2.3 Waterbeheer I watertoets

Conform artikel 8 van het decreet inzake integraal waterbeleid moet het RUP in het kader van de planvorming en het vergunningenbeleid getoetst worden op de watergerelateerde aspecten.

2.3.1 Deelgebied Beenhouwerstraat – Klein Hagelkruis

Zoals voorzien in het decreet wordt het deelgebied afgetoetst op zijn ligging binnen de overstromingsgevoelige gebieden.

  • Het deelgebied ligt niet in een overstromingsgevoelig gebied

  • Het deelgebied is infiltratiegevoelig, wat wil zeggen dat het hemelwater relatief gemakkelijk kan infiltreren naar de ondergrond.

Het deelgebied is reeds in grote mate verhard omwille van de bebouwing langs beide aangrenzende straten. Een zone heeft momenteel een functie als tuin. Bij de ontwikkeling ervan zal in bijkomende verharding voorzien worden.

Er wordt niet verwacht dat de realisatie van het deelgebeid in negatieve effecten zal resulteren voor de waterhuishouding.

2.3.2 Deelgebied Rozemaaiveld – Pastorijveld – F. Verbiststraat

In het kader van de gedeeltelijke herziening van het BPA nr 1/3a ‘Hagelkruis en omgeving – Zone Steenstraat’ werd in het verleden aan VMM/Afdeling Water om advies gevraagd over de overstromingsgevoeligheid van het plangebied. Deze dienst gaf aan dat het plangebied als overstromingsgevoelig wordt beschouwd.

Omwille van een aantal redenen wordt specifiek voor het zuidelijke deelgebied extra aandacht besteed aan verschillende aspecten met betrekking tot water. De aanleiding hiervoor is velerlei: het advies van VMM omtrent de overstromingsgevoeligheid, de aandacht die de waterproblematiek tijdens de vorige procedure tot gedeeltelijke herziening kreeg en tot slot de verwijzing in het ministerieel besluit waarin de onthouding werd geëxpliciteerd.

De extra aandacht voor het aspect water heeft geresulteerd in een gebiedsgerichte ecostudie. In dit hoofdstuk is samenvattend weergegeven welke bevindingen en aanbevelingen deze ecostudie heeft opgeleverd. Allereerst wordt ingegaan op de huidige situatie, waarna verduidelijk wordt hoe het waterbeheer in functie van de toegelaten ontwikkelingen is verwerkt in de stedenbouwkundige voorschriften.

Waterhuishouding huidige situatie

Oppervlaktewater

Doorheen het deelgebied loopt een greppel die momenteel ten gevolge van achterblijvend onderhoud amper nog een functie kan vervullen als berging en afvoer van oppervlaktewater.
In de onmiddellijke omgeving komen de volgende waterlopen voor:Oudelandse beek, Donkse beek, Groot Schijn en langsheen de Ekerse Steenweg een baangracht.

De omgeving wordt als overstromingsgevoelig aangeduid en heeft in het verleden met wateroverlast te kampen gehad. Het deelgebied wordt als overstromingsgevoelig beschouwd.

Grondwater

In de omgeving van het deelgebied bevinden zich twee grondwatermeetpunten. Een interpolatie van de gemeten waarden van beide punten geeft aan de het grondwater ter plaatse van het deelgebied in meer dan 70% van de tijd boven het maaiveld zou staan. De huidige greppel op het terrein oefent momenteel waarschijnlijk een drainerende functie uit om het grondwater op maaiveldniveau te houden.

Riolering

In de Steenstraat is een gemengde riolering aanwezig. In de Ferdinand Verbieststraat ligt een gescheiden stelsel vanaf het kruispunt met Rozemaaiveld.

 

Toepassing waterbeleid op het deelgebied

Effecten op infiltratie naar grondwater en wijzigingen in afstromingshoeveelheid

In vergelijking met de huidige toestand worden er bijkomende verharde oppervlakten voorzien. Hierdoor bestaat de kans dat de afstroomhoeveelheden wijzigen. Omdat de watertoetskaarten, met name de kaart van infiltratiegevoeligheid en de bodem- en drainagekaarten aangeven dat infiltratie moeilijk is, bestaan de compenserende maatregelen voor deze gewijzigde afstromingshoeveelheid uit:

  • Hergebruik van het hemelwater d.m.v. hemelwaterputten

  • Buffering van het overschot aan hemelwater in een bufferbekken op het terrein zelf, met een vertraagde afvoer

  • Herprofilering van de bestaande afwateringsgracht

 [image] [image]

Figuur 5 I Kaart van infiltratiegevoelige bodems

 [image] [image]

Figuur 6 I Kaart van drainagetoestand

 [image] [image]

Figuur 7 I Bodemkaart

Omwille van de lage infiltratiecapaciteit van de grond en de permanent hoge grondwaterstanden worden geen significante wijzigingen in infiltratie naar het grondwater verwacht.

Effecten op het grondwaterpatroon

Het projectgebied is gelegen in een zone die ingekleurd is als "zeer gevoelig voor grondwaterstroming (type 1)". In deze situatie worden beperkingen opgelegd voor ondergrondse constructies om de grondwaterstroming niet nadelig te beïnvloeden.

 [image] [image]

Figuur 8 I Kaart van grondwaterstromingsgevoeligheid

De ondergrondse parkeerlaag is daarom beperkt in grootte tot maximaal 1100 m² en slechts 1 ondergrondse laag. De parkeerlaag wordt voorzien deels onder bouwvlak A en deels onder de bouwvlak C. Daarmee blijven de zijden van de ondergrondse constructie kleiner dan 50 m. Wanneer aan deze beperking van de lengtezijden voldaan is, in combinatie met de vereiste dat ook de onderkant van de ondergrondse parkeerlaag minder dan 3 m onder het maaiveld blijft, dan is een positieve uitspraak mogelijk (bron: watertoetsinstrument). De oriëntatie, grootte en de ligging van de ondergrondse parkeerlaag (nabij de Steenstraat) zijn daarmee voldoende beperkt om geen permanente invloed uit te oefenen op de lokale grondwaterstroming.

Effecten op het afvoergedrag en structuurkwaliteit van de waterloop

Niet van toepassing. Er is geen VHA-geklasseerde waterloop binnen het projectgebied. De lokale greppel op het terrein staat niet in verbinding met het oppervlaktewaternetwerk van de omgeving, vormt geen waterloop die deel uitmaakt van het natuurlijk hydrografisch netwerk en valt als dusdanig niet onder een aandachtspunt wat betreft afvoergedrag en structuurkwaliteit van de waterloop.

Effecten op het overstromingsregime

Omwille van de onmiddellijke nabijheid van ROG- en NOG-zones wordt specifieke aandacht besteed aan de overstromingsgevoeligheid van het projectgebied. De nabije omgeving is ook aangegeven als risicozone voor overstroming. Ook voor het deelgebied wordt hier van uit gegaan. In het plan wordt hiermee rekening gehouden door overstromingsvrij te bouwen. Dit gebeurt door de volgende ingrepen:

  • waterdicht maken van de ondergrondse parkeerlaag en ingang voorzien hoger dan maaiveld. Ook aandacht besteden aan doorgangen van leidingen, verluchting, toegangen, etc. Een noodpomp is wenselijk.

  • waterdichte hemelwaterputten voorzien om verontreiniging te voorkomen.

  • terugslagkleppen op de overloop van de hemelwaterputten om verontreiniging te voorkomen.

  • bijkomend buffervolume voorzien als berging.

  • verhoogd vloerpeil van gelijkgrondse bouwlaag (minimaal 50 cm boven het maaiveld).

  • aanleg van overstroombare kruipruimtes.

 [image] [image]

Figuur 9 I Kaart overstromingsgevoelige gebieden

 [image]

Figuur 10 I Kaart recent overstroomde gebieden (ROG)

 [image][image]

Figuur 11 I Kaart van de van nature overstroombare gebieden (NOG)

 [image]

Figuur 12 I Kaart van risicozones voor overstroming, versie 2006

Deze ingrepen zijn een combinatie van enerzijds het tegengaan van schade ten gevolge van mogelijke overstromingen, en anderzijds het compenseren van de verloren gegane oppervlakte die voor waterberging beschikbaar was (bijvoorbeeld door de aanleg van een gebouw).

Effecten op grondwaterkwaliteit

Omwille van de lage infiltratiecapaciteit van de bodem en de geplande activiteiten wordt er geen negatieve invloed verwacht op de grondwaterkwaliteit. Het projectgebied is bovendien niet gelegen in een beschermingszone voor drinkwater.

 [image]

Figuur 13 I Schematische uitwerking van de buffercapaciteit voor hemelwater.
(hoewel hier schematisch wel boven elkaar aangeduid, is het wenselijk om de open buffervijver niet rechtstreeks boven het buffervolume te plaatsen om de infiltratiemogelijkheden te benutten)

Uit de grondwatermetingen in de Herman Vosstraat en Geestenspoor, controles op DO Vlaanderen en terreinbezoek, blijkt echter een grote kans op een hoge grondwaterstand in het projectgebied. Dit beperkt de nuttige diepte van de hemelwaterbuffer, aangezien een deel van de vijver permanent door grondwater ingenomen zal zijn. Enkel het deel van de vijver boven de hoogste grondwaterstand kan als nuttige buffer aangewend worden voor de stockage van hemelwater.

Vanuit ecologisch en landschappelijk oogpunt wordt er geadviseerd om een aarden omwalling te voorzien die in het tuinontwerp geïntegreerd kan worden. Hierbij is ook een beperkte uitgraving mogelijk om een permanente vijver te creëren zodat ook flauwe natuurvriendelijke oeverzones mogelijk worden. Daardoor komt tevens grond beschikbaar voor de aanleg van de aarden wal. Tussen het maximale grondwaterpeil (= ongeveer het huidige maaiveld) en het peil van de noodoverlaat van de aarden wal moet minimaal 55 m³ water gebufferd kunnen worden.