RUP 2060 | |
COLOFON
1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot opmaak van het RUP De laatste jaren onderging het plangebied, dat gekenmerkt wordt door sociale achterstand en bijhorende ruimtelijke problemen, al een gedeeltelijke metamorfose. Via grootschalige projecten en infrastructuurwerken aan de rand van het stadsdeel stelde het bestuur dit gebied in een nieuw daglicht. Het park Spoor Noord is onlangs geopend en er wordt geïnvesteerd in de heraanleg van de Leien, inclusief de Rooseveltplaats, de Tunnelplaats en het Astridplein, het Centraal Station is uitgebreid, etc. Ook binnen het studiegebied zelf werden er investeringen gedaan, zoals de vestiging van de Permekebibliotheek, het Designcentrum, het bedrijvencentrum NOA, de heraanleg van een aantal straten en pleinen. Deze projecten brachten lokaal met wisselend succes verbetering in de buurt. De stad hielp ook bij privé-ontwikkeling: zo waren er gesubsidieerde renovaties door het grond- en pandenbeleid, is er het krotspotteam en de krot-op actie, is er steun bij verschillende bouwblokprojecten, ... Vanuit verschillende diensten van de stedelijke administratie kwam het signaal dat een ruimtelijk uitvoeringsplan een onontbeerlijk complementair instrument vormt binnen het revitalisatieproces dat in 2060 bezig is. Dergelijk juridisch document kan bijdragen tot een evenwichtige verweving van wonen, diensten, handelszaken en horeca in dit stadsdeel en heeft potenties om een aantal ongewenste ruimtelijk mechanismen in goede banen te leiden. Voor de opmaak van dit RUP zijn een globale visie, doelstellingen en acties geformuleerd, zowel vanuit ruimtelijk als sociaal en economisch punt. Op die manier is getracht om alle acties die worden gevoerd in een gezamenlijke, overkoepelende visie te bundelen. 1.2 Situering van het plangebied Het plangebied van het ruimtelijk uitvoeringsplan 2060 (RUP 2060) situeert zich in het noordelijk gedeelte van de negentiende-eeuwse gordel van Antwerpen. Het wordt begrensd door het park Spoor Noord-Touwstraat-Vlagstraat (N), de as Helmstraat-Van Monfortstraat-Groeningerplein-Kortrijkstraat (O), de as Gemeentestraat-Carnotstraat (Z) en Italiëlei (W). Het gebied kan grosso modo verder worden ingedeeld in de wijken Amandus-Atheneum en Stuivenberg. Het gebied waarvoor dit RUP geldt, wordt in de toelichtingsnota en stedenbouwkundige voorschriften (Antwerpen) 2060 of Antwerpen Noord genoemd. Kaart: Overzicht wijken, buurten en straten
Antwerpen 2060 is een veelbesproken gebied. Sinds haar ontstaan functioneert het als aankomstgebied voor niet-Antwerpenaren. Na een succesvolle integratie verhuizen deze nieuwe Antwerpenaren. De sociale stijging die hier plaats vindt, is daarom slechts beperkt zichtbaar. De laatste jaren onderging het gebied al een gedeeltelijke metamorfose. Via grootschalige projecten en infrastructuurwerken aan de rand van het stadsdeel stelde het bestuur dit gebied in een nieuw daglicht. Het park Spoor Noord is onlangs geopend en er wordt geïnvesteerd in de heraanleg van de Leien, inclusief de Rooseveltplaats, de Tunnelplaats en het Astridplein, het Centraal Station is uitgebreid, etc. Ook binnen het studiegebied zelf werden er investeringen gedaan, zoals de vestiging van de Permekebibliotheek, het Designcentrum, het bedrijvencentrum NOA, de heraanleg van een aantal straten en pleinen. Deze projecten brachten lokaal met wisselend succes verbetering in de buurt. De stad hielp ook bij privé-ontwikkeling: zo waren er gesubsidieerde renovaties door het grond- en pandenbeleid, is er het krotspotteam en de krot-op actie, is er steun bij verschillende bouwblokprojecten, ... 1.3 Voorgeschiedenis: BPA Antwerpen Noord Oost en RUP Antwerpen Noord Oost Ter ondersteuning van de heropwaardering van Antwerpen Noord besliste het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen op 14 oktober 2005 om een bijzonder plan van aanleg (BPA) op te stellen voor ruim 160 hectare kernstad. Dit stedenbouwkundig plan moest bijdragen tot de versterking van de woonfunctie, tot de concentratie van de handelsfuncties, tot de verweving van en het evenwicht tussen de verschillende (grootstedelijke) functies en tot de versterking van de realisatie van de stadsvernieuwingsprogramma’s Spoor Noord, Winkelgebied Antwerpen Noord en Atheneumbuurt. Het BPA omvatte het volledige projectgebied en verrichtte gespecialiseerd onderzoek met de bedoeling een aantal ongewenste ruimtelijke mechanismen, zoals bijvoorbeeld de wildgroei van overlast creërende imagoverlagende winkels en huisjesmelkerij aan banden te leggen en de woonfunctie te versterken. Door de decreetswijziging is na het voorontwerp BPA Antwerpen Noord Oost de opmaak gestart van RUP Antwerpen Noord Oost. Het voorontwerp RUP hield rekening met enkele negatieve adviezen uit het openbaar onderzoek van het BPA en met het advies van de stadsbouwmeester. In afwachting tot verder onderzoek is het RUP Antwerpen Noord Oost vervolgens voorlopig stopgezet. Het huidige RUP 2060 respecteert de doelstelling uit het RUP Antwerpen Noord Oost en actualiseert deze. 1.4 Relatie met s-RSA (zie ook bijlage Strategisch Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen) Het richtinggevend gedeelte van het strategisch Ruimtelijke Structuurplan: Antwerpen Ontwerpen (sRSA) geeft letterlijk aan dat de opmaak van een RUP voor dit gebied nodig is en stelt dat hieraan de hoogste prioriteit moet gegeven worden. “In de 19de-eeuwse gordel worden gebiedsgerichte RUP’s opgemaakt voor 7 deelgebieden: Dam, Noord, Diamant, Oud Borgerhout, Zurenborg, Oud Berchem- Haringrode en Zuid. Aan de gebieden Noord, Diamant, Oud Berchem-Haringrode en Zuid wordt de hoogste prioriteit gegeven. De RUP’s nemen aspecten op van beeldkwaliteit, porositeit, functionele verweving, … De RUP’s dienen in nauw overleg met de dienst stedenbouwkundige vergunningen te worden opgemaakt.” Het beeld van de poreuze stad erkent bouwblokprojecten als een strategisch, stedenbouwkundig instrument ter ondersteuning van stadsontwikkeling, waarbij, op basis van ontwerpmatig onderzoek, wordt nagegaan hoe een bouwblok ruimtelijk, economisch en sociaal, op korte termijn, opgewaardeerd kan worden en waarbij een proces en een organisatie opgestart worden in functie van de uitvoering van minimum één deelproject binnen het bouwblok en als maximum het ganse bouwblok. Dit instrument is voor gebieden met een grote dichtheid een strategie die vaak het meest bruikbaar is en het beste resultaat kan opleveren. Het beeld van Dorpen en metropool – Wonen duidt de site van het Stuivenbergziekenhuis aan als gebied dat onder specifieke voorwaarden kan bebouwd worden, in functie van het creëren van nieuwe woongelegenheid. Bij het verdwijnen van de huidige functie van de site van het Stuivenbergziekenhuis, aansluitend aan de Lange Beeldekensstraat (geselecteerd als winkelstraat), is een gemengd renovatieproject mogelijk. Voor dit historisch waardevol complex moet een nieuwe invulling worden onderzocht, die bestaat uit een combinatie van wonen, woonondersteunende functies en groen. Dorpen en metropool – Werken bevestigt het belang van de historische en lokale bedrijvigheid voor de dynamiek van de stad. De vaak historisch gegroeide en verweven voorkomende kleinschalige bedrijvigheid draagt bij tot een gezonde menging van functies en lokale tewerkstelling. Door een gezonde graad van verweving te voorzien, wordt blijvend plaats geboden aan kleinschalige bedrijvigheid in het stedelijke weefsel. Bestaande bedrijfsgebouwen worden zo veel mogelijk aangewend voor economische activiteiten. Schaal en aard van de activiteiten stellen echter grenzen aan de verweving. De woonkwaliteit moet gevrijwaard blijven. Daarnaast moet Antwerpen zijn positie behouden als belangrijke winkelstad, zowel voor haar eigen inwoners als voor klanten van buiten de stad. De secundaire commerciële centra, en de stedelijke en buurtcentra zijn bestemd voor de inwoners van buurt, wijk en regio. Doelstelling is om in elke buurt of wijk op zijn minst een basisaanbod aan dagelijkse gebruiksgoederen te hebben. Ook horeca is een belangrijke functie ter ondersteuning van de verwevingsgedachte.
1.5 Methodologie Om een onderbouwd beeld te krijgen van een projectgebied zijn zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve omgevingsanalyse onontbeerlijk. 1.5.1 Kwantitatieve omgevingsanalyse
De gegevens worden voorgesteld via kaarten, tabellen en grafieken, worden vergeleken in tijd, ruimte en normen en gaan meestal over:
Een aantal thema’s hebben voldoende kwantitatieve gegevens en uitgewerkte methodieken om onderbouwde uitspraken over een gebied te maken, andere thema’s (mobiliteit, milieu en economie) behoeven nog meer data en uitgewerkte methodieken. Een ander belangrijke databron zijn terreinopnames. Dit is een manier om informatie te verzamelen over een gebied op basis van een observatie ter plaatse. Via een plaatsbezoek worden gegevens verzameld die via andere vormen van dataverzameling niet, te weinig betrouwbaar, of niet zo efficiënt achterhaald kunnen worden. Aan de hand van simulaties van nieuwe inwoners/gebruikers (bijv. bij nieuwe woonprojecten) worden de gevolgen ervan berekend voor tekorten aan voorzieningen, parkeerbehoeften en mobiliteit. Ook het simuleren van nieuwe voorzieningen, oversteekplaatsen en het effect ervan op de tekortzone en draagkracht biedt heel wat mogelijkheden. 1.5.1.1 Lokale voorzieningen Het meest uitgewerkte voorzieningenonderzoek bestaat op twee niveaus, met telkens een andere aanpak. Bij bovenlokale voorzieningen zoals de kantoorlocaties, de bovenlokale (publieke) voorzieningen (musea, podia, bioscopen, buitengewoon onderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs, hotels en religies…) spelen vooral bereikbaarheid en ambities een grote rol. Bij de lokale publieke woonondersteunende voorzieningen (groen, onderwijs, jeugd, sport, cultuur, welzijn, handel) speelt loopafstand een grote rol. Deze kwantitatieve tekortenanalyse geeft een ordegrootte van tekorten weer en beperkt zich tot de relatie loopafstanden en draagkracht en maakt abstractie van ruimtelijke kwaliteit, gebruik en beeld. De tekortenanalyse van de lokale voorzieningen bestudeert het stadsdeel Antwerpen Noord (2060) en de wijken Amandus-Atheneum en Stuivenberg (zie onderstaande kaart). Voor de onbebouwde ruimte gaat het om de volgende lokale voorzieningen (inclusief de geplande voorzieningen: park, speelterreinen, buurtsportterreinen en hondenloopzone Spoor Noord): formeel groen speelterreinen, buurtsportterreinen, hondenloopzones en volkstuinen, pleinen, formeel en informeel groen. Voor de bebouwde ruimte zijn dit (inclusief de geplande voorzieningen basisschool, kribbe, dko lagere graad muziek en beeld en buurtsporthal Spoor Noord): gewoon basisonderwijs, secundair onderwijs eerste graad, deeltijds kunstonderwijs muziek/beeld lagere graad, deeltijds kunstonderwijs muziek/beeld middelbare en hogere graad, voorschoolse groepskinderopvang, jeugddiensten/centra, fuifruimten, sporthallen, -zalen en loodsen, bibliotheken, cultuur- en ontmoetingscentra, dienstencentra en lokale commerciële voorzieningen (supermarkten, bakkers, café’s en bakkers). De definities van deze voorzieningen staan in bijlage. Het bepalen en oplossen van de tekorten gebeurt aan de hand van twee benaderingen. De eerste benadering heeft per voorziening aan de hand van een GIS – model tekortzones op basis van loopafstand (buurt, wijk, stadsdeel) in beeld gebracht. In samenspraak met de stadsbedrijven (onderwijs, jeugd, sport, cultuur en welzijn) is voor elke lokale voorziening beslist op welk niveau (buurt, wijk, stadsdeel) de voorziening functioneert. Aan de hand van dit niveau krijgt de voorziening in het GIS-model een bepaald bereik/buffer (resp. 400, 800 of 1600m) die rekening houdt met belangrijke barrières (water, ring, snelweg, het spoor, …) en oversteekplaatsen. Inwoners die buiten de invloedsfeer van een voorziening wonen (rode/ zwarte punten in bufferkaart of gearceerde gebieden in synthesekaart), komen terecht in een tekortzone. Het beleid kan hiermee een evenwichtige spreiding van voorzieningen op basis van loopafstand plannen. De tekortzone in de loopafstandenanalyse geeft aan waar de inplanting van een nieuwe voorziening het grootste effect zou hebben of met andere woorden het meeste mensen bereikt die voordien geen voorziening binnen bereik hadden. Tabel 1: Referentiekader voor formele open ruimtes (MIRA-T 2004) De tweede aanvullende benadering, de analyse op basis van draagkracht, brengt de bevolkingsdichtheid van een wijk of stadsdeel mee in rekening en relateert het aantal of de oppervlakte van de voorziening aan de bevolking van de wijk of stadsdeel. De norm (sommige voorzieningen hebben inwoners-gerelateerde-normen) of het stedelijk gemiddelde wordt dan als referentiewaarde gebruikt om te bepalen hoeveel (aantal of oppervlakte) voorzieningen er tekort zijn per wijk of stadsdeel De tekorten zijn gebundeld per reeks voorzieningen en voorgesteld op een synthesekaart, waarop het volgende is uitgedrukt: de bestaande locaties van de voorzieningen (punten of vlakken), de locaties van de tekortzones (gearceerde gebieden). De omvang van de tekorten worden voorgesteld in een grafiek: in aantal of hectare tekorten (positieve waarden zijn tekorten). Per grafiek heb je een verticale lijn die de laagste en hoogste waarde van alle wijken of stadsdelen weergeeft. Het puntje en de bijbehorende score geeft dan het tekort van de desbetreffende wijk of stadsdeel weer en geeft meteen ook de positie weer (hoe hoog of hoe laag) t.o.v. van alle wijken of stadsdelen. Hierdoor ontstaat er voor een gebied een onderbouwd programma van eisen/ voorzieningen met tekortzones als input voor een welbepaald locatie-onderzoek en de draagkracht als input voor de omvang van de tekorten. Het s-RSA en gewestplan dienen dan als kader en de eigendomsstructuur als opportuniteit voor dit locatie-onderzoek. Ook het uitvoeren van simulaties van nieuwe voorzieningen (met nieuwe buffers, wegwerken barrières en de gevolgen ervan voor de tekorten van voorzieningen en parkeerbehoeften) behoort tot de mogelijke analyses. 1.5.1.2 Terreinopname Via gebiedsgerichte terreinopnames wordt een functionele opname van het projectgebied uitgevoerd. Functies, leegstand, bouwfysische kwaliteiten en uitrustingskenmerken van de panden worden geregistreerd, zowel op het gelijkvloers als op de verdiepingen. Terreinopnames laten toe om de eigenheid van een buurt feitelijk te beschrijven en de vergelijking met andere wijken of buurten te maken. Dankzij terreinopnames is het karakter van een wijk objectief af te lezen: de bouwfysische toestand van de gebouwen, de leegstand, waar zitten concentraties aan wonen, werken, voorzieningen, … en wat is hun onderlinge relatie binnen het stadsweefsel. Door dit soort opnames op meerdere tijdstippen uit te voeren, kunnen ook evoluties en tendensen in kaart worden gebracht. 1.5.2 Kwalitatieve omgevingsinformatie De dienst sociale planning van het bedrijf Samen Leven voert een kwalitatief onderzoek uit. Een eerste onderzoek omvat het in kaart brengen van de kwaliteit en het gebruik van de pleinen. Uit het hiervoor gevoerde veldonderzoek komen een aantal richtlijnen naar voren die kunnen dienen als houvast voor toekomstige ingrepen in het openbaar domein of voor knelpunten die steeds weer opduiken in het openbaar domein in een gebied als Antwerpen Noord. Uit het veldonderzoek is gebleken hoe belangrijk het is om gebiedsspecifiek te werken zodat maatregelen en ruimtelijke ingrepen passen in de context. De informatie werd hoofdzakelijk verkregen door plaatsbezoeken/observatie, bevraging van wijkactoren en literatuuronderzoek. 1.6 Werkgroepen Per thema uit het RUP wordt een ambtelijke werkgroep opgericht waarin de probleemstelling, visie en aanbevelingen worden geformuleerd en bediscussieerd.
1.7 Participatie van gebruikers en bewoners Het is belangrijk om bewoners en gebruikers van het studiegebied reeds in een vroeg stadium te laten participeren bij de opmaak van het RUP. Zij zijn immers ervaringsdeskundigen als het over hun gebied gaat en zijn daarenboven ook de belangrijkste gebruikers van dit plan. Het participatietraject streeft daarom naar inhoudelijke verrijking van het plan en het verwerven van draagvlak ervoor. Al van bij de opmaak van de richtnota, dit is de visievormingsfase die voorafgaat aan de eigenlijke opmaak van het RUP, worden verschillende focusgesprekken gehouden met bevoorrechte getuigen. Hiervoor wordt samengewerkt met een aantal ambtelijke en niet-ambtelijke wijkpartners. Het gaat om stedelijk wijkoverleg, samenlevingsopbouw/Centrum De Wijk, WNE/detailhandel en de jeugddienst. Er zijn ronde tafelgesprekken en maquettegesprekken geweest met de bewoners in september en oktober 2010 om de richtnota verder te verfijnen. Na de goedkeuring van de richtnota (19/10/2010) zijn er in februari en maart 2011 nog 4 thematische (wonen, openbaar domein en groen, handel en reca, Stuivenbergziekenhuis) ronde tafelgesprekken georganiseerd. Tot slot hebben bewoners hun advies op de draftversie van het voorontwerp RUP kunnen geven tijdens een van de drie bewonersgesprekken in de loop van december 2011. 2 Visie en uitgangspunten RUP 2060 2.1 Visie 2.1.1 Aankomstgebied Het beeld van Antwerpen 2060 is dat van multiculturaliteit en anders-zijn. Hoewel Antwerpen 2060 reeds vanaf haar ontstaan eigenlijk liever anoniem wilt zijn en opgaan in de stad is het een veelbesproken gebied dat meestal via negatieve berichtgevingen in de media komt. Het functioneert van bij haar ontwikkeling als aankomstgebied voor niet-Antwerpenaren. Ze leren hier wat de maatschappij van hen verwacht en hoe het leven hier is georganiseerd. Door de grote hoeveelheid kansarmen en migranten zijn er heel wat voorzieningen op hun maat aanwezig zoals Open Huis, ocmw-centra, samenlevingsopbouw De Kern, …. Ook het woningaanbod is hierop aangepast: kamerwoningen, kleine appartementen, hotels. Na een succesvolle integratie verhuizen deze nieuwe Antwerpenaren naar andere wijken. De sociale stijging die hier plaats vindt, is daarom slechts beperkt zichtbaar. De functie van deze wijk, als aankomstgebied, is van groot belang voor heel Antwerpen. 2.1.2 Ontmoetingsgebied Geen enkel gebied in de stad kent zo’n diversiteit aan nationaliteiten en culturen dan Antwerpen 2060. Deze multiculturaliteit geeft vaak een negatieve connotatie van onveiligheid en marginaliteit. Maar dit gebied toont ook de grote kwaliteiten die zo’n mix teweeg kan brengen. Wie het gebied beter leert kennen, ontdekt namelijk een bruisend stadsdeel. De straten zijn er in de eerste plaats een ontmoetings- en verblijfsruimte. Net zoals de pleinen zijn ze nooit leeg. Zowel overdag als ’s nachts is de ruimte gevuld door een smeltkroes van culturen en continenten die het gebied een warme kleur geeft. Er is ontmoeting mogelijk tussen de verschillende culturen, bewoners en bezoekers, het gewone en het ongewone. Elke gemeenschap uit deze buurt, autochtoon of allochtoon, heeft zijn eigen cafés, kruideniers- en voedingszaken wat een groot en divers aanbod creëert. Vooral het ruime en unieke aanbod aan verse voeding valt op. Door de aanwezigheid van een bruisende commerciële kern met een uitgebreid en uniek aanbod aan goederen en met een groot aantal voorzieningen op wijkniveau heeft dit gebied uitzonderlijke troeven. Ook het aanbod aan diensten, gericht op deze bevolkingsgroep, is typisch voor de buurt. Ondanks mensen hun verhuis uit 2060 als een sociale stijging beschouwen, keren ze wel nog vaak terug naar dit gebied om gebruik te maken van al deze voorzieningen. Daarom moet zowel de handel als de diensten beschermd worden en sterker worden uitgespeeld zodat Antwerpen 2060 meer deel kan uitmaken van het grootstad-gebeuren. Een goede bereikbaarheid en doorwandelbaarheid is dan ook van groot belang. Antwerpen 2060 is een moeilijk leesbaar gebied. Door enkele duidelijk afgebakende commerciële assen uit te werken waarop oriëntatiepunten liggen, is het ook voor bezoekers die de buurt minder goed kennen aantrekkelijk om er te komen winkelen en vertoeven zonder het woongebied, dat buiten deze assen valt, te belasten. Zo wordt Antwerpen 2060 toegankelijk maar blijft het tegelijk zijn intimiteit bewaren. De randen van het gebied verdienen minstens evenveel belang. De oversteekbaarheid van de Italiëlei en de as Gemeentestraat-Carnotstraat moet versterkt worden zodat de relatie tussen dit gebied en de andere stadsdelen verbeterd. Een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer blijft centraal staan.
2.1.3 Woongebied De woonkwaliteit staat voorop. Antwerpen 2060 beschikt over een veelzijdig patrimonium van woningen en gebouwen. De stad wil deze rijkdom niet uit handen geven en de types beschermen tegen willekeurige opdeling ervan in oneigenlijke appartementen. Kwalitatieve huisvesting moet ook voor de lagere inkomensgroepen toegankelijk blijven. Om sociale verdringing van minder gegoede wijkbewoners tegen te gaan, als gevolg van de opwaardering van het gebied, dient een evenwichtig aanbod aan sociale huisvesting te worden aangeboden. De bebouwingsdichtheid is erg hoog. Veel bouwblokken zijn smal of bevatten een steeg waardoor ze geen binnengebied hebben. Andere bouwblokken zijn dan weer volgebouwd met magazijnen en loodsen. Hierdoor is de private, groene ruimte erg schaars. Een kwalitatief en aangenaam openbaar domein met ruimte voor groen is daarom van groot belang. De herinrichting van enkele pleinen, de herprofilering van straten en een goed verkeersbeleid (circulatie en parkeren) dat uitgaat van het STOP-principe zijn hiervoor de instrumenten. Daarnaast wordt ook ingezet op het vergroenen van de binnengebieden. Dit kan door afbraak van gebouwen in de pit (verdunnen) van het bouwblok, door groene daken te stimuleren of door een herstructurering van het binnengebied (verdunnend verdichten). Zo dragen ook de binnengebieden als tegenhanger van de straten en pleinen bij tot een aangename woonomgeving. 2.1.4 Balans tussen woongebied en aankomstgebied Een goed evenwicht tussen het aankomstgebied, ontmoetingsgebied en woongebied is essentieel voor de leefbaarheid van 2060. Studies over aankomstgebieden in steden over heel de wereld stellen immers dat het belangrijk is dat er naar een goed evenwicht wordt gestreefd tussen voorzieningen gericht op nieuwkomers enerzijds en anderzijds voorzieningen voor gezinnen die zich hier permanent willen vestigen. Een evenwichtige mix van deze groepen is van doorslaggevend belang voor de leef- en woonkwaliteit van aankomstgebieden. Het RUP stelt een aantal randvoorwaarden op met het oog op het behoud van de kwaliteiten van de huizen en de woonstraten. Maar het laat evenzeer creatieve handelactiviteiten toe, alsook een actief grond- en pandenbeleid ten behoeve van de noodzakelijke investeringen in gemeenschapsvoorzieningen. 2.2 Uitgangspunten RUP 2060 De doelstellingen concretiseren de visie vanuit het ruimtelijk structuurplan:
2.3 Concepten 2.3.1 Wonen prioritair De woonfunctie primeert met een divers aanbod aan woningtypologieën. 2.3.2 Locatiebeleid voor handel en reca Het locatiebeleid gaat uit van een evenwicht tussen concentratie en deconcentratie. Concentratie: handel en reca kan niet in alle straten maar ook de oppervlakte dat deze functie kan innemen verschilt. Deconcentratie: Een schaarste aan beschikbare panden zou de prijzen van deze percelen de hoogte in jagen. Daarom worden er een ruim aantal straten geselecteerd die verspreid over het gebied liggen. Daarnaast is handel en reca ook mogelijk in alle hoekpanden.
2.3.3 Ontpitting op verschillende schaalniveaus 2060 is een erg dens gebied. Er is een grote nood aan zowel publiek als privaat groen. Privaat groen kan stelselmatig gecreëerd worden door perceelsgewijs te ontpitten (minder diep bouwen). Om op grotere schaal groen in het gebied te krijgen is regie en actieve projecten van de stad nodig. Er kan meer groen gecreëerd worden op de bestaande pleinen en in de straten. Daarnaast maakt het RUP het mogelijk dat er openbare ruimte kan bijgecreëerd worden. Het voorkooprecht tot slot maakt het mogelijk dat de stad percelen aankoopt die een bouwblok hebben laten dichtslibben. Na afbraak kunnen ze geherperceleerd worden in private tuinen. 2.3.4 Ondernemerschap bestendigen Ondernemerschap is belangrijk voor 2060. De wijk trekt creatieve en jonge ondernemers aan, die er ook gaan wonen. Voor nieuwe immigranten is de mogelijkheid om een kleine winkel of zaak op te starten, gewoonlijk in de wijk zelf, een sleutel tot succes. Het is een bron van basiskapitaal voor de verdere studies van de kinderen en de aankoop van een woning. Het geeft de eigenaar vaak een belangrijke rol en aanzien in de gemeenschap en verhoogt hierdoor ook de sociale controle. Daarom mogen magazijnen, opslag en ateliers blijven bestaan. De gebouwen aan de Italiëlei en Gemeentestraat – Carnotstraat beschikken met hun goede ligging en ontsluiting grote potenties.
2.3.5 Projectgebieden als strategische impulsen Er zijn enkele projecten gepland voor de nabije toekomst. Deze kunnen als strategische impuls werken voor het gebied. Met het oog hierop worden specifieke voorschriften opgesteld, oa. zone voor maatschappelijke functies – gemengd project (Ma2) en de bouwblokken met overdruk bouwblokproject en binnengebied. Ook het onteigeningsplan en het voorkooprecht is met die doelstelling opgenomen in het RUP. 3 Toelichting algemene voorschriften Voor het gebied gelden enkele algemene voorschriften. Ze zijn voor alle bestemmingszones geldig. 3.1 Harmonieregel en referentiebeeld Hoe het uiterlijk van het gebouw eruit moet zien en welk volume men mag bouwen, wordt bepaald door de harmonieregel. Het bouwvolume, de positie van het gebouw, de voorgevel- en achtergevelbouwlijn, de bouwdiepte, de bouwhoogte, de gevelopbouw en gevelgeleding, de dakvorm, de uitsprongen en insprongen, moeten in harmonie zijn met het referentiebeeld. Kortom de hoofdkenmerken van het gebouw moeten in harmonie zijn met het referentiebeeld. Dit referentiebeeld wordt gevormd door de buitenkant van de gebouwde omgeving en bestaat uit de gebouwen welke inzake harmonische samenhang het talrijkst zijn. Dit referentiebeeld is afhankelijk van de context, het kan gaan over één kant van de straat, van straathoek tot straathoek, het kan gaan over een hele straat of een gebied. Harmonie met de omgeving en het referentiebeeld begint met voldoende kennis van de ruimtelijke kenmerken van de omgeving. Deze kennis dient ingezet te worden opdat het op te richten of te verbouwen gebouw op doelbewuste en gemotiveerde wijze een relatie aangaat met de omgeving.
3.2 Draagkracht Verwevenheid is een essentieel kenmerk van een binnenstedelijk gebied. Maar een te grote mix van verschillende functies of een te grote concentratie van één bepaalde functie kan tevens voor conflicten en overlast zorgen. Ook is er een verschil tussen typologieën die niet via de functiebeperkingen kunnen opgevangen worden, zoals het verschil tussen een groot appartementsgebouw en een huis. Daarom wordt dit principe toegepast om elke beslissing van functie, type en schaal af te wegen tegenover de draagkracht van de omgeving. Bedrijven die hinderlijk zijn voor een woonomgeving zoals handelszaken in brandbare, giftige of explosieve stoffen of bedrijven die lawaai-, stof- of geurhinder ontwikkelen zijn over het hele plangebied niet toegelaten.
3.3 Mobiliteit 3.3.1 Laden en lossen Laden en lossen is vaak een probleem in 2060 waar geen eenduidige oplossingen voor bestaan. Elke detailhandel- en horecazaak heeft op gepaste tijden nood aan toeleveringen. Maar dit zorgt vaak voor veel verkeersellende en (grote) vrachtwagens blokkeren meer dan eens de smalle straten. In het ideale geval zouden alle winkels hun toeleveringen moeten krijgen via kleine bestelwagens zodat de grote opleggers uit de kernstad verdwijnen en zou het laden en lossen per straat gezamenlijk georganiseerd moeten zijn met voorbehouden plaatsen op het openbaar domein. Dit is de mobiliteitsvisie voor de toekomst. In dit RUP wordt dus niet gestreefd naar een strenge reglementering voor laden en lossen. Wel is het een aandachtspunt. Vaak zien wij vandaag problemen omdat over laden en lossen niet grondig nagedacht wordt tijdens de planning van detailhandel- en horecazaken. Tijdens de vergunningsprocedure van een detailhandel- of horecazaak vraagt het RUP expliciet naar de oplossingen voor laden en lossen. Daarom zal bij elke bouwaanvraag worden gekeken op welke manier het laden en lossen wordt georganiseerd in het toekomstige gebouw. Waar zijn de toegangen voor het laden en lossen? Waar kunnen de vrachtwagens parkeren? Gebeurt dit op afgebakende plaatsen op het openbaar domein of wordt dit binnen het gebouw opgevangen? Wordt er gebruik gemaakt van gezamenlijke laad- en losplaatsen? Als deze oplossingen verkeersovertredingen inhouden, bijvoorbeeld het blokkeren van een straat, dan wordt de bouwaanvraag niet goedgekeurd. Er wordt dus op het moment van de bouwaanvraag een werkbare oplossing gevraagd voor het laden en lossen. Maar die oplossing kan verschillen naar het volledig organiseren van inpandig laden en lossen, tot bijvoorbeeld het gebruik van gemeenschappelijke laad- en loszones. 3.3.2 Stallen en parkeren Antwerpen 2060 moet een leefbare en bewoonbare plaats blijven en dit wordt voor een deel bepaald door de bereikbaarheid van de woningen en de vermindering van mobiliteitsoverlast. Publiek toegankelijke rotatieparkings worden niet toegelaten omwille van de hierboven vermelde ambitie. Deze parkings dienen aan de rand of buiten de negentiende-eeuwse gordel te liggen waarbij een goede aantakking op het openbaar vervoer mogelijk is. Op die manier wordt de kernstad zoveel mogelijk ontlast van bezoekersparkeren. Buurtstalplaatsen zijn daarentegen wel mogelijk. Zij kunnen in alle zones, met uitzondering van de zone voor groen, ondergronds worden ingericht zolang ze geen conflicten genereren met de inrichtingsprincipes van de betreffende zone. Bovengrondse buurstalplaatsen voor meer dan twee auto's zijn niet toegelaten. Enkel voor de magazijnen die behoren tot het bouwkundig erfgoed kan hier een uitzondering worden gemaakt, indien dit het beste alternatief blijkt te zijn om het patrimonium te behouden. 3.4 Activiteiten in ambachten, opslag en ateliers Er bevindt zich een grote concentratie van pakhuizen en magazijnen in Antwerpen 2060. Sommigen geven uit aan de straat, andere liggen verdoken in het binnengebied. Kenmerkend voor deze gebouwen zijn hun grootschaligheid en typische baksteenbouw. Een concentratie van deze gebouwen is te vinden in de nabije omgeving van Spoor Noord, een voormalig rangeerstation. Ze vormen mee de identiteit van 2060. Het brengt een variatie in de morfologie die het weefsel atypisch en daardoor ook exclusief maakt maar tegelijk hypothekeren ze de mogelijkheid aan tuinen en groen in de bouwblokken. De beslissing om magazijnen al dan niet te behouden hangt dus van verschillende factoren af die tegenover elkaar moeten afgewogen worden:
De aanwezigheid van magazijnen waarin activiteiten in ambachten en opslag zijn gevestigd is economisch waardevol voor het gebied. Ze zorgen voor werkgelegenheid, maar genereren ook overdag activiteit en beweging in de wijk wat er mee voor zorgt dat 2060 geen slaapwijk is. Daarom wordt de mogelijkheid geboden om deze magazijnen te behouden bij een soortgelijke nieuwe invulling. Niet-vergunde magazijnen en aanbouwsels kunnen geen vergunning krijgen en moeten verwijderd worden. Wonen in magazijnen, gelegen in binnengebied, is niet toegelaten omdat het de densiteit in het bouwblok en het gebied nog zou verhogen. Het zou tevens de klassieke opbouw van straat-huis-tuin uit evenwicht brengen, met conflicten van inzichten e.d. tot gevolg. Verschillende magazijnen worden waardevol geacht. De meerderheid van deze gebouwen zijn opgenomen in de inventaris Bouwen door de Eeuwen Heen. Een bouwkundige studie moet uitwijzen of een gebouw dat niet is opgenomen in deze inventaris waardevol is en vanuit deze erfgoedwaarde een afwijkende bestemming kan krijgen. Deze bestemming wordt bepaald in functie van het behoud van het pand. Uiteraard moet de draagkracht van de omgeving gerespecteerd worden. 3.4.1 Basisvoorwaarden voor renovatie van magazijn/pakhuis/atelier Bij een herbestemming van een magazijn, gelegen langs de straatkant, eventueel tot diep in de pit van het bouwblok gebouwd moeten de algemene en bijzondere voorschriften gevolgd worden. Bij verbouwing van een magazijn/pakhuis/atelier, gelegen in een binnengebied moet voldaan worden aan enkele basisvoorwaarden:
3.4.2 Bijkomende randvoorwaarden voor herbestemming van magazijn/pakhuis/atelier Bij herbestemming van een magazijn/pakhuis/atelier naar een andere functie (kantoren, maatschappelijke functie of parkeren) worden enkele bijkomende voorwaarden gesteld. Eén van de doelstellingen van het RUP is ontpitten. Ook bij herbestemmen moet hier van uitgegaan worden. Er moet met respect worden omgegaan met waardevolle elementen. Waardevolle gebouwen zijn primordiaal ten opzichte van eventuele nieuwe toevoegingen. De bijkomende voorwaarden zijn:
Indien de nieuwe ontwikkeling een parkeerfunctie bevat:
3.5 Voorkooprecht Het voorkooprecht dat door de Groep stad Antwerpen kan uitgeoefend worden is in functie van:
Gezien de grote verscheidenheid aan redenen om het voorkooprecht uit te oefenen en gezien sommigen van deze elementen kunnen wijzigen in tijd (verkrotte panden, overlast) is er beslist om een voorkooprecht voor het hele gebied te laten gelden. De afwegingen om het voorkooprecht al dan niet uit te oefenen zullen pas gemaakt worden van zodra een bepaalde opportuniteit zich voordoet. Het wordt gemotiveerd volgens de hierboven opgesomde doelen.
Fictief voorbeeld van mogelijkheden voorkooprecht (van links naar rechts):
Tabel geïnventariseerde voorzieningen met afstandscriteria en draagkracht 4 Toelichting bestemmingszones 4.1 Zone voor wonen Het grootste deel van 2060 is aangeduid als woonzone. Het gaat meestal over kleinere, smalle percelen die vaak oorspronkelijk bebouwd zijn met arbeiderswoningen. Maar ook veel grote herenwoningen komen voor in het gebied. De straten zijn over het algemeen smal en veel woningen hebben geen of een zeer beperkte buitenruimte. 4.1.1 Bestemmingen Er wordt gestreefd naar een optimale woonkwaliteit. Door de hoge densiteit worden daarom verschillende beperkingen opgelegd naar mogelijke nevenactiviteiten in de woonzone. Enkel gemeenschapsvoorzieningen worden zonder oppervlaktebeperkingen toegelaten maar moeten uiteraard wel verweefbaar zijn met de omgeving en voldoen aan dezelfde algemene voorschriften als deze van toepassing voor het wonen. Vrije beroepen, kantoren en logis worden in beperkte mate toegelaten en slechts 1 van deze functies als nevenfunctie per gebouw is toegelaten, zodat men vanuit de straat het beeld en de activiteiten van een woonstraat behoudt. De percelen gelegen op de straathoeken zijn over het algemeen dichtgebouwd langs de achterkant waardoor ze geen buitenruimte hebben – met uitzondering van een eventueel dakterras – en enkel langs de voorzijde lichttoetreding hebben. Deze percelen zijn dan ook vaak minder geschikt om er in te wonen. Een grote hoeveelheid ervan staat bijgevolg leeg. De troef van hoekpercelen is daarentegen dat ze in verhouding met hun vloeroppervlakte een grote oppervlakte aan straatgevel hebben, ze zeer zichtbaar zijn vanuit verschillende straten en grenzen aan een grotere openbare ruimte (kruispunten). Hierdoor kunnen ze aantrekkelijker zijn voor commerciële functies. Door minder functies toe te laten in de woonstraten worden deze beschermd tegen mogelijke overlast die zulke functies kunnen veroorzaken en worden de kruispunten opgeladen met publieke functies waardoor ze attractieve plekken worden en het veiligheidsgevoel/sociale controle stijgt. 4.1.2 Bouwdiepte De bouwdiepte wordt in de eerste plaats bepaald door de harmonieregel. Om een perceelsgewijze ontpitting te creëren wordt een minimale afstand tot de achterste perceelsgrens vastgelegd voor de gelijkvloerse verdieping. De bouwdiepte zal dus kleiner worden bij ondiepe percelen. Illustratie indien de tuinstrookzone meer dan 5 meter diep is, geldt de harmonieregel. Illustratie: Indien de harmonieregel ervoor zou zorgen dat de tuinzone minder dan 5 meter diep zou liggen moet er afgeweken worden van de harmonieregel, om toch een minimale tuindiepte van 5 meter te kunnen realiseren. Percelen die minder dan 13 meter diep zijn geldt enkel de minimale bouwdiepte van 8 meter.
4.1.3 Stedelijke plint hoekgebouwen In de stedenbouwkundige voorschriften van dit RUP wordt opgelegd dat de draagstructuur van de gelijkvloerse verdieping van de hoekgebouwen een flexibele invulling van deze ruimten en gevels moet beogen, in functie van een flexibele, aan het wonen verwante, invulling. Bij voorkeur wordt de gevel zo doorzichtig mogelijk opgebouwd waardoor de hoeken een lichtere invulling krijgen en het ruimtelijk gevoel op de kruispunten van de straten groter wordt. Vele hoeken staan nu leeg omdat ze weinig aantrekkelijk zijn om er te wonen. Door in de woonstraten enkel handel op de hoeken toe te laten, worden de hoeken exclusiever en aantrekkelijker om er handel te vestigen. Deze invulling activeert daarenboven het kruispunt van straten. 4.1.4 Ruimtelijke draagkracht en harmonie bij opdelen van huizen in appartementen 2060 is samen met Oud-Borgerhout de dichtst bevolkte wijk van Antwerpen. Door huizen om te vormen in kleinere woningen stijgt de densiteit (aantal huishoudens) nog meer en verhoogt dit de druk op het perceel, het bouwblok en de wijk. Op schaal van het perceel kan het opdelen zorgen voor een lagere beeldkwaliteit van het gebouw omdat de gevel teveel moet aangepast worden en een verlaging van de woonkwaliteit. Op schaal van het bouwblok kan een densiteitsverhoging het binnengebied onder druk zetten. Huizen hebben vaak een gelijkaardige functieopbouw: de leefruimtes op het gelijkvloers en de slaapkamers op de verdiepingen. Bij appartementen daarentegen wordt er op iedere bouwlaag dag en nacht geleefd. Het bouwbloksysteem en het straatbeeld geraakt uit evenwicht. Op schaal van de wijk zorgt dit voor een verhoging van de densiteit en een bijkomende druk op de straten, pleinen, groene ruimten, mobiliteit, gemeenschapsvoorzieningen,… Omwille van deze redenen wordt opdelen van eengezinswoningen in appartementen sterk ontmoedigd. Huizen die tot op vandaag huis zijn gebleven verdienen het om dit ook in de toekomst te blijven en worden via dit RUP beschermd. Ze trekken een specifieke bevolkingsgroep aan en zijn dus van belang om de sociale mix te verzekeren op wijkniveau. Voor (ver)nieuwbouwprojecten van appartementen wordt er geen verdeelsleutel van woninggrootte en -type opgelegd omdat er reeds op de verschillende beleidsniveaus hierover regels bestaan maar ook ten behoeve van de flexibiliteit en duurzaamheid van dit RUP. Niet alle woningtypes zijn overal even wenselijk. Het is daarom belangrijk dat de stad individueel op niveau van de bouwaanvraag kan oordelen over de wenselijkheid van bepaalde woningtypes. Deze aftoetsing gebeurt op basis van harmonie en draagkracht van het perceel, het bouwblok en de wijk zoals hierboven beschreven. links: te beschermen eengezinswoning zoals gedefinieerd in de bouwcode 4.1.5 Samenvoegen van percelen De korrelmaat en gevelbreedte moeten in harmonie zijn met het referentiebeeld. De voorschriften over samenvoegen van percelen streven naar het behoud of herstel van de gemiddelde korrelmaat: een perceelsbreedte van +/-6 meter. Smallere percelen kunnen dus verbreed worden en passen qua vormgeving van de gevel bij de gemiddelde, kleinere korrelmaat. Er zijn veel kleine huizen met een gevelbreedte van minder dan 5 meter. Deze geringe breedte beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden van het perceel. Daarom is het mogelijk dat in deze situatie twee of drie kavels worden samengenomen en eventueel herverdeeld worden om er een of twee comfortabele woningen op te realiseren. Het doel van deze percelen samen te voegen is om een of meerdere comfortabele woningen te creëren en niet om meer densiteit (aantal woongelegenheden) te verkrijgen. Daarom wordt de regel met betrekking tot de te beschermen eengezinswoning hier verder doorgetrokken. Bestaande eengezinsgebouwen moeten dus behouden blijven. De belangrijkste kenmerken van het huis in deze context is ten eerste de aanwezigheid van een individuele voordeur die rechtstreeks uitgeeft op het openbaar domein en die in een klassieke huizenrij om de 4 à 6 meter voorkomt en ten tweede een bruto binnenoppervlakte die gemiddeld boven de 90m² ligt. Deze kenmerken moeten overgenomen worden bij nieuwbouw. De typologie van het huis moet niet per definitie behouden blijven. Grondontsloten woningen kunnen hier dus aan gelijkgesteld worden. 3 (smalle) percelen met huizen samenvoegen om 2 bredere huizen te maken is toegelaten. 4.1.6 Grootschalige woonprojecten Om de korrelmaat te herstellen wordt bij woonprojecten met een gevelbreedte van meer dan 18 meter minstens 2 inkomdeuren verplicht. Deze maat is bepaald op een wenselijke traveemaat van 6 meter. Op die manier wordt een te grote korrel beter ingepast in de beeldkwaliteit van de straat. Een ander aandachtspunt is de verticale geleding van het project die ook bijdraagt tot een betere inpassing in het straatbeeld. Bij grootschalige projecten moet gewaakt worden over de inpassing ervan in het weefsel. De plint moet voldoende actief zijn (voorzien van verschillende inkomdeuren en ramen), wat de sociale controle, de levendigheid en de beeldkwaliteit van de straat versterkt. 4.2 Zone voor detailhandel In deze zone zijn in eerste instantie de straten opgenomen die ook in de strategische beleidsnota “onderzoek naar koopgedrag en opmaak van strategische visie, winkelgebied Antwerpen-Noord” (2009) benoemd zijn als “winkelas Antwerpen-Noord”. Het is een aaneensluitend gebied met volgende straten: Vondelstraat, Sint-Jansplein, Sint-Gummarusstraat, Diepestraat, Handelstraat, Korte Zavelstraat en gedeelte Lange Beeldekensstraat. Hoewel de Offerandestraat en gedeelte Dambruggestraat ook hiertoe behoren zijn ze in het RUP opgenomen in de zone voor centrumfuncties omwille van hun bovenlokaal karakter. De Van Wesenbekestraat behoort eveneens tot deze zone. De strategische visie duidt deze straat aan als de belangrijkste verbinding tussen het Koningin Astridplein en het De Coninckplein, die ook een grote toeristische trekpleister is. De straten die behoren tot de zone voor detailhandel vormen het kloppend hart van de wijk. De commerciële kern bevat in hoofdzaak winkels met dagelijkse voorzieningen. Door hun smalle straatprofiel zijn grootschalige, verkeersgenererende winkels niet toegelaten. Handelszaken worden enkel op het gelijkvloers toegelaten. Zo wordt de harmonie en draagkracht van de straat gerespecteerd. 4.2.1 Stedelijke plint Winkels en reca hebben een publieke functie. Het is belangrijk dat hun activiteiten zichtbaar zijn vanaf de straat. Afgeplakte ramen of uithangborden van de vorige handelszaak in het pand wekken wantrouwen en beperken de openheid en leesbaarheid van de functie. Het is dan ook van belang dat de etalage zo transparant mogelijk is. 4.2.2 Bouwdiepte en -hoogte De percelen mogen op de benedenverdieping volledig bebouwd worden. De bouwdiepte van de voorbouw is in harmonie met de omgeving. De achterbouw heeft een onbeperkte diepte en kan dus maximaal tot tegen de achterste perceelsgrens worden bebouwd, indien dit niet strijdig is met andere regelgeving zoals brandnormen, lucht- en lichttoetreding,…. De totale bouwhoogte wordt vastgelegd op 4,5 meter. 4.2.3 Samenvoegen van percelen De percelen in de handelsstraten zijn relatief smal. Om een commerciële functie op het gelijkvloers te kunnen combineren met een woonfunctie of andere activiteit die geen relatie heeft met deze van het gelijkvloers zijn er twee inkomdeuren noodzakelijk in de gevel. Dit impliceert vaak dat er geen etalageruimte meer mogelijk is wat vaak noodzakelijk is voor een handelszaak. Om een interessante handelsruimte mogelijk te maken en leegstand boven winkels te voorkomen worden er geen beperkingen juridisch vastgelegd voor het samenvoegen van percelen. Dat wil niet zeggen dat samenvoegen van percelen ook altijd mogelijk is. De aanvraag moet conform zijn met de harmonie en draagkracht van de omgeving. Elke gevel moet een harmonische en logische constructieve opbouw hebben. Dit geldt ook voor het gelijkvloers dat een duidelijke basis moet zijn voor het gebouw en een onderdeel moet vormen van het bovenliggende geveloppervlak. Op het gelijkvloers dienen minstens de twee uiterste penanten van de voorgevel hersteld te worden. Ook kunnen er beperkingen worden opgelegd vanuit de bouwfysische of constructieve eigenschappen van de betreffende panden. Zo moeten bijvoorbeeld de vloerniveaus van de te koppelen percelen met elkaar overeen komen. Het samenvoegen van percelen, enkel op de gelijkvloerse verdieping is niet aan te bevelen. Ten eerste zou dit de ontwikkelingsmogelijkheden van de bovenliggende verdiepingen in het gedrang kunnen brengen, door een verslechtering van de verticale circulatie. Ten tweede komt de structuur van het gelijkvloers niet meer overeen met de opbouw van het bovenliggende geveloppervlak. De oppervlakte van de winkels na samenvoegen mag geen mobilitetsproblemen genereren. Een mobiliteitstoets zal dit moeten nagaan.
4.3 Zone voor centrumfunctie De ontsluitingswegen Italiëlei en Carnotstraat behoren tot de zone voor centrumfunctie. Deze straten vormen van oudsher belangrijke assen in de stad. De bebouwing hierlangs is hoger en van een grote korrel dan het omliggende weefsel. Grotere kleding- en meubelwinkels nemen het gelijkvloers in maar ook veel kantoren en bedrijven bevinden zich hier. Omwille van de goede bereikbaarheid en het straatprofiel zijn in deze zone meer functies onbeperkt toegelaten. Ook de percelen uit de Offerandestraat zijn aangeduid als zone voor centrumfunctie omwille van hun bovenlokaal karakter. Als eerste winkelwandelstraat in Antwerpen is het sinds jaren een winkelstraat, waar slechts beperkt in gewoond wordt. Omwille van het bijzondere karakter van de straat behoort ze daarom tot deze zone. De straten die tot deze zone behoren hebben een bovenlokale aantrekkingskracht maar zijn ook belangrijk voor 2060 zelf. Bepaalde functies die niet gewenst zijn in het dense weefsel omwille van hun mobiliteitsaantrekkende karakter of overlast kunnen wel in deze straten en zo zijn deze functies toch op wandel- of fietsafstand bereikbaar. 4.3.1 Stedelijke plint 4.3.2 Bouwdiepte en -hoogte 4.4 Zone voor maatschappelijke functies De aanwezigheid van gemeenschapsfuncties is belangrijk om de wijk levendig te houden en te voorzien in haar eigen behoeften. Kenmerkend voor deze functies is dat ze een grote grondoppervlakte hebben. Doorheen de tijd kunnen bepaalde behoeften veranderen maar de nood aan gemeenschapsfuncties zal steeds blijven. Om te voorkomen dat deze grote kavels op de vrije vastgoedmarkt zouden komen wanneer een activiteit een site zou verlaten, worden ze opgenomen in een aparte bestemmingszone. De zone is afgebakend op basis van de huidige toestand. Twee percelen wijken hiervan af. Het zijn twee grotere onbebouwde percelen die vlak bij een bestaande school gelegen zijn en ze daarom een grote potentie hebben om capaciteitsuitbreiding te creëren. Het ene perceel, op de hoek van de Lange Scholiersstraat en de Pionierstraat is eigendom van stad Antwerpen, het andere perceel, tussen de Kerkstraat en Lammekensstraat is nog in privéeigendom maar de onderhandelingen voor een aankoop in der minne door stad Antwerpen zijn reeds vergevorderd. Percelen kleiner dan 500m² zijn niet in deze zone opgenomen omdat ze frequenter te vinden zijn in het gebied. Ze opnemen in de zone voor maatschappelijke functies zou een te grote hypotheek kunnen leggen op de herontwikkeling ervan. Niet alle maatschappelijke functies zijn overal even wenselijk. Daarom is een aftoetsing van deze functie met haar onmiddellijke omgeving essentieel. Aftoetsing naar:
4.4.1 Stedelijke plint - publieke plint Gemeenschapsvoorzieningen staan ten dienste van de bewoners. Omdat de ruimte schaars is en de behoefte naar publieke functies groot, is het wenselijk dat deze gebouwen zo publiek mogelijk worden gehouden en meervoudig ruimtegebruik wordt gestimuleerd. Een speelplaats van een school bijvoorbeeld kan buiten de schooluren een speeltuin zijn voor de buurt. Maar ook een cafetaria van een sportvoorziening kan een publieke functie zijn. De invulling en vormgeving van de stedelijke plint is daarom cruciaal. Hij moet transparant en toegankelijk zijn waardoor de gemeenschapsfunctie een bredere aantrekkingskracht en gebruik heeft dan deze van haar hoofdfunctie (concept van brede gemeenschapsfunctie). 4.4.1 Stedelijke plint - publieke plint Gemeenschapsvoorzieningen staan ten dienste van de bewoners. Omdat de ruimte schaars is en de behoefte naar publieke functies groot, is het wenselijk dat deze gebouwen zo publiek mogelijk worden gehouden en meervoudig ruimtegebruik wordt gestimuleerd. Een speelplaats van een school bijvoorbeeld kan buiten de schooluren een speeltuin zijn voor de buurt. Maar ook een cafetaria van een sportvoorziening kan een publieke functie zijn. De invulling en vormgeving van de stedelijke plint is daarom cruciaal. Hij moet transparant en toegankelijk zijn waardoor de gemeenschapsfunctie een bredere aantrekkingskracht en gebruik heeft dan deze van haar hoofdfunctie (concept van brede gemeenschapsfunctie). 4.4.2 Bouwen in tweede orde Gemeenschapsvoorzieningen beslaan grotere percelen. Ze zijn daarom flexibeler in hun ruimtelijke configuratie. Bebouwing in tweede orde is toegelaten indien ze de woonkwaliteit van de aangrenzende percelen niet hypothekeert en uiteraard de eigen ruimtelijke kwaliteit en draagkracht respecteert. Publieke voorzieningen in het binnengebied kunnen een verruiming creëren van het openbaar domein doordat ook de onbebouwde ruimte publiek wordt. Dit ondersteunt een van de doelstellingen van het RUP om 2060 groener en opener te maken. In bepaalde gevallen, meestal bij kleinere bouwblokken, is het dan weer eerder wenselijk om geen publieke activiteiten in het binnengebied te organiseren maar het zoveel mogelijk privaat te houden, in harmonie met haar omgeving. 4.4.3 Complementaire functies Sommige gemeenschapsfuncties hebben slechts enkel behoefte aan de onderste bouwlagen. Daarom worden nevenfuncties op de bovenliggende verdiepingen toegelaten voor zover ze verweefbaar zijn met de maatschappelijke functie en onderbouwd kan aangetoond worden dat geen andere maatschappelijke functie de bovenliggende verdiepingen kan innemen. Detailhandel en reca zijn enkel toegelaten als ze rechtstreeks in relatie staan met de aanwezige maatschappelijke functie. Ze zijn er ondergeschikt en complementair aan maar zijn ook, los van de gemeenschapsfunctie te gebruiken door de buurt. Een cafetaria van een school bijvoorbeeld zou ook tijdens het weekend geopend kunnen zijn.
4.5 Zone voor maatschappelijke functies – gemengd project Het Stuivenbergziekenhuis zal op termijn de zone verlaten. Hierdoor komt er ruimte vrij voor andere functies. Momenteel plant het psychiatrische ziekenhuis een uitbreiding op deze site van 11.000m² vloeroppervlakte. In verhouding tot de totale bestaande bebouwde vloeroppervlakte neemt de psychiatrische instelling na uitbreiding ervan 30% van het geheel in. Ruimteboekhouding bestaande toestand.
Door de hoge densiteit in 2060 zijn er verschillende tekorten naar buurt- en wijkvoorzieningen. Aangezien de site van bij haar oorsprong een maatschappelijke functie heeft gekend is het aannemelijk om deze functie ook in de toekomst te behouden. De waardevolle gebouwen maar ook het U-vormige licht grijze gebouw aan de Lange Beeldekensstraat zijn geschikt voor gemeenschapsfuncties. Ze zijn om die reden gebouwd. Om de gemeenschapsfuncties bij een nieuw project te garanderen legt het RUP daarom vast dat minstens 50 % (waarvan eventueel 30% voor een psychiatrisch ziekenhuis) van de bebouwde ruimte moet ingenomen worden door maatschappelijke functies. De overige 50% wordt niet gespecifieerd en zal bepaald worden door de behoeften en de marktvraag op het moment van de ontwikkeling. Momenteel is 60% van de site onbebouwd. Gezien het grote tekort aan groen in de omgeving legt het RUP op om deze onbebouwde ruimte als publiek toegankelijk groen in te richten. Wanneer alle ongewenste bijbouwen worden afgebroken zou zelfs 70% van de site onbebouwd zijn. Het is aan te bevelen om maximaal 30% te bebouwen. De overige 10% van het terrein kan zo ingenomen worden door verhardingen en circulaties.Deze twee laatste percentages zijn eerder richtinggevend. Simulatie: aanbouwsels zijn verwijderd. Mocht er naast gemeenschapsvoorzieningen op de site ook wonen geprogrammeerd worden dan kan de publiek toegankelijke groene ruimte geprivatiseerd worden voor ten hoogste de minimaal aantal m² tuin die opgelegd wordt via de bouwcode en dit ten behoeve van private of collectieve tuinen met een maximum van 10% van de totale perceelsoppervlakte. Wonen genereert ook bijkomende behoeften naar voorzieningen (kribben dienstencentrum, ...). Deze extra voorzieningen mogen niet worden verrekend bij de minimaal opgelegde vloeroppervlakte voor gemeenschapsvoorzieningen (50% van de totale vloeroppervlakte). Een tabel van de huidige normen voor de verschillende voorzieningen waarop de dienst omgevingsinformatie van de stad Antwerpen zich baseert om de tekorten en behoeften in een buurt te berekenen is opgenomen in 3.5 Voorkooprecht . Uiteraard moet niet naar een zelfbedruipend systeem gestreefd worden. Voorzieningen die de vraag op de site zelf overstijgen, kunnen als compensatie dienen voor andere voorzieningen die niet op de site worden ingericht. Een omgevingsanalyse die uitgevoerd wordt door de stad Antwerpen zal hiervoor richtinggevend zijn. Deze analyse baseert zich op bestaande normen en houdt rekening met de reeds bestaande tekorten. Het is wenselijk om het bouwblok doorwaadbaar te maken en doorsteken voor traag verkeer te realiseren tussen de Pothoekstraat en Pesthofstraat en de Boerhaavestraat en Lange Beeldekensstraat. 4.6 Zone voor groen Deze zone bevat de grotere, bestaande, groene ruimten in het plangebied. Het gaat om het Stuivenbergplein, het Zuster der Armenplein, de (beschermde) kloostertuin in de Lange Kongostraat en het Willy Vandersteenplein. Andere groene pleinen, zoals de groene ruimten rond de langwerpige appartementsblokken in de Van Kerckhovenstraat of het Jos Verhelstplein, zijn niet opgenomen. Niet de ruimte op zich, maar wel de aanwezigheid van publiek groen in het bouwblok wordt gegarandeerd via de overdruk bouwblokproject, met kenmerk 2. 4.7 Zone voor publiek domein In deze zone bevindt zich voornamelijk de openbare weg, de publieke pleinen, stegen en doorgangen. De nadruk in deze zone ligt op de publieke toegankelijkheid ervan. Het merendeel ervan is eigendom van de overheid en/of geaffecteerd bij het openbaar domein. Het profiel van de straten is conform het STOP-principe. Door het beperkt aantal publieke groene ruimten moeten de straten en pleinen zo groen mogelijk worden ingericht. 4.8 Overdruk – handel en reca Verschillende straten behoren niet tot de winkelstraten, opgenomen in de zone voor detailhandel maar hebben wel reeds een aanwezigheid van handel en reca of de potentie hiervoor. Zij krijgen een overdruk handel en reca. Deze straten zijn geen zuivere woonstraten noch zuivere handelstraten. Handel en reca is er toegelaten maar moeten wel de bouwvoorschriften van de zone voor wonen respecteren. Volgende straten en pleinen zijn geselecteerd:
4.9 Overdruk – binnengebied Ontpitting (het verwijderen van magazijnen en koterijen waardoor er tuinen kunnen gecreëerd worden) is een belangrijk speerpunt in dit RUP. De binnengebieden van de bouwblokken moeten maximaal ontpit worden ten behoeve van tuinen en groen. Sommige bouwblokken zijn echter voldoende groot zodat ze zowel tuinen kunnen voorzien voor de bebouwing in de celwand als bijkomende bebouwing in het binnengebied kunnen garanderen. Binnen strikte voorwaarden kunnen de binnengebieden die in deze overdruk zijn aangeduid bebouwd worden. 4.9.1 Selectie van de bouwblokken Eén van de beleidsondersteunende instrumenten voor bouwblokprojecten is de potentiekaart. De potentiekaart, opgenomen in het Bouwblokkenboek, geeft een indicatie van de mogelijke potenties van een binnengebied, los van de eigenheid van de plek (perceelsstructuur, locatie, eigendomsstructuur,...) en doet geen bindende uitspraken. Dat wil zeggen dat door de gunstige oppervlakte, vorm en vormverhoudingen bebouwing in het binnengebied theoretisch mogelijk is.
De bouwblokken op de kaart hierboven aangeduid met kenmerk 1, 2, 3 of 4 worden omwille van volgende redenen niet geselecteerd:
Er worden geen gedetailleerde bindende inrichtingsvoorschriften opgelegd maar vuistregels voor de inrichting zijn:
4.10 Overdruk - bouwblokproject De bouwblokken die aangeduid zijn met een overdruk bouwblokproject zijn atypische bouwblokken door hun eigendomsstructuur en/of bebouwing. Zij zullen daarom bij een grote, nieuwe ontwikkeling in zijn geheel worden bekeken. Dit resulteert in een ontwikkelingsvisie waarbij het niveau van het individueel gebouw wordt overstegen. Samenwerking tussen verschillende eigenaars wordt nagestreefd om zo meer samenhang en kwaliteit toe te voegen op het niveau van het bouwblok. Bouwblokprojecten hebben als doel de samenhang van het weefsel in 2060 te verhogen. Het zijn stedelijke enclaves die belangrijke oriëntatiepunten vormen in het weefsel. Door het belang van deze bouwblokken, de specifieke context en de verplichting om een visie over het totale bouwblok te formuleren, worden de voorschriften uit de zone voor wonen flexibeler gemaakt. De belangrijkste voorwaarden zijn dat minimum de helft van de bebouwde oppervlakte moet worden ingenomen door wonen of gemeenschapsvoorzieningen en dat minstens de helft van de grondoppervlakte onbebouwd moet blijven. Detailhandel, reca en vrijetijdsvoorzieningen zijn toegelaten op de gelijkvloerse verdieping. De overdruk heeft kenmerk 1 of kenmerk 2 gekregen. Deze twee zones onderscheiden zich door het statuut van hun onbebouwde ruimte. De bouwblokken zijn op basis van het huidige statuut van de onbebouwde ruimte toegewezen aan één van beide zones.
4.11 Onteigeningsplan 4.11.1 Situering en doelstellingen Het onteigeningsplan voor het pand te Dambruggestraat 129 is opgesteld ter realisatie van de visie en doelstellingen uit het RUP 2060. Het beoogde project zal immers bestaan uit een gemeenschapsvoorziening op de gelijkvloerse verdieping die voor een capaciteitsuitbreiding van de Permekesite zorgt. Op de bovenliggende verdiepingen komen er betaalbare en kwaliteitsvolle huurwoningen voor personen en gezinnen met een bescheiden inkomen. Het OCMW Antwerpen zal instaan voor het verhuur en beheer van de woningen. Uit onderzoek blijkt dat het vinden van een betaalbare woning sowieso steeds problematischer wordt. De Vlaamse woningmarkt onderging de afgelopen decennia een serieuze prijsstijging. Ook de beschikbare inkomens van de individuele huishoudens stegen, maar niet in verhouding tot de huurprijzen. Hierdoor nam de naakte woonkost een steeds groter deel van het huishoudelijk budget in beslag en dit beduidend groter voor huurders dan voor eigenaars. Naast de stijging van de woningprijzen wordt de private huurmarkt tevens gekenmerkt door een groot aandeel aan slecht geïsoleerde woningen. Door de aanhoudend stijgende energieprijzen neemt de hoge energiekost, die moet betaald worden voor een slecht geïsoleerde woning, eveneens toe. Naar schatting zouden er in Vlaanderen zo’n 50.000 tot 150.000 huishoudens geconfronteerd worden met ernstige problemen qua betaalbaarheid en kwaliteit van huurwoningen. Als gevolg van deze tendensen steeg het gemiddelde woonquotum (totale woonkosten uitgedrukt als percentage van het inkomen) zeer sterk voor personen die aangewezen zijn op een woning op de private huurmarkt. Het povere isolatieniveau hangt nauw samen met de gebrekkige woonkwaliteit van de private huurwoningen. Doordat de vraag naar huurwoningen echter groter is dan het aanbod, geraken deze woningen toch snel en aan relatief hoge prijzen verhuurd. Los van het tekort aan betaalbaar en kwaliteitsvol wonen, detecteren de laagdrempelige hulpverleningsorganisatie eveneens een gebrek aan variatie in de huidige woonvormen. Een steeds groter wordende groep mensen heeft nood aan woonvormen die gekoppeld zijn aan een vorm van ondersteuning. De stad zet daarom stilaan meer in op het realiseren van een breder palet aan wooninitiatieven maakt het immers mogelijk dat mensen die (nog) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen een stabieler woontraject kunnen volgen. Daarnaast zorgt het ook voor een minder grote belasting van de zelfstandige woonvormen. Voor Antwerpen 2060 zijn deze algemene tendensen zeker niet anders. Op dit moment telt het gebied meer dan 648 wooneenheden ongeschikt en/of onbewoonbaar. Dit is 37,7% van de ongeschikt en onbewoonbaar verklaarde panden in Antwerpen. Daarnaast is 60% van de bewoners huurder, wat 13% meer is dan het gemiddeld aantal huurders in Antwerpen, en ligt het gemiddeld netto belastbaar inkomen (10.067 euro) lager dan gemiddeld in Antwerpen (14.350 euro). De kans is bijgevolg groot dat personen in dit stadsdeel problemen ondervinden om een betaalbare en kwaliteitsvolle huurwoning te vinden. Bovendien is dit gebied ook een aankomstgebied. Bovendien is dit gebied eveneens het aankomstgebied voor Antwerpen. Door de constante instroom van nieuwe inwoners, stijgt de reeds bestaande druk op de woningmarkt nog verder. De huidige opwaarderingsgolf kan bovendien ook nog extra risico’s met zich meebrengen wat betreft die woningmarkt, zoals stijgende woningprijzen en verdringing van de oorspronkelijke bewoners. Het is daarom van belang dat er naast de opwaarderingsprojecten ook wordt ingezet op het voorzien van een voldoende groot en stabiel aanbod aan kwaliteitsvolle en betaalbare huurwoningen in Antwerpen 2060. Het RUP2060 onderschrijft ook die doelstelling. Zo geeft aan dat de woonfunctie in dit gebied moet primeren en dit met focus op het behoud van de diversiteit aan woontypes. De stadsdienst Samen Leven wil daarom een project opstarten waarbij kwaliteitsvol en betaalbaar huren wordt gecombineerd met de mogelijkheid tot ondersteuning. Om dit project te kunnen realiseren werd er bijgevolg op zoek gegaan naar een pand in Antwerpen 2060. Na locatieonderzoek werd het pand in de Dambruggestraat 129 hiervoor geselecteerd. Het pand is al jaren een ware kankerplek. In 2005 en 2008 bezocht de stadsdienst X-tra het gebouw met het oog op het in kaart brengen de noden van de bewoners. Daarnaast hebben verschillende (hulpverlenings)diensten zich de voorbije jaren ingezet om de verwaarlozing en verkrotting van en overlast in het pand in te perken en de bewoners sociaal te ondersteunen. Ondermeer de stadsdienst Hygiënisch woontoezicht, Buurttoezicht, Pandtoezicht en het OCMW waren hier actief. Ondanks de verschillende pogingen om de situatie van en in het gebouw te verbeteren, bleek en blijft het problematisch op verschillende vlakken, zowel naar veiligheid, hygiëne als overlast. Daarnaast beschikt het pand over voldoende oppervlakte om project van redelijke grootte te kunnen realiseren. Het heeft een beschikbare vloeroppervlakte van (ordegrootte) 2.000m². Naast de situatie van het pand is het ook uitgekozen omwille van de locatie van het gebouw. Het RUP2060 hecht veel belang aan het voorzien van een degelijk aanbod aan maatschappelijke functies en gemeenschapsvoorzieningen. Het pand in de Dambruggestraat is gelegen is in de nabijheid van een bestaande maatschappelijke voorziening én het beschikt over een gelijkvloers dat kan worden ingevuld met een maatschappelijke functie. Hierdoor kan de bestaande gemeenschapsvoorziening worden uitgebreid en meervoudig ruimtegebruik worden gestimuleerd. Concreet grenst het perceel van het pand aan de Permeke-site. Op deze locatie zijn, naast de stadsbibliotheek, ook verschillende wijkdiensten gelokaliseerd, zoals het overlegteam van de Antwerpse cultuurcentra, wijkwerking Spoor Noord, stedelijk wijkoverleg, buurtregie Noord, Antwerpen Averechts en CAS. Het pand biedt bijkomende opportuniteiten om de Permeke-site verder uit te breiden. Zo kan de patio van Permeke worden uitgebreid waardoor een aangename binnenruimte ontstaat en kan er op het gelijkvloers van het pand in de Dambruggestraat bijkomende gemeenschapsruimte worden voorzien om tegemoet te komen aan het capaciteitsgebrek in Permeke. Het pand is tevens goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Tramlijn 12 houdt halte vlak aan de Permeke bibliotheek. De stad trachtte in het verleden het pand al enkele keren tevergeefs in der minne aan te kopen. Het Gemeentelijk RUP 2060, dat binnenkort in werking treed, biedt de mogelijkheid om het gebouw te onteigenen. Via deze weg wil de stad het pand verwerven en er een project realiseren dat zowel tegemoet komt aan het creëren van een bijkomend betaalbaar woonaanbod, het realiseren van bijkomende gemeenschapsvoorzieningen als het bestrijden van overlast en slechte woonkwaliteit. 4.11.2 Gegevens huidige situatie pand 4.11.2.1 Gebouw Het gebouw in de Dambruggestraat heeft een perceeloppervlakte van 1072 m². Het gebouw bestaat uit een garagegedeelte in de kelder en in de achterbouw. Op het gelijkvloers is er een carwash gelegen. Vooraan de straat zijn er nog 4 poorten met telkens een bergplaats. Één bergplaats heeft eveneens een ondergronds deel. De overige verdiepingen (4) zijn ingevuld als woongedeelte. In totaal zijn er hier 64 gemeubelde studio’s en 4 appartementen. De inrichting van de eerste verdieping gebeurde niet conform de bouwvergunning. Volgens de vergunning is de verdieping bestemd voor parking.
Oppervlakte gebouw:
Langs de buitenkant wordt het gebouw gekenmerkt door een verwaarloosde gevel. Binnenin het gebouw is er een enorme verscheidenheid aan woonkwaliteit. De voorbije jaren zette de stadsdienst Pandtoezicht zich in om de gebreken in de private wooneenheden tot een minimum te herleiden. Naast de woonkwaliteit is ook het wooncomfort van de woningen minimaal. De leefbare oppervlakte van de wooneenheden is immers zeer beperkt. Zo hebben de studio’s maar een vloeroppervlakte van 24m². De gemeenschappelijke delen worden gekenmerkt door een beperkte brandveiligheid en worden geteisterd door allerlei ongedierte (kakkerlakken, muizen, vlooien, …). De gebrekkige staat van het gebouw zorgt bovendien voor een nefaste aantrekkingskracht. De gemeenschappelijke delen worden regelmatig gekenmerkt door overlast van buitenaf. Zo wordt er op regelmatige basis sluikstort aangetroffen en dringen druggebruikers de inkomhal en private gangen van het gebouw binnen. (bron: Samen Leven/SI/X-tra (2009) Eindrapport Dambruggestraat 129, 2060 Antwerpen) 4.11.2.2 Bewoners Momenteel heeft het pand 23 verschillende eigenaars en wonen er 3 eigenaars en 49 hoofdhuurders. In totaal zijn er 85 bewoners. 36% van deze bewoners woont minder dan een jaar in het gebouw. 90 % is alleenstaand, waaronder 73 % mannen en 17 % vrouwen. 10 % is samenwonend of heeft een gezin. 63 % van de bewoners bezit de Belgische nationaliteit, 8 % is afkomstig van een EU-land en 29 % is afkomstig van buiten de EU. Het pand wordt hoofdzakelijk bewoond door maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder heel wat kwetsbare ouderen. 54 % van de bewoners is ouder dan 50 jaar. De bewoners kenmerken zich door tal van problemen op gebied van gezondheid, alsook op sociaal en financieel vlak. Slechts 17% van de bezochte gezinnen beschikt over een inkomen uit arbeid, 50% heeft een vervangingsinkomen, 17% heeft een inkomen uit pensioen, 10% heeft geen inkomen en 6% heeft niet-aangegeven inkomsten. Veel bewoners moeten leven van een minimuminkomen. De huurders betalen gemiddeld een huurprijs van € 379 per wooneenheid. 4.11.2.3 Aankooppogingen stad Antwerpen Autonoom Gemeentebedrijf Vespa trachtte enkele jaren geleden het pand in Dambruggestraat 129 in der minne aan te kopen. In 2009 startte Vespa het dossier op. Er werden verschillende gesprekken gevoerd met de voorzitter van de algemene vergadering der mede-eigenaars en de syndicus en mede-eigenaar van het pand. Ook de eigenaar van de parkeergarage onderaan het gebouw, werd gecontacteerd met de vraag of er van zijn kant uit verkoopbereidheid was. Bij de gecontacteerde personen was er een verkoopbereidheid, maar de gevraagde verkoopprijs was te hoog. De vraagprijs overschreed het plafond van de waardebepaling, die door de afdeling Schatten en landmeten van AG Vespa werd opgemaakt, met circa 1,7 miljoen euro. Gezien Vespa geen aankopen kan doen die boven het plafond van een waardebepaling liggen, bleek een minnelijke aankoop van de eigendom niet mogelijk en werd er destijds een einde gesteld aan de gesprekken met de eigenaars. 4.11.3 Projectpiste Na de onteigening en doorgedreven renovatie of vervangingsbouw zal de kelder (-1) vermoedelijk blijven dienst doen als parkeergarage. Er zal aan AG Vespa gevraagd worden om te onderzoeken of de kelderverdieping kan worden doorgetrokken tot aan de achterste perceellijn. Er zal eveneens onderzocht worden of er een bijkomende laag (-2) kan voorzien worden in de kelder die eveneens dienst kan doen als parking. Uit navraag bij de stadsdienst Mobiliteit blijkt dat er geen bezwaren zijn rond het behoud van de bestaande garage en mogelijke realisatie van een bijkomende garage. Op het gelijkvloers van het gebouw zal een gemeenschapsfunctie worden voorzien. Deze zal samen met de ruimte waar nu een achterbouw is voorzien, worden ingezet in functie van een uitbreiding van de Permeke-site. De overige 4 lagen zullen worden ingevuld als woonfunctie. 4.11.3.1 Invulling gemeenschapsfunctie Het perceel van het pand grenst aan de achterkant aan de Permeke-site. Dit biedt heel wat mogelijkheden om de site verder uit te breiden, als tweede fase. Gezien het capaciteitstekort van Permeke wil de stad het gelijkvloers van het pand in de Dambruggestraat gebruiken om de dienstencluster van de Permeke-site verder uit te breiden. Daarnaast zal de achterbouw van het pand worden afgebroken. Op die manier kan de patio van Permeke, dat nu onderbenut wordt, worden uitgebreid waardoor een aangename binnenruimte ontstaat. Terwijl de toegang langs het De Coninckplein momenteel nog functioneert als enige ingang voor de bibliotheek die gebruikt wordt door alle stadsbewoners, kan de Dambruggestraat uitgroeien tot een tweede ingang van deze site. Door te kiezen voor deze invulling wordt het tevens mogelijk om het isolement van het pand in de buurt te doorbreken en meer sociale controle in en rond het pand op gang te brengen. In samenspraak met de betrokken actoren en diensten actief in Antwerpen-Noord zal er worden bekeken welke exacte invulling de gemeenschapsfunctie moet krijgen. 4.11.3.2 Invulling woonfunctie Vanaf de eerste tot de vierde verdieping zullen betaalbare en kwaliteitsvolle huurwoningen worden voorzien voor personen en gezinnen met een bescheiden inkomen. Het OCMW Antwerpen zal instaan voor het verhuur en beheer van de woningen. Betaalbaar
Begeleiding Bij deze woningen wordt er ingezet op een snelle detectie van ondersteuningsnoden van bewoners. Indien nodig kan er dan minimale begeleiding worden voorzien: ondersteuning bij de huurbetaling en leefbaarheid. Er is geen druk op doorstroom naar een andere woning. Het is evenwel de betrachting dat de bewoners dankzij de geboden ondersteuning kunnen komen tot grotere verwachtingen ten aanzien van wonen en de stap naar zelfstandig wonen willen zetten. Deze woonvorm kan gezien worden als een soort opstap naar regulier wonen, maar zonder eindtermijn voor de bewoner. 4.11.4 Huidige bewoners De dienst Samen Leven/Sociale Interventie/Woonbegeleiding zoekt in samenwerking met het OCMW uit welke bewoners kunnen verhuizen naar een sociale woning. De bewoners kunnen immers gebruik maken van een voorrang omwille van onteigening. Gezien 90% van de bewoners bovendien alleenstaand is, kan het grootste deel op relatief korte termijn doorstromen naar sociale huisvesting. Voor de groep bewoners die niet in aanmerking komt voor sociale huisvesting wordt er naar een oplossing gezocht op de private huurmarkt. Voor de bewoners die noch op de sociale, noch op de private huurmarkt terecht kunnen, wordt er bekeken of zij na de renovatie/vervangingsbouw terug kunnen keren naar hun woning. Voor deze groep zal er ondertussen tijdelijke huisvesting worden gezocht.
5 Gevolgen en acties ter realisatie 5.1 Planschade en planbaten Register van de percelen die mogelijks in aanmerking komen voor planschadevergoeding, planbatenheffing, bestemmingswijzigings- compensatie of compensatie ingevolge beschermingsvoorschriften. Overeenkomstig artikel 2.2.2. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dient een ruimtelijk uitvoeringsplan een register te bevatten van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing of een kapitaal-of gebruikersschadecompensatie ingevolge een bestemmingswijziging of overdruk. Aangezien er geen bestemmingswijzigingen worden doorgevoerd en er dus ook geen aanleiding is voor een planschadevergoeding, een planbatenheffing of een kapitaal-of gebruikersschadecompensatie is dergelijk register voor dit RUP niet noodzakelijk. De regeling over de planschade is terug te vinden in artikel 2.6.1 en volgende van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De regeling over de planbatenheffing is te vinden in artikel 2.6.4 en volgende van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De regeling over de kapitaalschadecompensatie is te vinden in artikel 6.2.1. en volgende van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid. De regeling over de gebruikerscompensatie is te vinden in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut. De tekst van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en van het decreet gronden pandenbeleid kan geraadpleegd worden op www.ruimtelijkeordening.be, rubriek wetgeving. De tekst van het decreet gebruikerscompensatie kan geraadpleegd worden op www.codex.vlaanderen.be, zoekterm "gebruikerscompensatie". 5.2 Op te heffen strijdige voorschriften 5.2.1 Op te heffen voorschriften van het gewestplan goedgekeurd d.d. 3 oktober 1979 Het ruimtelijk uitvoeringsplan 2060 treedt volledig in de plaats van het gewestplan. Dit wil zeggen dat wat op dit ogenblik door het gewestplan is geregeld, overgenomen moet worden in het RUP of vervalt. Het plangebied is met uitzondering van het Stuivenberplein volledig bestemd als woongebied met bijzondere voorschriften betreffende de hoogte van de gebouwen. Het Stuivenbergplein is bestemd als parkgebied. 5.2.1.1 Voorschriften Woongebieden: Artikel 5.1 De Woongebieden De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. 5.2.1.2 Voorschriften Parkgebieden: Artikel 14 De parkgebieden moeten in hun staat bewaard worden of zijn bestemd om zodanig ingericht te worden, dat ze, in de al dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie kunnen vervullen. 5.2.1.3 Herziening van het gewestplan: (BVR 07/07/00) In het gewestplan van 1979 werd reeds een beperking gesteld op de hoogte van de gebouwen in het plangebied. In deze wijzigingen worden de voorschriften betreffende de hoogte van de gebouwen veranderd: Artikel 1. Bijzondere voorschriften betreffende de hoogte van de gebouwen Artikel 1 van de aanvullende stedenbouwkundige voorschriften die behoren bij het gewestplan Antwerpen, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 houdende vaststelling van het gewestplan Antwerpen, zoals meermaals gewijzigd, wordt vervangen door de volgende bepaling: §1.Voor het optrekken van gebouwen gelegen in de volgende woongebieden, gelden de hierna vermelde bijzondere voorschriften: […] 2° in de binnenstad van Antwerpen, dit is het gedeelte van de stad gelegen tussen de Leien en de Kleine Ring; […] In deze gebieden wordt de maximale bouwhoogte afgestemd op de volgende criteria: 1° de in de onmiddellijke omgeving aanwezige bouwhoogten; 2° de eigen aard van de hierboven vermelde gebieden; 3° de breedte van het voor het gebouw gelegen openbaar domein. 5.2.2 Op te heffen verkavelingen Binnen het studiegebied komt een goedgekeurde verkaveling voor: Deze wordt opgeheven door het RUP.
5.2.3 Op te heffen rooilijnplannen Alle rooilijnplannen die nog rechtsgeldig zijn in het plangebied, worden na de inwerkingtreding van dit ruimtelijk uitvoeringsplan door de bevoegde overheid volledig opgeheven:
5.3 Ruimteboekhouding
|