eerder besliste beleid.

De Vlaamse Regering besliste in 1998 dat de haven op de linker-Scheldeoever zal uitgebreid worden in het besef dat dit ten koste van het dorpscentrum van Doel zou zijn en heeft daar tot op heden ook steeds naar gehandeld.

 

 

8.3.2.2 Referentiesituatie – Doel tot 1998

 

De toestand waarin Doel zich eind jaren ’90 bevond, was reeds het resultaat van historische processen die op Doel inwerkten.

Eind jaren ’60 stelde het voorontwerp van het gewestplan een bouwstop in voor het woongebied Doel. Ook in het ontwerp-gewestplan werd het woongebied van Doel als industriegebied ingekleurd. Het gewestplan van 1978 wijzigde de oorspronkelijke planbestemming van industriegebied terug in woongebied.

 

Uiteraard heeft deze historiek ook zijn gevolgen gehad op de socio-culturele, demografische en economische situatie te Doel eind jaren ‘90.

Het bevolkingscijfer van Doel daalde tussen 1972 en 1987 voortdurend. In de jaren ’90 keerde deze trend en werd een lichte bevolkingsaangroei vastgesteld. Toch bleef de bevolkingsdichtheid van Doel bijzonder laag, ook in verhouding tot deze van de gemeente Beveren.

De bevolking vertoonde een demografisch profiel met een groot aantal personen ouder dan 65 jaar, al viel er in de jaren ‘90 terug een stijging op te merken van het aantal jongeren en personen binnen de groep van de actieve bevolking.

De plannen voor de bouw van een containerdok die midden de jaren ‘90 bekend werden, deden de bevolkingsaantallen echter onmiddellijk terug dalen.

Op 20 januari 1998 waren er in de dorpskern van Doel 255 ‘bewoonde’ percelen, waarvan 228 in particuliere eigendom.

 

Het aantal Doelenaars dat eind jaren ’90 werkzaam was (als werknemer) in het eigen dorp was eerder beperkt. Wel waren er in Doel 44 handelszaken (met inbegrip van vrije beroepen) geregistreerd. Voor de dagelijkse inkopen konden de inwoners van Doel in de dorpskern zelf terecht.

 

Voor specifieke artikelen of specifieke diensten waren de Doelenaars aangewezen op andere gemeenten. De vrije beroepen waren niet sterk vertegenwoordigd in het dorp, er was geen arts of apotheek.

De landbouwsector was in Doel ruim vertegenwoordigd met 42 landbouwbedrijven en een totale oppervlakte cultuurgrond van meer dan 900 ha. De landbouwgronden waren hoofdzakelijk gelegen in de Grote Doelpolder en de Prosperpolder. Wat de tewerkstelling in de landbouw betreft, waren naar schatting een zestigtal personen in de landbouwsector actief.

Het haventje van Doel, dat volgens het gewestplan in recreatiegebied gelegen is, had een dertigtal aanlegplaatsen beschikbaar. Tevens was er nog een tweede haventje, nl. dat van Prosperpolder.

 

Doel kende verder een niet onbelangrijk wandel- en fietstoerisme. De dorpskern met typisch dambordpatroon, de Scheldedijk, het Hooghuis en de oude Molen vormden toeristische attractiepunten. Ook de nabijgelegen polders waren aantrekkelijk voor wandelaars en fietsers.

Tot 1991 voer er dagelijks een veerdienst tussen Doel, Fort Liefkenshoek en Lillo. Deze veerdienst werd in 1992 opgeheven ten gevolge van de openstelling van de Liefkenshoektunnel. Vervolgens werd een veerdienst opgestart met een beperkte bediening gericht op recreatie en toerisme.

Hotels waren in Doel niet aanwezig, enkel een logementshuis. Daarentegen waren er wel enkele restaurants en cafés.

 

Algemeen kan geconcludeerd worden dat Doel eind jaren 1990 vanuit sociaal oogpunt als een leefbaar dorp kon beschouwd worden. Desondanks was vanaf 1995 – met de startnota van het Deurganckdok – de invloed op de socio-demografische evolutie in Doel duidelijk zichtbaar.

 

 

8.3.2.3 Beslist beleid

 

De Vlaamse Regering besliste op 20 januari 1998, op basis van verschillende wetenschappelijke studies, dat de leefbaarheid van Doel ingrijpend zou wijzigen door de bouw van het containerdok-west (Deurganckdok) en dat de leefbaarheid van Doel niet kon worden gewaarborgd en verder achteruit zou gaan naarmate de industrialisatie zou voortschrijden.

Het gaat o.m. om volgende studies:

• Technum (1997). Leefbaarheidsstudie Doel: Containerdok West en uitbreiding van de Waaslandhaven. Brussel: Administratie Waterwegen en Zeewezen.

• Economic and Strategic Evaluation Group – Technum (1997). Raming van de economische betekenis van het havenuitbreidingsgebied en evaluatie van de effecten van de ontwikkeling inzonderheid op de leefbaarheid van Doel.

 

De Vlaamse Regering kwam op basis van deze studies tot de conclusie dat de leefbaarheid van Doel op termijn niet kon gegarandeerd worden en oordeelde dat onteigening van dit gebied de enige oplossing was. Bovendien was de invloed van de startnota van het Deurganckdok reeds voelbaar geweest op de situatie in Doel-centrum wat als een duidelijke voorbode kon worden gezien van de uiteindelijke impact van het Deurganckdok zelf.

 

Vanaf het ogenblik dat de Vlaamse Regering deze beslissing nam, heeft ze consequent naar deze beslissing gehandeld en al het mogelijke gedaan om de verwervingen correct uit te voeren. Er werd dan ook reeds een eerste aanzet gegeven voor het Sociaal Begeleidingsplan.

 

De onleefbaarheid van Doel en de daarop volgende verwervingen werden daarop dan ook gesteld als uitgangspunt te moeten dienen voor het opstellen van het Strategisch Plan Linkerscheldeoever.

 

Hieronder wordt een niet-limitatief overzicht gegeven van het eerder besliste beleid aangaande Doel, met vermelding van de verschillende beslissingen van de Vlaamse Regering en een beknopte duiding van de inhoud van die beslissingen.

 

Op 20 januari 1998 besliste de Vlaamse Regering 14 tevens dat:

• Inzake de deelgemeente Doel werd de Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening gelast om een gemengde werkgroep op te richten. Die werkgroep werd belast met de uitwerking van een globaal begeleidingsplan (= Sociaal Begeleidingsplan Doel).

 

Dat plan was het eerste in zijn soort en kwam er op nadrukkelijke vraag van het overgrote deel van de inwoners van Doel en van de gemeente Beveren.

• Het op te maken Strategisch Plan voor het Linkerscheldeoevergebied dient uit te gaan van de uiteindelijke ‘onleefbaarheid van Doel en de daaropvolgende onteigeningen’.

 

Op 24 juli 1998 15 keurde de Vlaamse Regering dit Sociaal Begeleidingsplan goed. In diezelfde beslissing bevestigde de Vlaamse Regering nogmaals de opdracht aan de Maatschappij voor het Haven-, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied (Maatschappij LSO) van

20 januari 1998 om over te gaan tot de onteigening van de dorpskern van de gemeente Doel en Mida1.

De Maatschappij LSO gaf uitvoering aan deze opdracht door minnelijke verwervingen met de inwoners uit te werken.

 

Op 25 mei 1999 16 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de nota ‘Principes met betrekking tot het Strategisch Plan Linkerscheldeoever’ zoals opgesteld door de werkgroep Strategisch Plan Linkerscheldeoever. Die nota bevestigt alle elementen van het tot dan toe gevoerde beleid aangaande Doel.

 

Op 1 juni 1999 17 werd bij besluit van de Vlaamse Regering de beslissing tot uitbreiding van het zeehavengebied ruimtelijk vertaald door een wijziging van het gewestplan Sint-Niklaas - Lokeren. Het betreft hier enerzijds een beslissing m.b.t. de definitieve vaststelling van de 1ste wijziging van dit

gewestplan en anderzijds een beslissing m.b.t. de voorlopige vaststelling van de 2de wijziging van dit gewestplan. Wat betreft Doel waren beide beslissingen coherent met de eerder genomen beslissingen, met name de herbestemming van het dorp tot zeehavengebied.

 

De Vlaamse regeringsverklaring van 13 juli 1999 bepaalde dat de beslissing in verband met de containerterminal Deurganckdok bevestigd werd en zou worden uitgevoerd, en dat ondertussen het Sociaal Begeleidingsplan verder werd uitgevoerd. Het Vlaamse Regeerakkoord 18 bood uitdrukkelijk

garanties aan de sociale benadering waartoe de vorige Vlaamse Regering op 24 juli 1998 besloot en welke voorzag in een doorlopen van dit plan tot 31 december 2003. Dat impliceerde dat vanaf 1 januari 2004 zou overgegaan worden tot gedwongen onteigeningen, zoals eerder werd voorzien.

 

Op 19 mei 2000 en 26 mei 2000 19 nam de Vlaamse Regering de beslissing inzake de ‘Evolutie van de leefbaarheid van de woonkern Doel in de gefaseerde ontwikkeling van het havengebied in het Linkerscheldeoevergebied’.

In deze beslissing werd vooreerst akte genomen van de Leefbaarheidsstudie (opgesteld door consultancybureau DHV-Iris).

Vervolgens werd, voortbouwend op de nota “Principes met betrekking tot het Strategisch Plan Linkerscheldeoever” het kader vastgesteld waarbinnen de besluitvorming omtrent verdere havenontwikkeling diende plaats te vinden – met name te onderwerpen aan en voorafgegaan door een onderzoek dat zich zou uitspreken over fasering, noodzaak en uitvoeringsmodaliteiten voor de bouw van een tweede containerdok op het grondgebied van de woonkern van Doel.

 

Specifiek met betrekking tot Doel werden eveneens een aantal beslissingen getroffen:

 

 

- Zo werd beslist om het Sociaal Begeleidingsplan verder uit te voeren. Er kon uiterlijk tot 31 december 2003 gebruik gemaakt worden van het Sociaal Begeleidingsplan.

- Vanaf 1 januari 2004 zou dan de procedure worden opgestart om over te gaan tot de gedwongen onteigening van het dorp Doel.

- De woonkwaliteit en woonzekerheid van de woonkern Doel werd via het tijdelijk bewoningsrecht bestendigd.

- De tijdelijkheid van dit bewoningsrecht verkreeg een concrete invulling, met name tot de datum van de aflevering van een bouwvergunning voor een tweede getijdendok, die op dat moment ‘ten vroegste’ in het jaar 2007 werd verwacht.

- Het tijdelijk bewoningsrecht was territoriaal beperkt tot de woonkern Doel 20.

- Aan de minister bevoegd voor huisvesting, werd de opdracht toevertrouwd om de nodige initiatieven te nemen om de woonzekerheid en de woonkwaliteit in de woonkern van Doel te bestendigen.

- Aan de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening werd de opdracht toevertrouwd om de nodige initiatieven te nemen om de stedenbouwkundige voorschriften in die zin aan te passen waardoor instandhoudings- en renovatiewerken aan de gebouwen in de dorpskern van Doel mogelijk zouden worden, voor zover dat geen juridische problemen zou scheppen.

Voor zover in hoger vermelde beslissing de ‘leefbaarheid van Doel’ aan de orde was, blijkt uit bovenstaande duidelijk dat het hier steeds ging over tijdelijke maatregelen, en geenszins om het soort maatregelen waartoe – overeenkomstig het DHV-Irisconsulting onderzoek – zou moeten besloten worden indien men de leefbaarheid van het dorp Doel ook op lange termijn had willen handhaven.

 

Op 8 september 2000 keurde de Vlaamse Regering het besluit goed houdende de definitieve vaststelling van het plan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestplan St.-Niklaas - Lokeren op het grondgebied van de gemeenten Beveren, Sint-Gillis-Waas en Stekene. Het gewestplan verving grotendeels het gewestplan Sint-Niklaas Lokeren van 7 november 1978, waarin de dorpskern van Doel werd aangeduid als woongebied.

Om met deze wijziging van het gewestplan de juridische basis voor de uitvoering van het Sociaal Begeleidingsplan te versterken werd met volgende punten rekening gehouden:

• Doel en omgeving werden herbestemd naar zeehavengebied type 3 (Z3-gebied), waardoor instandhoudings- en renovatiewerken die met de leefbaarheid verband hielden, werden toegestaan. De finaliteit van het gebied als zeehavengebied type 2 bleef echter duidelijk bestaan. De tijdelijke maatregelen hadden betrekking op de veiligheid en gezondheid van de inwoners van Doel in die periode.

• Ten zuiden en ten zuidwesten van Doel werd een reservatiestrook voor een leefbaarheidsbuffer ingetekend. De realisatie van deze buffer moest garanties bieden voor het behoud van de leef- en woonkwaliteit, zelfs met de aanleg en uitbating van de containerterminal ter hoogte van het Deurganckdok tot het reservatiegebied zeehavengebied type 2 zou worden gerealiseerd.

Dit besluit maakt met andere woorden duidelijk dat de beslissing om (tijdelijk) de leefbaarheid van Doel te garanderen niets veranderde aan het besluit dat Doel en omgeving werden herbestemd tot zeehavengebied.

 

Op 27 april 2001 besliste de Vlaamse Regering 21 de Intercommunale Vereniging van het Land van Waas (nu Interwaas) te gelasten onmiddellijk te starten met de realisatie en de invulling van het tijdelijk bewoningsrecht in de woonkern Doel. Omwille van het behoud van de woonkwaliteit in de woonkern van Doel werd tot 31 december 2006 ook nieuwe bewoning toegestaan in de op dat moment nog niet-bewoonde woningen. Om te vermijden dat er vanaf 2007 een groot aantal van die bewoners niet zou wensen te vertrekken, moesten er in de overeenkomsten daaromtrent duidelijke clausules opgenomen worden. Die nieuwe bewoners zouden geen eigenaars zijn, noch klassieke huurders en konden dus geen vergoeding eisen voor het feit dat zij de woning dienden te verlaten. Tevens werd beslist dat, omwille van de woonzekerheid, door de Intercommunale Vereniging van het Land van Waas aan de inwoners van de woonkern Doel die binnen het toepassingsgebied van het

Sociaal Begeleidingsplan vielen, tot 31 december 2006 een zakelijk recht van bewoning 22 verleend kon worden volgens eenzelfde model van overeenkomst.

 

Op 14 december 2001 keurde het Vlaamse Parlement het decreet goed ‘voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot openbaar belang gelden’ ook wel het Nooddecreet 23 genoemd. De aanleiding daarvoor was de schorsing van de stedenbouwkundige vergunningen voor het Deurganckdok door de Raad van State eerder dat jaar 24. In artikel 2 van dit decreet wordt onder meer de aanleg van een leefbaarheidsbuffer tussen Doel en de terreinen van het Deurganckdok van groot algemeen belang verklaard.

In toepassing van het Nooddecreet, verleende de Vlaamse Regering op 18 maart 2002 een stedenbouwkundige vergunning voor de realisatie van deze ‘leefbaarheidsbuffer’. Het Vlaams Parlement bekrachtigde die vergunning op 29 maart 2002. In die vergunning wordt er onder meer uitdrukkelijk op gewezen dat de buffer ingericht diende te worden om de woonkwaliteit van de woonkern Doel te bestendigen tot het zeehavengebied werd gerealiseerd. Ook dit is in lijn met het eerder besliste beleid aangaande Doel.

 

Het Vlaamse Parlement verklaarde op 21 december 2001 het Sociaal Begeleidingsplan Doel van openbaar nut.

 

Het gewestplan ‘Sint-Niklaas-Lokeren’ van 8 september 2000, met daarin onder meer de bestemmingswijziging van Doel naar zeehavengebied, werd op 30 juli 2002 door de Raad van State geschorst in het kader van het vernietigingsberoep tegen genoemd gewestplan 25.

Deze schorsing gebeurde op grond van het ernstig bevonden middel dat er onduidelijkheid kon gelden of de in het gewestplan beschreven compenserende maatregel voor de SBZ nr. 3.6. ‘Schorren en polders van de Beneden Schelde’, behorend tot het gebied van communautair belang nr. 6 ‘Schelde en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Wetteren’, wel een volwaardige natuurcompensatie zou zijn. De Raad besloot, middels het tussenarrest van 11 maart 2009, dat de verzoekende partijen niet aantonen dat niet alle maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft zoals vereist door artikel 6, lid 4 van de habitatrichtlijn. Het onderdeel is aldus ongegrond. Dit werd dus afgewezen en vervolgens werden de andere rechtsmiddelen onderzocht door de Raad van State.

Op 27 oktober 2009 werd door het Auditoraat bij de Raad van State een verslag opgemaakt omtrent diens onderzoek naar de overige middelen in het kader van de procedure tot vernietiging. De Auditeur besloot dat het merendeel van de middelen onontvankelijk zijn en voor het overige werden alle middelen ongegrond bevonden. Ondermeer op basis van de wettigheids- en proportionaliteitstoets (het economische welzijn van het land moet worden afgewogen tegen een aantal individuele belangen) werd er geen schending vastgesteld.

De verzoekende partijen betwistten ter zitting, nl. op 26 maart 2010, het gezag van gewijsde van het tussenarrest van 11 maart 2009, en de heroverweging van dat arrest werd gevraagd. Bovendien werden er ook opmerkingen geformuleerd die betrekking hadden op de wijze van totstandkoming van dat arrest binnen de kamer. Gelet op de bepalingen van het gerechtelijk wetboek omtrent de wrakingsgronden, besloten de raadslieden in het tussenarrest van 21 juni 2010 daarom dat zij zich geheel van de verdere behandeling van deze zaak moesten onthouden.

Er werd bijgevolg in het vooruitzicht gesteld dat de zaak zou worden hernomen met drie andere leden van de afdeling bestuursrechtspraak, en dit op de openbare terechtzitting van 17 september 2010. Deze zitting werd uitgesteld, voor onbepaalde tijd.

Daarbovenop vroegen verzoekende partijen ook de herziening van het arrest van 11 maart 2009, alsook de wraking van de auditeur. Op 1 oktober 2010 werd er door de Raad beslist dat het wrakingsverzoek kon worden afgewezen.

 

Inmiddels werd er een memorie van antwoord ingediend voor het Vlaamse Gewest, een memorie van wederantwoord voor de verzoekende partijen, en een memorie tot tussenkomst vanwege het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.

Als volgende stap in de procedure diende de Auditeur een nieuw auditoraatsverslag in, omtrent het verzoek tot herziening van het tussenarrest van 11 maart 2009.

Volgens de auditeur zou het ingestelde middel ontvankelijk zijn. Ook omtrent de gegrondheid van het verzoek tot herziening besluit de auditeur dat er aanleiding is tot herziening, en dat het verzoek tot herziening gegrond is.

De Raad van State stelde deze zaak voor beoordeling vast op 23 maart 2012.

 

Anno 2012 werd de schorsing van genoemd gewestplan bijgevolg nog niet ongedaan gemaakt, wat de uitvoering van het beslist beleid verhinderd heeft. Dit is een van de vele elementen van rechtsonzekerheid betreffende Doel.

 

De Vlaamse Regering keurde op 7 november 2003 het 'Voorstel voor de inhoud van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) fase 1 voor de Waaslandhaven en omgeving’ goed 26. Dit RUP wijzigde de ruimtelijke bestemming van de dorpskern van Doel niet.

 

De regeringsverklaring van de Vlaamse Regering van 22 juli 2004 vermeldt: “Wat Doel betreft wordt de beslissing van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 onverkort uitgevoerd.”

Die visie bevestigt dat de locatie Doel binnen de planperiode van het Strategisch Plan haar functie als woonkern verliest als gevolg van reeds beslist beleid.

 

Om ook na 31 december 2006 rechtszekerheid te creëren voor de betrokken houders van een zakelijk recht van bewoning, richtte de Maatschappij LSO in december 2006 een brief aan hen. Daarin werd meegedeeld dat een stilzwijgende verlenging van het ondertekende contract aan dezelfde voorwaarden voor onbepaalde duur toegestaan werd. Hieraan kon te allen tijde een einde gesteld worden met een vooropzegging per aangetekend schrijven van drie maanden door elk van de partijen. Zo werd aan de houders van een zakelijk recht van bewoning de nodige rechtszekerheid gegeven in afwachting van een nieuwe beslissing ter zake van de Vlaamse Regering.

 

Op 23 maart 2007 besliste de Vlaamse Regering op voordracht van minister Kris Peeters om het tijdelijk woonrecht te verlengen tot uiterlijk 31 augustus 2009.

Het was ondertussen bekend dat er in 2007 geen bouwvergunning voor een 2de getijdedok zou worden afgeleverd, wat een nieuwe beslissing van de Vlaamse Regering aangaande het tijdelijk woonrecht in Doel vereiste. De duurtijd van het tijdelijke woonrecht werd dus absoluut losgekoppeld van de start van de realisatie van een tweede containergetijdedok. Het werd duidelijk beoogd de bewoning na 31 augustus 2009 te doen aflopen.

Nieuwe inwoners wenste men niet meer toe te laten en de leegstaande huizen zouden worden afgebroken via een zogenaamd ‘gefaseerd afbraakbeleid’. Er werd ook aangegeven dat met het GRUP de aanduiding van de nieuwe ruimtelijke bestemming van Doel zou gebeuren.

Met die beslissing 27 gelastte de Vlaamse Regering, de Maatschappij LSO een aantal maatregelen te nemen betreffende haar bebouwde eigendommen in Doel. Allereerst werd, en dit gelet op de dalende woonkwaliteit in de woonkern van Doel, de regeringsbeslissing van 27 april 2001 om geen nieuwe bewoning toe te staan na 31 december 2006, bevestigd. Voor de bestaande contracten van zakelijk recht van tijdelijke bewoning werd de termijn éénmalig verlengd tot 31 augustus 2009, mits de betrokken houders van het recht daarmee hun uitdrukkelijk akkoord betuigden. Deze termijn moest de toenmalige bewoners toelaten om elders tijdig nieuwe huisvesting te vinden. De bewoners op wie het zakelijke recht van tijdelijke bewoning van toepassing was, werden tijdig nogmaals op de hoogte gebracht van het einde van dit tijdelijke bewoningsrecht. Ten slotte dienden de woningen die leeg kwamen te staan, te worden afgebroken, beginnende met de woningen die niet meer in overeenstemming waren met de Vlaamse Wooncode. Er dient toegelicht te worden dat van de gebouwen van de Maatschappij LSO in Doel een evaluatie werd gemaakt van de mate waarin de bouwfysische toestand overeenstemde met de Vlaamse Wooncode

 

Het regeerakkoord 2009-2014 van 15 juli 2009 bevestigt de uitvoering van de doelstellingen in het Ruimtelijk Structuurplan tot afbakening van de haven. Het gebied ‘Saefthinghe’ wordt volgens dit regeerakkoord ingericht als havengebied overeenkomstig het ‘meest maatschappelijk haalbaar alternatief’ van het plan-MER.

 

De conclusie uit het voorgaande is dat de Vlaamse Regering heeft telkens consequent beslissingen genomen heeft waarbij het verdwijnen van Doel-centrum als woongebied het uitgangspunt is.

Dit beslist beleid, en hoe daarmee werd omgegaan heeft uiteraard een invloed gehad op het ontstaan van de huidige situatie ter plaatse.

 

 

8.3.2.4 Resultaat van deze voorgeschiedenis op de huidige situatie uitvoering beslist beleid

 

4.a) Minnelijke verwervingen en bewonersaantal

 

Sinds 1999, na de beslissing van de Vlaamse Regering van 20 januari 1998, konden de eigenaars hun eigendommen minnelijk verkopen aan de Maatschappij LSO en zo instappen in het Sociaal Begeleidingsplan Doel.

Reeds in 2001 kwam het milieueffectenrapport voor het Deurganckdok tot de conclusie dat de sociaal- organisatorische structuur van Doel snel achteruit ging en dat veel bewoners voor de regelingen van het Sociaal Begeleidingsplan kozen.

Het MER Deurganckdok kwam tot de vaststelling dat er vanuit milieuhygiënisch perspectief geen doorslaggevende elementen waren om te besluiten tot onleefbaarheid, maar het MER Deurganckdok stipte evenwel aan – zich baserend op de hogervernoemde Leefbaarheidsstudie van DHV- Irisconsulting - dat op het gebied van socio-economische leefbaarheid de voorwaarden in 2001 reeds niet meer vervuld waren om tot socio-economische leefbaarheid te kunnen besluiten. De objectieve elementen die in het DHV-Irisconsultingrapport bepalend waren bij beoordeling van leefbaarheid en door het MER Deurganckdok 2001 werden overgenomen zijn:

• neerwaartse spiraal van het bevolkingsaantal

• verstoring van de demografische structuur

• degradatie van het sociaal weefsel

• verdwijnen van de voorzieningen

 

Bovendien werd het als quasi onmogelijk geacht dat die situatie nog kon worden gekeerd. De conclusie van het MER was dan ook duidelijk: reeds in 2001 was Doel op basis van deskundige analyse onleefbaar geworden.

De conclusie die de opstellers van het MER daaruit trokken, was dat de maatregelen om de inwoners van Doel te beschermen tegen de gevolgen van de havenactiviteiten slechts een tijdelijk karakter konden hebben 28.

Op 20 januari 1998 telde de dorpskern van Doel 645 inwoners. Het inwoneraantal is sinds 31 december 2003 verder gedaald, ondanks de regularisatie van personen die zich in orde stelden met het tijdelijk bewoningsrecht na het kraken van een woning. In de periode 2004-2007 vertrokken 78 oorspronkelijke Doelenaars uit de woonkern van Doel. Op 1 januari 2008 woonden er nog 63 van de oorspronkelijke inwoners, dit is 10% ten overstaan van het totale aantal van oorspronkelijke inwoners die op 20 januari 1998 nog in de dorpskom van Doel woonden. De overige 137 inwoners zijn zich dus na 20 januari 1998 in het centrum van Doel komen vestigen. Deze laatsten waren op de hoogte van de tijdelijkheid van hun situatie in Doel. Op 1 januari 2008 woonden, volgens het bevolkingsregister van de gemeente Beveren, in de dorpskern van Doel in totaal nog 200 inwoners. Dit is een daling met 69% op 10 jaar tijd.

 

Die daling van het inwoneraantal werd versneld door volgende factoren:

• Het Sociaal Begeleidingsplan dat op 31 december 2003 afliep, begeleidde inwoners die wilden vertrekken of hun eigendommen vrijwillig te koop aanboden aan de Maatschappij LSO. Ten gevolge daarvan woonden er op 31 december 2003 in het centrum van Doel nog 159 inwoners van de 645 die op 20 januari 1998 ingeschreven waren. Het totale inwonertal in het centrum bedroeg op 31 december 2003 echter nog 250 29.

• De sociaal-organisatorische structuur ging verder achteruit. Op 1 september 2003 werd de dorpsschool gesloten toen bleek dat nog slechts 4 kleuters en 4 leerlingen waren ingeschreven. Samen met de afname van de bevolking is ook het verenigingsleven en de lokale middenstand uit het dorp verdwenen.

 

Op 14 maart 2012 wonen er nog 30 personen (20 bewoonde huizen) te Doel-centrum.

Daarvan zijn er 21 oorspronkelijke Doelenaars en 9 personen die via het zakelijk recht van tijdelijke bewoning in Doel belandden. Met andere woorden hebben 624 van de ‘oorspronkelijke’ Doelenaars uit de dorpskern (96 %) Doel intussen verlaten.

 

Tot op heden heeft de Maatschappij LSO ongeveer 95 % van het voormalige privéwoningpatrimonium van de dorpskern van Doel aangekocht. Slechts 15 woningen in de dorpskom zijn nog eigendom van particulieren.

 

Schematisch samengevat geeft dat volgend overzicht:

 

 

 

 

20/01/1998

31/12/2003

01/01/2008

14/03/2012

Inwoners Doel Centrum

645

250

200

30

- Waarvan

oorspronkelijke

Doelenaars

Idem: 645

159

63

21

- Waarvan bewoners

met zakelijk recht van tijdelijke bewoning

0

91

137

9

Woningen in particulier

eigendom

228

/

/

15

 

 

 

CONCLUSIE

Om de herbestemming die wordt opgelegd in het GRUP ten volle te realiseren, dienen ook deze resterende woningen te worden verworven. Alle eigenaars hebben ruim voldoende tijd gekregen hebben om voor een minnelijke schikking met de overheid te opteren. Wanneer zij gedurende heel die periode geen gebruik maken van dat aanbod tot minnelijke schikking, is het logische gevolg dat zij onteigend worden. Daarom dient er een onteigeningsplan voor Doeldorp te worden bijgevoegd bij het GRUP. Door middel van de uitvoering van dit onteigeningsplan kan de ruimtelijke bestemming worden gerealiseerd.

Er is bijgevolg een concrete noodzaak tot onteigenen in het licht van de realisatie van de ruimtelijke plannen.

 

 

De inwoners die in der minne hun eigendom verkochten, behielden een bewoningsrecht, dat aanvankelijk gegarandeerd werd tot 1 januari 2007. De Vlaamse Regering besliste eind 2006 om de termijn voor het bewoningsrecht voorlopig te verlengen. Voor de bestaande contracten van zakelijk recht van tijdelijke bewoning werd de termijn eenmalig verlengd tot 31 augustus 2009, mits de betrokken houders van het recht daarmee hun uitdrukkelijk akkoord betuigden (beslissing van de Vlaamse Regering van 23 maart 2007).

Deze termijn moest de toenmalige bewoners toelaten om elders tijdig nieuwe huisvesting te vinden. De bewoners op wie het zakelijke recht van tijdelijke bewoning van toepassing was, werden tijdig nogmaals op de hoogte gebracht van het einde van dit tijdelijke bewoningsrecht.

 

Omtrent de beperkte groep bewoners die momenteel een zakelijk recht van tijdelijke bewoning hebben, is sindsdien een juridisch kluwen ontstaan:

- Zo is er de zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; waar de Belgische staat procespartij is ten overstaan van een aantal bewoners.

- Er dienden door de Maatschappij LSO een aantal maatregelen te worden genomen, om de situatie ter plaatse onder controle te houden: zo werd er bv. een beschikking op eenzijdig verzoekschrift bekomen op basis waarvan krakers konden worden uitgezet.

Deze beschikkingen werden vaak aangevochten, wat tot verzwaring van de juridische dossiers omtrent Doeldorp leidde.

- Op 25 september 2009 stelde de Voorzitter van de Rechtbank Eerste Aanleg te Dendermonde dat er geen verdere uitzettingen mochten gebeuren van de eisers (36 personen) bij de dagvaarding tegen het aflopen van het tijdelijke woonrecht, bij wege van voorlopige maatregel.

Tegen deze beslissing van 25 september 2009 werd door de Maatschappij LSO beroep ingediend.

In het tussenarrest van 6 juli 2010, bevestigde de bestreden voorlopige maatregel op basis van artikel 19, 2e lid, met dien verstande dat het aan de Maatschappij LSO en Interwaas opgelegde verbod enkel geldt:

Ten aanzien van die geïntimeerden die op dit ogenblik nog inwoners waren van Doel en een woning bewonen;

Tot 30 dagen na de betekening van het tussen te komen eindarrest ten gronde in onderhavig geschil.

Er is nog geen definitieve uitspraak in deze aangelegenheid . De voorlopige maatregel is nog steeds hangende en zorgt voor een situatie van grote rechtsonzekerheid, waar soms onrechtmatige belangen en toekomstperspectieven uit worden geput.

 

 

CONCLUSIE

Bijgevolg dienen er onteigeningen plaats te vinden om de rechtsonzekerheid over het zakelijk recht van tijdelijke bewoning te ondervangen.

 

 

4.b) Veiligheid

 

Het dorp Doel kreeg, onder meer omwille van het grote aantal krakers, nogal wat media-aandacht. Daardoor raakte het beeld verspreid dat in Doel een zekere mate van wetteloosheid heerste.

Dit leidde tot een golf van nieuwe krakers en inbraken en tot volgende probleempunten voor Doel en zijn bewoners:

- Toenemend onveiligheidsgevoel bij huidige bewoners;

- Kraken van woningen en panden;

- Illegaal aftappen van water en elektriciteit;

- Oplopende spanningen tussen de diverse bewonersgroepen;

- Woningen worden bewoond die helemaal niet voldoen aan de wooncode;

- Problematiek sluikstorten;

- Diefstallen en opzettelijk vernielen van eigendommen;

- Straatracen

- Opzettelijke brandstichting

- Een aantal krotwoningen betekent een gevaar voor de omgeving

- ramptoerisme

 

Het Actieplan Doel uit 2006 voorzag een aantal beperkte renovaties van woningen, afbraak van 38 woningen om veiligheidsredenen en een eenmalige regularisatie voor krakers.

Sindsdien werden er vele acties ondernomen om de situatie in Doel te pogen verbeteren. Zo werd een grootschalige afvalopruimactie georganiseerd, worden de leegstaande gebouwen afgesloten en worden de braakliggende terreinen op regelmatige basis gemaaid. Dit brengt uiteraard kosten met zich mee.

 

Ondanks de inspanningen van de betrokken overheden (gemeente Beveren, Interwaas, Maatschappij Linkerscheldeoever en Vlaams Gewest) blijft deze veiligheidsproblematiek sterk aanwezig anno 2012, wat de situatie voor de resterende bewoners onhoudbaar maakt. Verdere acties worden ondertussen dagelijks ondernomen om het patrimonium en de nog rechtmatige bewoners te beschermen tegen brandstichting, vandalisme en diefstal: zo worden er klachten ingediend indien er beschadigingen e.d. worden aangetroffen, en waar mogelijk wordt er een burgerlijke procedure opgestart om de kosten te recupereren. Bovendien worden er paaltjes geplaatst om sommige toegangswegen af te sluiten, wordt er een veiligheidsfirma ingezet, worden de plannen om verdere toegangswegen te gaan controleren onderzocht,…

 

 

 

 

 

 

CONCLUSIE

Door het uitblijven van de definitieve omvorming van het desbetreffende gebied tot zeehavengebied, blijft de veiligheidssituatie een pijnpunt, ondanks inspanningen van de overheid. De onteigening van de resterende bewoners dringt zich op.

 

 

4.c) Sloop

 

De Maatschappij LSO vroeg in het voorjaar van 2007 bij de Administratie Ruimtelijke Ordening Oost- Vlaanderen sloopvergunningen aan voor een eerste reeks gebouwen.

Ook aangaande dit gegeven ontstond er een juridisch kluwen.

 

De voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde legde bij bevelschrift van 3 september 2007 bij voorlopige maatregel en op éénzijdig verzoekschrift verbod op aan de Maatschappij LSO om in uitvoering van de verleende vergunningen sloopwerken uit te voeren of te laten uitvoeren op straffe van een dwangsom. Op 3 oktober 2007 volgde bijkomende dagvaarding in kortgeding aangaande 28 verleende sloopvergunningen.

De Maatschappij LSO tekende hiertegen derdenverzet aan. Dit werd op 18 januari 2008 ontvankelijk en gegrond verklaard. Enig sloopverbod werd op dat moment ongedaan gemaakt. Hiertegen werd beroep aangetekend, maar dit beroep werkte niet opschortend, zodat vanaf juni 2008 met de afbraak kon worden gestart in onder andere de Scheldemolenstraat en de Havenweg.

Op 30 april 2009 volgde hierop de uitspraak van het Hof van Beroep te Gent: de nog niet uitgevoerde sloopvergunningen werden opgeschort tot na de uitspraak ten gronde hierover voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde. De dwangsom voor overtreding van het bevel tot niet- slopen werd begroot op 250.000 euro.

 

In september 2008 werd er een dagvaarding ten gronde uitgebracht bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde met betrekking tot dezelfde sloopvergunningen als waarover de beschikking van 28 januari 2008 ging. Er werd een sloopverbod gevraagd onder verbeurte van een dwangsom van 2.500.000 euro per overtreding, én heroprichting van de reeds gesloopte woningen binnen het jaar na uitspraak, eveneens onder verbeurte van een dwangsom en tenslotte een schadevergoeding. Deze zaak is nog steeds niet afgerond en zal worden behandeld te Dendermonde op 7 december 2012.

De uitspraak van 30 april 2009 blijft bijgevolg tot op heden nog in werking.

 

Op 6 juli 2008 werd bij de Raad van State op verzoek van 6 inwoners van Doel tegen het Vlaams Gewest een vordering bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend en dit tegen 23 stedenbouwkundige vergunningen, die werden verleend aan de Maatschappij LSO met het oog op de sloop van woningen te Doel.

De Raad van Bestuur van de Maatschappij LSO besliste als belanghebbende partij tussen te komen in deze zaak, waarvan de terechtzitting plaatsvond op 18 juli 2008. De Raad van State besliste in juli 2008 dat de sloop van een reeks woningen in Doel mocht verder gezet worden. De Raad van State wees de vordering tegen de tenuitvoerlegging van de sloopvergunningen dus af. De Raad van State is hier niet op het verzoekschrift ingegaan omdat zowel de hoogdringendheid als het nadeel voor de bewoners niet bewezen is.

De procedure tot nietigverklaring werd evenwel ten gronde voortgezet door de tegenpartij voor de Raad van State. Conform het advies van het Auditoraat vernietigde de Raad van State de betwiste sloopvergunningen.

 

Parallel met bovenstaande gedingen werd er ook een milieustakingsvordering ingeleid voor de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde. Op 3 juni 2009 volgde er een beschikking zoals in kortgeding waarbij een sloopverbod werd opgelegd onder verbeurte van een dwangsom van 1.000.000 euro, én waarbij de Maatschappij LSO werd veroordeeld er over te waken dat de niet-gesloopte woningen en panden waarvan zij eigenaar is geen verdere schade aan het woongebied Doel zouden toebrengen, eveneens onder verbeurte van een dwangsom van 1.000.000 euro per overtreding.

Tegen deze beschikking zoals in kortgeding werd beroep door de Maatschappij LSO ingediend. Bij buitengewone openbare terechtzitting van 6 juli 2010 werd er uitspraak gedaan.

In dit arrest werd het volgende besloten (kort samengevat):

 

- Door de Maatschappij LSO werden handelingen gesteld die een kennelijke inbreuk vormen op de milieuregelgeving

- De volgende maatregelen worden nu opgelegd:

De huidige sloopvergunningen mogen niet worden uitgevoerd, dit onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro

Binnen de 6 maanden na de betekening van het onderhavig arrest moest de Maatschappij LSO een aantal werken uitvoeren, dewelke neerkomen op het veilig afsluiten van de woningen, het voorkomen van gevaar voor omwonenden en voorbijgangers en het op normale wijze onderhouden van de terreinen behorende bij de woningen.

 

Op 31 augustus 2009 werd er een bevel tot betalen aan de Maatschappij LSO betekend omwille van de afbraak op basis van het burgemeestersbevel van 11 augustus 2009 tot slopen van 1 woning in de Camermanstraat. Dit bevel tot betalen vorderde de betaling van in totaal 1.250.710.62 EURO wegens de overtreding van de sloopverboden opgelegd bij de beschikking zoals in kort geding van 3 juni 2009 (milieustakingsvordering) en het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 30 april 2009. Bij gebreke aan betaling zou er overgegaan worden tot gedwongen uitvoering, ondermeer door uitvoerend beslag. Hiertegen werd derdenverzet aangetekend. De uitspraak werd ontvangen op 14 januari 2011: de dwangsommen werden verbeurd verklaard voor 750.000 euro.

De Raad van Bestuur van de Maatschappij LSO van 26 januari 2011 besliste beroep in te stellen tegen deze beschikking van 14 januari 2011.

Vervolgens deed het Hof van Beroep te Gent op 14 februari 2012 uitspraak over deze zaak, waarbij beslist werd dat er geen verdere uitvoering mag worden gegeven aan het bevel tot betalen van 31 augustus 2009 betreffende de zogenaamde overtreding van de sloopverboden (afbraak op burgemeesterbevel van de restanten van de woning te Camermanstraat 31), noch aan de beslissing van de beslagrechter van 14 januari 2011 (stellende dat de dwangsommen ten belope van 750.000 EURO verbeurd konden worden verklaard).

 

Het Hof is immers van oordeel dat de beslagrechter het doel en de strekking van de dwangsommen als richtsnoer moet nemen om te beoordelen of de veroordeling werd geschonden of niet.

Volgens het Hof is het doel van de verboden tot slopen in de eerste plaats dan ook het tegengaan van het verder slopen en het aldus realiseren van een feitelijke bestemmingswijziging. Ook het behoud van Doel als leefbaar woongebied wordt daarbij beoogd door de opgelegde verboden tot slopen.

 

Het Hof erkent uitdrukkelijk en uitgebreid het gevaar dat ontstond ten gevolge van de aanwezigheid van de halfafgebroken woning aan de Camermanstraat 31. Het Hof stelt bovendien dat de Maatschappij LSO niet heeft getalmd of stilgezeten en weldegelijk onmiddellijk haar verantwoordelijkheid heeft genomen.

De enige mogelijkheid om de openbare veiligheid te garanderen, bestond er dan ook in over te gaan tot het verder slopen van de woning. Het Hof erkent het feit dat er hoe dan ook tot afbraak van deze reeds halfafgebroken woning had moeten besloten worden.

 

Er is evenwel nog een tweede zaak omtrent een bevel tot betalen hangende, namelijk aangaande het bevel tot betalen ontvangen op 17 maart 2011 n.a.v. drie slopen op burgemeesterbevel in september 2010 en op basis van de onderhoudsomstandigheden van de huizen van de Maatschappij LSO te Doel.

Dit bevel tot betalen vraagt de betaling van in totaal 3.642.699 euro, te betalen binnen de 24 uur vanaf betekening van het bevel.

De afgeleverde sloopbevelen hadden betrekking op drie woningen die in zeer slechte staat waren, zelfs dermate dat er een risico was op gedeeltelijke of gehele instorting. Ook hier was de openbare veiligheid dus in het gedrang.

Verder worden er aan de Maatschappij Linkerscheldoever verbeurde dwangsommen opgelegd voor het zogenaamd niet op normale wijze onderhouden van tuinen en/of woningen. In totaal beweert de tegenpartij van de MLSO dat zij voor 139 huizen dwangsommen verbeurd kan laten verklaren, en dit op basis van het arrest van 6 juli 2010, waarbij een dwangsom van 10.000 euro werd opgelegd per inbreuk op de daarin geformuleerde verplichtingen.

De Maatschappij LSO tekende derdenverzet aan tegen dit tweede bevel tot betalen. Deze zaak zou normaal gezien te Dendermonde behandeld worden op 23 maart 2012, maar gelet op de uitspraak in het eerste bevel tot betalen door het Hof van Beroep te Gent, is uitstel in deze tweede zaak aan de orde.

Op die manier komt men terecht in een situatie waarbij de betrokken overheid een bestraffing riskeert voor het handelen in het kader van de openbare veiligheid.

 

 

CONCLUSIE

De verscheidene juridische procedures zorgden er voor dat de verworven woningen niet konden worden afgebroken, dit in tegenstelling tot de opdracht van de Vlaamse Regering. Op verschillende juridische platformen en bij verschillende rechtbanken is er bijgevolg een discussie over een mogelijke sloop te Doel ontstaan. Dit heeft geleid tot een onmiskenbaar kluwen en soms tegenstrijdige uitspraken. Dit leidt ertoe dat het beheren van het patrimonium te Doel onderhevig is aan deze procedures, waardoor er continue rechtsonzekerheid is.

De openbare veiligheid komt daardoor in een onrechtvaardig spanningsveld ten overstaan van de juridische procedures te staan.

De bestemmingswijziging tot zeehavengebied en de onteigening van Doel-dorp zijn bijgevolg noodzakelijk.

 

 

5 Conclusie

 

Doel was eind jaren ‘90 reeds beïnvloed door de voorgeschiedenis betreffende de uitbreiding van de haven en het besluitvormingsproces inzake het polderdorp. Toch was Doel op dat moment – ondanks de kleinschaligheid van het dorp met de daarbij horende karakteristieken – een levend en leefbaar dorp.

De ingeschatte effecten van de inplanting van het Deurganckdok en van de vooropgestelde voortschrijdende industrialisatie omheen Doel op de leefbaarheid van Doel, vermeld in de toen uitgevoerde leefbaarheidsstudies van 1996-1997, hebben de Vlaamse Regering op 20 januari 1998 doen beslissen dat zij de leefbaarheid van Doel niet kon waarborgen. Ingevolge deze beslissing werd een globaal Sociaal Begeleidingsplan opgesteld voor de inwoners van Doel, en werd er overgegaan tot minnelijke verwervingen.

Uit de beslissingshistoriek blijkt dat de Vlaamse Regering sedert 20 januari 1998 consequent beslissingen heeft genomen die verder bouwen op de beslissing van 20 januari 1998.

De beslissingen van de Vlaamse Overheid hebben tot op heden een grote mate van rechtszekerheid geboden aan de betrokkenen. Deze rechtszekerheid werd evenwel ondergraven en beperkt door het juridisch kluwen dat over verscheidene elementen van het besliste beleid ontstond.

 

De toestand in Doel anno 2012 is niet meer vergelijkbaar met die in 1998. De sociaal-organisatorische structuur van de woonkern is in die mate gewijzigd dat de woonfunctie er bijna volledig afgebouwd is. Dat uit zich zowel in het verminderen van het aantal woningen, de sterke daling van het bevolkingscijfer (-95%), de zeer sterke daling van de oorspronkelijke bevolking (-96,7%) in de dorpskern van Doel, als in het verdwijnen van diensten en voorzieningen. De socio-demografisch evolutie is van die aard dat kan gesteld worden dat er geen sprake meer is van een woon- of leefgemeenschap in de dorpskern van Doel.

Belangrijk hierbij is op te merken dat de huidige situatie niet enkel het gevolg is van de aanleg van het Deurganckdok en de voortschrijdende industrialisatie, maar grotendeels bepaald wordt door de beslissingen en de daarop volgende acties, die verder bouwen op de beslissing van 20 januari 1998 (bv. Sociaal Begeleidingsplan). Dat plan kwam er op nadrukkelijke vraag van het overgrote deel van de inwoners van Doel en van het gemeentebestuur van Beveren. De Vlaamse Regering besliste op 20 januari 1998 dat dit Sociaal Begeleidingsplan voorstellen diende te bevatten m.b.t. onteigeningen en de herhuisvesting van de inwoners van Doel. Een groot aantal inwoners van Doel heeft gebruik gemaakt van dit Sociaal Begeleidingsplan, dat in die zin succesvol kan genoemd worden.

De leegloop van het dorp heeft ook een aantal samenlevingsproblemen met zich mee gebracht, waarvoor de gemeentelijke overheid en de Maatschappij LSO momenteel bijzondere inspanningen doen om ze aan te pakken.

Gelet op de steeds dalende woonkwaliteit in de woonkern Doel, gelet op de hoger geschetste beslissingshistoriek, gelet op het feit dat vele oorspronkelijke Doelenaars hun dorp verlieten en niet benadeeld mogen worden door de situatie te Doel-centrum nog langer aan te houden, gelet op de sociaal economische onleefbaarheid van de dorpskern en gelet op de zware investeringen (aankoop woningen, uitvoering Sociaal Begeleidingsplan (incl. herhuisvesting van de Doelenaars) is het noodzakelijk om het consequent gevoerde beleid verder te zetten.

 

Zoals uit het bovenstaande is gebleken, brengen de minnelijke verwervingen geen verdere soelaas, en dient er te worden overgegaan tot onteigeningen om de herbestemming tot zeehavengebied te kunnen realiseren.

Verder noopt de concrete situatie ter plaatse ertoe de onteigeningen ook omwille van de leefbaarheid en de veiligheid te initiëren.

 

Door allerlei juridische procedures die gestart worden door de huidige inwoners van Doel is een juridisch kluwen ontstaan met grote rechtsonzekerheid tot gevolg. Zolang Doel– centrum is ingekleurd als woongebied achten de huidige inwoners elk overheidsinitiatief in functie van de vooropgestelde havenontwikkeling in strijd met de woonrechten die zij – in hun ogen – ontlenen aan de huidige gewestplanbestemming tot woongebied. Zo tracht men de effectieve verdere tenuitvoerlegging van het beslist beleid zoveel als mogelijk te verhinderen.

Door het uitblijven van een afdwingbare planologische herbestemmming van Doel-centrum naar zeehavengebied, werd de situatie ter plaatse zeer problematisch naar veiligheid toe.

 

De huidige rechtsonzekere situatie heeft er toe geleid dat Doel-centrum kampt met problemen van veiligheid en netheid, ondanks de inspanningen en investeringen van de betrokken overheden.

 

De noodzaak tot onteigenen is daardoor onomstotelijk aangetoond. Verder is deze noodzaak tot onteigenen ook hoogdringend.

Immers, door de onmiddellijke inbezitneming van de betrokken woningen en gronden kan het herbestemmingsproces aanzienlijk versneld worden, waardoor onmiddellijk een halt kan worden toegeroepen aan deze onvoorspelbare situaties. Tevens zal de onmiddellijke inbezitneming van deze onroerende goederen de planologische en feitelijke situatie rond Doel opnieuw in overeenstemming kunnen brengen met het consistent beslist beleid van de Vlaamse Regering omtrent het verdwijnen van Doel als leefgemeenschap. Het weze in dat verband herhaald dat het onteigeningsplan om diezelfde reden van het aanzienlijk versnellen van de procedure tot verwezenlijking van het GRUP samen met het GRUP wordt vastgesteld. Ook dient in dat verband benadrukt dat het onteigeningsplan uitsluitend betrekking heeft op de projecten die reeds in de eerst volgende jaren zullen moeten worden verwezenlijkt.