1.5.1 Kwantitatieve omgevingsanalyse

  • Via een geïntegreerde en sectoroverschrijdend aanpak doet het team omgevingsinformatie van SW samen met GIS - AG Stadsplanning gebiedsgerichte omgevingsanalyses, veelal met gebruik van kwantitatieve data:

    • GIS geodata (o.a. exacte locaties, vlakken, hoogtedata 3D ,…)

    • Statistisch verwerkte data op bouwblok-, buurt-, wijk-, stadsdeel- en stadsniveau

De gegevens worden voorgesteld via kaarten, tabellen en grafieken, worden vergeleken in tijd, ruimte en normen en gaan meestal over:

  • socio- demografie: bevolkingsdichtheid, leeftijdsverdeling, type huishoudens, inkomen, werk, kansarmoede

  • wonen: woondichtheid, sociale woningen, woningtype, eigenaars, tuin, …

  • voorzieningen (onbebouwde en bebouwde ruimte): locaties, tekorten en tekortzones van groen, onderwijs, jeugd, sport, cultuur, welzijn en handelsfuncties (uitgewerkte methodiek)

  • economie: kantoren en handel

  • mobiliteit: parkeerbehoefte, oversteekbaarheid, fietsbereikbaarheid

  • milieu: milieueffecten

  • juridische context: eigendomssituatie, bestemmingen

Een aantal thema’s hebben voldoende kwantitatieve gegevens en uitgewerkte methodieken om onderbouwde uitspraken over een gebied te maken, andere thema’s (mobiliteit, milieu en economie) behoeven nog meer data en uitgewerkte methodieken.

Een ander belangrijke databron zijn terreinopnames. Dit is een manier om informatie te verzamelen over een gebied op basis van een observatie ter plaatse. Via een plaatsbezoek worden gegevens verzameld die via andere vormen van dataverzameling niet, te weinig betrouwbaar, of niet zo efficiënt achterhaald kunnen worden.

Aan de hand van simulaties van nieuwe inwoners/gebruikers (bijv. bij nieuwe woonprojecten) worden de gevolgen ervan berekend voor tekorten aan voorzieningen, parkeerbehoeften en mobiliteit. Ook het simuleren van nieuwe voorzieningen, oversteekplaatsen en het effect ervan op de tekortzone en draagkracht biedt heel wat mogelijkheden.

1.5.1.1 Lokale voorzieningen

Het meest uitgewerkte voorzieningenonderzoek bestaat op twee niveaus, met telkens een andere aanpak. Bij bovenlokale voorzieningen zoals de kantoorlocaties, de bovenlokale (publieke) voorzieningen (musea, podia, bioscopen, buitengewoon onderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs, hotels en religies…) spelen vooral bereikbaarheid en ambities een grote rol. Bij de lokale publieke woonondersteunende voorzieningen (groen, onderwijs, jeugd, sport, cultuur, welzijn, handel) speelt loopafstand een grote rol. Deze kwantitatieve tekortenanalyse geeft een ordegrootte van tekorten weer en beperkt zich tot de relatie loopafstanden en draagkracht en maakt abstractie van ruimtelijke kwaliteit, gebruik en beeld.

De tekortenanalyse van de lokale voorzieningen bestudeert het stadsdeel Antwerpen Noord (2060) en de wijken Amandus-Atheneum en Stuivenberg (zie onderstaande kaart).

Voor de onbebouwde ruimte gaat het om de volgende lokale voorzieningen (inclusief de geplande voorzieningen: park, speelterreinen, buurtsportterreinen en hondenloopzone Spoor Noord): formeel groen speelterreinen, buurtsportterreinen, hondenloopzones en volkstuinen, pleinen, formeel en informeel groen. Voor de bebouwde ruimte zijn dit (inclusief de geplande voorzieningen basisschool, kribbe, dko lagere graad muziek en beeld en buurtsporthal Spoor Noord): gewoon basisonderwijs, secundair onderwijs eerste graad, deeltijds kunstonderwijs muziek/beeld lagere graad, deeltijds kunstonderwijs muziek/beeld middelbare en hogere graad, voorschoolse groepskinderopvang, jeugddiensten/centra, fuifruimten, sporthallen, -zalen en loodsen, bibliotheken, cultuur- en ontmoetingscentra, dienstencentra en lokale commerciële voorzieningen (supermarkten, bakkers, café’s en bakkers). De definities van deze voorzieningen staan in bijlage.

Het bepalen en oplossen van de tekorten gebeurt aan de hand van twee benaderingen. De eerste benadering heeft per voorziening aan de hand van een GIS – model tekortzones op basis van loopafstand (buurt, wijk, stadsdeel) in beeld gebracht. In samenspraak met de stadsbedrijven (onderwijs, jeugd, sport, cultuur en welzijn) is voor elke lokale voorziening beslist op welk niveau (buurt, wijk, stadsdeel) de voorziening functioneert. Aan de hand van dit niveau krijgt de voorziening in het GIS-model een bepaald bereik/buffer (resp. 400, 800 of 1600m) die rekening houdt met belangrijke barrières (water, ring, snelweg, het spoor, …) en oversteekplaatsen.

Inwoners die buiten de invloedsfeer van een voorziening wonen (rode/ zwarte punten in bufferkaart of gearceerde gebieden in synthesekaart), komen terecht in een tekortzone. Het beleid kan hiermee een evenwichtige spreiding van voorzieningen op basis van loopafstand plannen. De tekortzone in de loopafstandenanalyse geeft aan waar de inplanting van een nieuwe voorziening het grootste effect zou hebben of met andere woorden het meeste mensen bereikt die voordien geen voorziening binnen bereik hadden.

 [image]

Tabel 1: Referentiekader voor formele open ruimtes (MIRA-T 2004)
Bron: Groenstudie VUB, buurt- en wijkgroen, 2005

De tweede aanvullende benadering, de analyse op basis van draagkracht, brengt de bevolkingsdichtheid van een wijk of stadsdeel mee in rekening en relateert het aantal of de oppervlakte van de voorziening aan de bevolking van de wijk of stadsdeel. De norm (sommige voorzieningen hebben inwoners-gerelateerde-normen) of het stedelijk gemiddelde wordt dan als referentiewaarde gebruikt om te bepalen hoeveel (aantal of oppervlakte) voorzieningen er tekort zijn per wijk of stadsdeel

De tekorten zijn gebundeld per reeks voorzieningen en voorgesteld op een synthesekaart, waarop het volgende is uitgedrukt: de bestaande locaties van de voorzieningen (punten of vlakken), de locaties van de tekortzones (gearceerde gebieden). De omvang van de tekorten worden voorgesteld in een grafiek: in aantal of hectare tekorten (positieve waarden zijn tekorten). Per grafiek heb je een verticale lijn die de laagste en hoogste waarde van alle wijken of stadsdelen weergeeft. Het puntje en de bijbehorende score geeft dan het tekort van de desbetreffende wijk of stadsdeel weer en geeft meteen ook de positie weer (hoe hoog of hoe laag) t.o.v. van alle wijken of stadsdelen. Hierdoor ontstaat er voor een gebied een onderbouwd programma van eisen/ voorzieningen met tekortzones als input voor een welbepaald locatie-onderzoek en de draagkracht als input voor de omvang van de tekorten. Het s-RSA en gewestplan dienen dan als kader en de eigendomsstructuur als opportuniteit voor dit locatie-onderzoek. Ook het uitvoeren van simulaties van nieuwe voorzieningen (met nieuwe buffers, wegwerken barrières en de gevolgen ervan voor de tekorten van voorzieningen en parkeerbehoeften) behoort tot de mogelijke analyses.

 [image]

 [image]

 [image]

 

1.5.1.2 Terreinopname

Via gebiedsgerichte terreinopnames wordt een functionele opname van het projectgebied uitgevoerd. Functies, leegstand, bouwfysische kwaliteiten en uitrustingskenmerken van de panden worden geregistreerd, zowel op het gelijkvloers als op de verdiepingen. Terreinopnames laten toe om de eigenheid van een buurt feitelijk te beschrijven en de vergelijking met andere wijken of buurten te maken. Dankzij terreinopnames is het karakter van een wijk objectief af te lezen: de bouwfysische toestand van de gebouwen, de leegstand, waar zitten concentraties aan wonen, werken, voorzieningen, … en wat is hun onderlinge relatie binnen het stadsweefsel.

Door dit soort opnames op meerdere tijdstippen uit te voeren, kunnen ook evoluties en tendensen in kaart worden gebracht.

 [image]