Binnen dit plan-MER worden maatregelen en randvoorwaarden opgenomen welke doorwerking moeten kennen in het verdere verloop van het project, meer specifiek enkele elementen welke vertaald moeten worden in het RUP. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de randvoorwaarden die essentieel zijn voor de beoordeelde ruimtelijke structuur en het ruimtelijk programma.
Randvoorwaarden ruimtelijke structuur
|
Doorwerking in het RUP
|
Ontsluiting van het gebied
-
Via ventwegen naar de Noorderlaan
-
Via Groenendaallaan, Michiganstraat of via de Korte Wielenstraat
-
Maximaal één doorsteek vanuit resp. Ge2 en Be2 naar Vosseschijnstraat
|
|
Dwarsverbindingen ter hoogte van
in functie van een fijnmazig netwerk voor langzaam verkeer en mogelijk aanvullende functies op het vlak van ecologie, waterhuishouding en het tegengaan van hittestress
|
Aanduiding bouwvrije strook (oost-west) ter hoogte van Michiganstraat (in Ge1), tussen Noord-Center en brandweer (over Ge1 en Be2) en tussen Depot De Lijn en Decathlon/Metropolis (over Be2 en Ge2)
|
Basisprogramma met 20.000 m² bruto vloeroppervlakte bijkomende grootschalige detailhandel
|
Beperkingen in ontwikkeling grootschalige detailhandel : enkel toegelaten in Ge2 met beperking van bijkomende bruto-vloeroppervlakte (max + 15.000 m² bruto-vloeroppervlakte), minimale oppervlakte per unit (omdat aanbod complementair moet zijn met handelscentrum) en type winkels
|
Daarnaast zijn milderende maatregelen opgelijst. Het gaat om maatregelen die nodig zijn om (aanzienlijk) negatieve effecten t.g.v. het plan te vermijden of die noodzakelijk geacht werden. Telkens is aangegeven of deze op planniveau (RUP), projectniveau (vergunning) of via een ander instrument moeten doorvertaald worden.
Effect
|
Score
|
Milderende maatregel
|
Score
|
plan
|
project
|
andere
|
Functioneren verkeersysteem - personenvervoer en vrachtverkeer
|
0/-/--/---
|
Haalbaarheidsonderzoek inschakeling spoorbundels in het westen voor goederen vervoer i.f.v. plangebied
(Ruimte voor) bevoorrechte stallings-/parkeerplaatsen deelvoertuigen voorzien
Laadpalen voor elektrische fietsen en voertuigen voorzien
|
0/-/--/(---)
|
|
X
X
|
X
|
|
|
(hoofd-)toegang tot persoonintensieve ontwikkelingen zo dicht mogelijk bij de tramhalte(s)
Haalbaarheidsonderzoek inschakeling Straatsburgdok i.f.v. vervoer over het water (opties voor overslagfunctie t.h.v. dok open laten)
Inrichting van het plan-gebied naar toegankelijk-heid/gerichtheid zo organi-seren dat vooral de bereik-baarheid via openbaar ver-voer en langzaam verkeer centraal staat, bereikbaar-heid via auto komt er dan in 2e instantie bij.
|
|
X
|
X
X
|
X
|
|
|
aantal kruisingen westelijke spoorbundel tot minumum beperken
Beveiligen spooroverwegen
Beveiligen U-turn bewe-gingen indien ontwikkeling op projectlocatie Noord-Center zonder inschakeling Vosseschijnstraat
|
|
x
|
x
|
x
|
Wijziging NO2- immissieconcentratie
|
-
|
Laten dalen van intensiteiten (cfr. Routeplan 2030)
Aandeel Lage emissie of zero emissie voertuigen laten stijgen
|
0
|
|
|
X (beleidsmaat-regel)
|
/
|
/
|
Vrijhouden van een zone van minimaal 6m langs het Straatsburgdok ifv de waterweggebruiker (buiten plancontour RUP).
|
/
|
X
|
|
|
verhoogde gezondheids- of verspreidings-risico’s bodemverontreiniging bij implementatie van het plan
|
(--/---)
|
Voor elk project met ingreep in de bodem binnen het plangebied een nieuwe risico-evaluatie doorvoeren
|
0
|
|
X
|
|
Verspreiding bodem- en grondwater-verontreiniging door infiltratie
|
(---)
|
Voor elke vergunningsvraag moet bij de evaluatie / motivering van de mogelijkheden voor infiltratie cf. de watertoets, de impact op aanwezige verontreinigingen mee in rekening gebracht worden. Verspreiding van verontreinigingen moet vermeden worden.
|
0
|
|
X
|
|
Aantasting oppervlaktewater en grondwater door verspreiding van bodem- en grondwaterverontreinigingen
|
(--/---)
|
Passende maatregelen om verspreiding verontreiniging tegen te gaan
|
0
|
|
X
|
|
Verzilting
|
(--/---)
|
Passende maatregelen om verzilting tegen te gaan
|
0
|
|
X
|
|
Belangrijke aandachtspunten voor de verdere invulling van het plangebied op projectniveau is de talrijke aanwezigheid van percelen met verontreinigingen in bodem en/of grondwater, de aanwezigheid van verzilt grondwater op ongekende diepte, en de mogelijke effecten die hiermee samenhangen indien er voor de realisatie van het plan dient bemaald te worden. Indien er voor de realisatie van het plan dient bemaald te worden, dient op projectniveau eerst de nodige info verzameld te worden en vervolgens passend opgetreden om verspreiding van de verontreinigingen en verzilting tegen te gaan.
Op projectniveau dient bij de keuze voor ondergrondse constructies en verdiepingen ook nagegaan te worden of maatregelen (bv. drainagekoffers) nodig zijn om een belemmering van de oppervlakkige grondwaterstromingen tegen te gaan.
Naast (noodzakelijke) milderende maatregelen werden in het MER ook aanbevelingen opgenomen die matig negatieve, verwaarloosbare of positieve effecten extra verbeteren.
Op planniveau gaat het om:
-
De gebouwenconfiguratie en bouwhoogte van de gebouwen langs Noorderlaan kan op vlak van geluid een afschermende werking bieden voor het achterliggende gebied
-
Het plangebied heeft een zekere warmtebehoefte. Vanuit de discipline lucht wordt aanbevolen om in het plan de optie open te houden om hieraan tegemoet te komen via een warmtenet en een centrale warmtevoorziening. Dergelijke gemeenschappelijke warmtevoorziening met de uitbouw van een warmtenet wordt gekenmerkt door grotere (verbrandings-)installaties die veelal betere energierendementen kunnen halen. Daarenboven worden grotere (verbrandings-)installaties beter gemonitord en moeten dergelijke installaties aan strengere (emissie)voorwaarden voldoen. Eventueel kan een koppeling met elektriciteitsproductie het energierendement nog verhogen.
Vanuit de discipline lucht wordt voor de invulling van de centrale warmtevoorziening de voorkeur gegeven aan technieken die geen luchtemissies (dus zonder verbranding van brandstof) creëren, vb. gebruik van restwarmte, geo- of fotothermische oplossingen. Gezien de ligging van het plangebied nabij de haven, geniet het (her-)gebruik van restwarmte hierbij de voorkeur.
-
Het plan biedt bij voorkeur ruimte om voor verharde oppervlakken als wegen ook infiltratie toe te staan; er worden bij voorkeur geen mogelijke infiltratieoplossingen gehypothekeerd
-
Maatregelen om hitte-eilandeffect in het plangebied tegen te gaan (uit Aertsens et al. (2012)):
-
Het voorzien van groendaken en gevelgroen om opwarming op warme zonnige dagen te reduceren.
-
Het verhogen van beschaduwing door loofbomen aan de zonnekant van gebouwen.
Loofbomen laten na hun bladval meer nuttige zonnestraling door in het koude, donkere seizoen.
-
Het beschaduwen van airco-installaties
-
Het voorzien van groenblijvende bomen aan de noordkant van gebouwen om energieverliezen op koude (winter)dagen te beperken.
-
het reduceren/beperken van de verharde oppervlakte binnen het plangebied.
-
het aanplanten van bomen in dwarse verbindingsstructuren en aanpalend aan bedrijfsgebouwen (bij voorkeur zuidzijde), naast schaduw kunnen bomen in straten verkoeling brengen door evapotranspiratie.
-
het vrijmaken voor ruimte voor toegankelijke schaduwrijke groenvoorzieningen.
-
Een doordachte kleur- en materiaalkeuze bij nieuwbouw. Warmteopname kan immers beheerst worden door de keuze van materialen.
Deze aanbevelingen zitten deels ondervangen door de Bouwcode en zijn deels doorvertaald in het RUP.
Het MER stelt tot slot ook maatregelen voor, voor gebieden die niet in de plancontour van het RUP vallen. Het gaat meer bepaald om:
|