9 BIJLAGE 5 I OP TE HEFFEN ARTIKELS / VOORSCHRIFTEN BPA 1/3A EN OMGEVING

 

Artikel 1 - Zone A voor woningen

 

Algemeen ordeningsvoorschrift

Het gebied begrensd door het BPA maakt deel uit van de dorpskern en heeft in hoofdzaak een woonfunctie. Het omvat tevens een gedeelte van het herwaarderingsgebied “Hagelkruis”.

 

Binnen het gebied wordt de bestaande woonvorm, met in hoofdzaak eengezinswoningen met een eigen tuin, en een dienstverlening op buurtniveau als de meest wenselijke woonomgeving aangezien.

 

Met het oog op het behoud en de herwaardering van het eigen karakter van dit deel van de dorpskern, waarvan de kleinschaligheid, de private tuinen en de schuine bedakingen karakteristieke elementen zijn, dienen alle handelingen en werken die binnen dit gebied worden uitgevoerd, gericht te zijn op een behoud, herstel of versterking van dit eigen karakter.

 

Hoofdstuk I - Bestemmingsvoorschriften

 

1- Bestemming

a) Hoofdbestemming

Wonen:

  • eengezinshuizen,

  • woonhuizen voor verblijf en verzorging van, alsmede voor dienstverlening aan bejaarden, mindervaliden en kinderen.

 

b) Nevenbestemming

Nevenbestemmingen die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken.

Zijn toegelaten, enkel op de benedenverdieping:

  • kleinhandelsinrichtingen,

  • ambachtelijke bedrijven,

  • diensten,

  • kantoren,

  • gemeenschapsvoorzieningen;

  • horecabedrijven,

  • autobergplaatsen, geïntegreerd in de woning en doorritten voor wagens naar de tuin, zijn slechts toegelaten bij percelen of panden van minimum 9 m breedte.

 

 

2- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

  1. Bestaande inrichtingen, gelegen binnen de grenzen van deze zone, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen abnormale hinder veroorzaken, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden op eigen terrein, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.

 

Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructie dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.

 

  1. De voorschriften bij nieuwe verkavelingen kunnen bovenstaande bestemmingen nader specificeren of beperken.

 

 

Hoofdstuk II - Bebouwingsvoorschriften

 

Deel 1- Hoofdgebouwen

1. Algemeen ordeningsvoorschrift

Woningen, in hoofdzaak eengezinswoningen met traditionele basisvormen (rechthoekig grondvlak - schuine bedaking) en uitgevoerd in sobere, traditionele materialen (baksteen, pannen, leien) met een gevarieerde gevelbreedte en bouwhoogte, en op bepaalde plaatsen een verspringende voorgevelbouwlijn.

 

Door de schuine dakvorm, evenals door de vrijstaande en verspringende puntgevels wordt het dakenspel en de bestaande kleinschaligheid verder beklemtoond.

 

De hoofdzakelijke daglokalen zijn op de benedenverdieping te situeren, zodat de eigen tuin er a.h.w. de verlenging van is.

 

2. Bebouwingswijze

  1. Bij vernieuwbouw of wederopbouw

Aaneengesloten, gegroepeerd, gekoppeld of vrijstaand, zoals de bestaande toestand.

 

  1. Bij nieuwbouw in verkavelingen of op voorheen nog niet bebouwde percelen

  • Aaneengesloten of gegroepeerd, aansluitend aan de blinde scheidsmuur van de reeds bestaande bebouwing.

  • Gekoppeld of vrijstaand, voor zover het reeds gevormde perceel gelegen is tussen bestaande of op te richten kopwoningen van huizenrijen. In voorkomend geval zullen de kopwoningen en vrijstaande woningen voorzien zijn van bouwvrije zijtuinstroken met een minimumbreedte van 3 m.

 

3. Plaatsing van de gebouwen

  1. Voorgevel en naar de straat gerichte zijgevel

Op de voorgevelbouwlijn/rooilijn, tenzij voor een goede ruimtelijke ordening, of bij aansluiting aan de bestaande bebouwing met voortuinstrook, het noodzakelijk of wenselijk is een voortuin of achteruitbouwstrook in acht te nemen, met een diepte die gelijk is aan deze van de bestaande toestand. Bij vrijstaande of gekoppelde bebouwing zal de voortuin een diepte hebben van minimum 6 m en maximum 10 m.

 

  1. De achtergevel van hoofdgebouw op de bovenverdieping

Wordt bepaald door de determinerende achtergevels van de bestaande, naastliggende bebouwing, waarbij de bovenverdieping een maximum afwijking in méér van 2 m kan worden toegestaan, voor zover het maximum profiel niet wordt overschreden.

 

De afstand van de vrijstaande achtergevel van de bovenverdieping en/of van de benedenverdieping tot de achtergrens van het perceel, moet in elk geval minstens 5 m bedragen, zonder dat hij evenwel kleiner mag zijn dan de hoogte van de vrijstaande achtergevel.

 

4. Afmetingen van de gebouwen

  1. Maximum profiel

 

 [image]

 

  1. Bouwdiepte

De diepte van de benedenverdieping der hoofdgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden naar bestaande bouwdiepten die niet in overeenstemming of storend zijn met de omgeving.

 

De bouwdiepten worden als volgt bepaald :

 

1) Bij verkaveling of nieuwbouw op reeds gevormde percelen

  • Benedenverdieping:

    • bij percelen met een diepte van 30 m en minder : maximum bouwdiepte: 13 m.

    • bij percelen met een diepte van meer dan 30 m : maximum bouwdiepte: 17 m

  • Bovenverdieping : binnen het maximum profiel.

 

2) Bij aanbouw aan bestaande bebouwing

Bij aanbouw aan de bestaande gebouwen met een bouwdiepte van meer dan 13 m of 17 m naargelang het geval kan, om de toetreding van lucht en licht te bevorderen, de bebouwing van de benedenverdieping inzake oriëntering op de meest gunstige wijze worden uitgeput, zonder evenwel de maximum toegelaten bouwoppervlakte te overschrijden.

 

3) Bij omvorming van niet-woongebouw tot woning

  • De afmetingen en het volume van het betrokken gebouw dienen, naar hun oorspronkelijke staat, behouden te blijven.

  • Parasitaire constructies dienen afgebroken te worden.

  • Een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte van het oorspronkelijke gebouw met 20 % kan worden toegestaan, met dien verstande dat het volume met niet meer dan 10 % wordt vergroot.

 

c) Bouwhoogte

Zie maximum profiel.

 

d) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de bouwdiepten en bouwhoogten hiervoor vermeld kan afwijking worden verleend met betrekking tot het aanpassen van nieuwbouw aan de bestaande gebouwen der naastliggende panden.

 

Deze afwijking kan verleend worden voor zover:

  1. ze niet leidt tot een vermeerdering van het aantal bouwlagen en/of van de vloeroppervlakte.

  2. er bij percelen van 9 m breedte en méér, een overgangsprofiel wordt gerealiseerd van de hoogte van het bestaande gebouw, naar een hoogte voorzien in het maximum profiel.

 

 

 

5. Welstand van de gebouwen

 

A) Bedaking

 

1) Dakvorm

 

 

  1. Bij aaneengesloten bebouwing

1) Alle hoofdgebouwen aan de straatzijde zijn overheersend voorzien van zadeldaken met een helling van 45°, met de nok evenwijdig aan de voorgevel.

 

2) Zijn eveneens toegelaten:

    • mansardedaken,

    • puntgevels waarvan de aanzet gelegen is op minimum 0,75 m afstand van het midden der scheidmuren. De nok van de puntgevel staat loodrecht op de voorgevel.

 

 

  1. Bij vrijstaande gebouwen, kop- en hoekgebouwen

Schuine bedaking, met dien verstande dat alle vrijstaande gevels mogen afgewerkt worden met dezelfde dakvorm als aan de voorgevel.

 

  1. Delen van de benedenverdieping die niet gelegen zijn onder de schuine bedaking

worden afgedekt met:

ofwel plat dak,

ofwel, enkel toegelaten bij aansluiting aan bestaande gebouwen, lessenaarsdak.

 

 

2) Dakkapellen, dakvensters en dakramen

 

a) Dakkapellen en dakvensters

1) Plaats van oprichting

Op 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

 

2) Afmetingen

    • maximum breedte: 2/3 van de gevelbreedte, met een maximumbreedte van 1,50 m per dakkapel of dakvenster.

    • maximum hoogte : tot bovenkant kroonlijst of aanzet van de puntgevel of trapgevel : de helft van de dakhoogte van het hoofdgebouw.

De dakkapellen zijn voorzien van een schuin dak met dezelfde helling als deze van het gepenetreerde zadel- of schilddak.

 

b) Dakramen

In alle dakvlakken zijn in het dakvlak liggende dakramen toegelaten, op een afstand van minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

 

 

3) Dakterrassen

Dakterrassen, zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, zijn toegelaten indien zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de dakvorm, zodanig dat de borstwering wordt gevormd door de voortzetting van de schuine dakvorm. Zij mogen worden geconstrueerd op minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

 

4) Bedekking der schuine daken

De dakbedekkingen moeten inzake kleur in harmonie zijn met deze der bebouwde omgeving

en inzonderheid met deze der naastliggende gebouwen.

Zij zal bestaan uit:

  • ofwel, niet-verglaasde pannen of daktegels met een rode tot bruinrode of een donkergrijze tot zwarte kleur,

  • ofwel, rechthoekige leien met een donkergrijze tot zwarte kleur, in horizontale rijen geplaatst.

 

 

5) Schoorstenen

Bij schuine daken der hoofdgebouwen worden de schouwen te paard op de noklijn geplaatst. Zij worden uitgevoerd in dezelfde gevelsteen als de voorgevel.

 

 

6) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies toegelaten worden met het oog op het winnen van energie.

 

 

 

 

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de dakbedekkingsmaterialen en wat betreft de dakhelling, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

 

 

 

B) Gevels en muren

 

 

1) Gevelgeleding en gevelopbouw

Voor alle gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, geldt het volgende :

  • in de gevelopbouw dient de verticale lijnvoering over de volle hoogte te overheersen.

  • voor het geval dat meerdere aaneengesloten huizen het voorwerp uitmaken van één ontwerp, dient in de gevelindeling voldoende verscheidenheid aanwezig te zijn om de onderscheiden woningen blijvend te kunnen herkennen.

 

 

2) Balkons, loggia's en vaste uitsprongen

  • De diepte van de uitsprongen moet begrepen zijn tussen twee loodrechte vlakken die van de erfscheiding uitgaande, elk een hoek van 45° vormen met het normale gevelvlak.

  • De breedte der uitsprongen bedraagt maximum 2,00 m.

  • De diepte bedraagt maximum 1,00 m, behalve voor uitsprongen boven de openbare weg.

  • Naast elkaar geplaatst zullen zij verticaal gescheiden zijn tot op het normale gevelvlak. De breedte van deze tussenruimte bedraagt ten minste tweemaal de diepte der uitsprongen.

 

 

3) Gevelmaterialen

a) Gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en de voor het publiek toegankelijke plaatsen

  • Het dominerende gevelmateriaal wordt gevormd door sobere machine- of handvormgevelsteen met klassieke afmetingen en waarvan de kleur in harmonie is met de kleursfeer van het straatbeeld.

 

  • Witte en/of verglaasde gevelsteen is verboden.

  • Parementen in natuursteen moeten uitgevoerd worden in rechthoekig verband. Kunststeen is slechts toegelaten indien deze een witte of een blauwe hardsteenkleur heeft.

  • Constructies en parementen in hout moeten gevernist, geïmpregneerd of geschilderd worden, zodat zij hun natuurkleur behouden of een witte of donkere kleur vertonen.

  • Aluminiumconstructies : enkel bronskleur of donkerkleurige behandeling of schildering is toegelaten.

  • Zichtbaar blijvende betonconstructies en/of metaalconstructies dienen behandeld of geschilderd te worden in een kleur die harmonieert met de omgeving. Betonconstructies mogen echter hun natuurkleur behouden.

  • Geprefabriceerde bouwelementen en bouwelementen in kunststof zijn toegelaten, voor zover zij duurzaam zijn en wat vorm en kleur betreft in harmonie zijn met de bebouwde omgeving.

  • Bepleistering en/of schildering der gevels is verboden, behoudens voor vrijstaande gebouwen.

 

b) Overige gevels

  • Baksteen, gevelsteen, of duurzame geprefabriceerde bouwelementen of bouwelementen in kunststof voor zover deze elementen een verantwoorde integratie in de bebouwde omgeving waarborgen inzake kwaliteit, vorm en kleur.

  • Zichtbaar verwerkte snelbouwsteen is verboden.

 

4) Afwerking van vrijstaande en/of zichtbaar blijvende scheidsmuren

Vrijstaande en/of zichtbare scheidsmuren of delen ervan, dienen afgewerkt te worden zoals de voorgevel.

 

Deze afwerking geschiedt door die bouwheer die door zijn handelingen en werken oorzaak is dat scheidsmuren of delen ervan blijvend zichtbaar worden.

 

5) Afsluitingen aan de openbare weg (andere dan voortuinafsluitingen)

 

a) Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg, worden op de rooilijn of op de bouwlijn afgesloten met :

  • Muren in baksteenmetselwerk met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

  • Het materiaalgebruik dient in overeenstemming te zijn met de materialen van de voorgevel.

  • Metalen hekken met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, voor zover zij tegen roestvorming behandeld zijn en naar functie, vorm en kleur in harmonie zijn met de omgeving.

  • Houten afsluitingen gevormd door palissaden e.d. met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, voor zover het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

  • Levende hagen met een maximum hoogte van 2,00 m, versterkt met palen en draad.

  • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten.

  • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0, 30 m boven het grondpeil.

  • Muren bestaande uit betonpalen en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

 

b) Voorgaande afsluitingen zijn eveneens van toepassing op :

  • Braakliggende gronden die na de inwerkingtreding van deze voorschriften reeds 2 jaar of meer onbebouwd zijn gebleven en waarvoor geen verkavelingsvergunning werd afgeleverd.

  • Gronden die na afbraak van gebouwen vrijkomen en niet onmiddellijk terug bebouwd worden.

 

 

6. Reclame

Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord” zijn verboden.

 

 

7. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, de vorm en kleur van de gevelmaterialen, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

 

 

 

Deel 2 - Binnenplaatsen en tuinen

 

1. Algemeen ordeningsvoorschrift

Bij elke woning moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke open ruimte, moes- of siertuin, die als dusdanig dient in stand gehouden.

Zowel in de voor- als achtertuinen dient een beplanting uitgevoerd met streekeigen bloeiende heesters, hoogstammige bomen en klimplanten, zodat na verloop van tijd deze beplantingen een wezenlijk onderdeel vormen van de woonomgeving.

 

 

2. Voortuinen

a) Na de oprichting van het hoofdgebouw dient de strook als tuin te worden aangelegd en voortdurend in stand gehouden.

Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard ten belope van maximum 30 % van de oppervlakte.

 

Bij gebouwen met een toegelaten nevenbestemming op de benedenverdieping mag de verharding maximum 80 % der oppervlakte bedragen.

 

b) Afsluiting

In de voortuinstrook en in de bouwvrije zijtuinstroken, tussen de erven onderling en tussen een erf en de openbare weg:

  • muurtje in gevelsteen in overeenstemming met deze van de voorgevel, waarvan de hoogte, behoudens de posten naast de ingangen, 0,40 m niet overschrijdt.

  • levende hagen, versterkt met palen en draad, met een hoogte van maximum 1,00 m.

 

c) Bebouwing

Behoudens de toegelaten uitsprongen in het voorgevelvlak en de afsluitingen: alle constructies verboden.

 

 

3. Binnenplaatsen en tuinen

a) Bestemming

Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel achter de strook voor hoofdgebouwen dient als open ruimte, moes- of siertuin te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden.

 

In de tuinen, behoudens in de bouwvrije zijtuinstroken, zijn volgende bijgebouwen en constructies toegelaten.

  • bergplaatsen en hokken.

  • gebouwen voor de toegelaten nevenbestemmingen op de benedenverdieping van de hoofdgebouwen.

  • specifieke tuinconstructies (prieeltje, pergola, siervijver e.d.)

  • verhardingen bestemd als parkeerplaats in functie van de bestemming van het hoofdgebouw. Deze verharding mag noch als openlucht werkplaats, noch als openlucht stapelplaats voor materialen en/of schroot.

 

 

b) Bijgebouwen en constructies

  1. De samengevoegde oppervlakte van bijgebouwen en/of verhardingen mag niet meer bedragen dan 15 % van de perceelsoppervlakte. In deze oppervlakte zijn de verhardingen die toegang geven tot deze 15 % niet begrepen.

Deze toegangen hebben een breedte van minimum 3,00 m.

Inpandige doorritten naar de tuin zijn, bij aaneengesloten bebouwing, slechts toegelaten bij percelen met een breedte van minimum 9,00 m.

Deze beperkingen gelden niet bij hoekgebouwen.

  1. Bebouwing en/of verharding is slechts toegelaten met dien verstande dat een minimum van 60 m² onverharde tuin wordt bewaard.

  2. Bij bestaande panden met een tuinoppervlakte van minder dan 60 m², zijn geen bijgebouwen, noch verhardingen als parking, toegelaten.

  3. Specifieke tuinconstructies en tuinverhardingen in functie van het hoofdgebouw, mogen steeds worden opgericht in de onverharde tuinstrook.

 

c) Plaatsing van de bijgebouwen

1) op niet-hoekpercelen

a) gevel gericht naar het hoofdgebouw : op minimum 23,00 m of 27,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m.

b) overige gevels :

hetzij op de perceelgrens,

hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.

 

 

2) op hoekpercelen

a) gevel gericht naar de perceelgrens waarop de scheidsmuur wordt gebouwd : op minimum 3,00 m afstand van deze perceelgrens tot op een diepte van 23,00 m of 27,00 m gemeten vanaf de voorgevelbouwlijn van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m.

b) gevel aan de straatzijde : op de voorgevelbouwlijn, bepaald voor deze straat.

c) overige gevels:

hetzij op de perceelgrens,

hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.

 

d) Afmetingen van de gebouwen

Bouwhoogte

 

1) op niet-hoekpercelen, gemeten vanaf het grondpeil

a) tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2,50 m.

b) tot de bovenkant van de nok van een schuin dak: maximum 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50 m boven de erfscheidingen en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

 

 

2) op hoekpercelen, gemeten vanaf het trottoirpeil

 

a) de gevel aan de straatzijde: gemeten tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: minimum 3,00 m en maximum 4,00 m.

b) de overige gevels: zoals voor de niet-hoekpercelen.

 

 

e) Welstand van de gebouwen

 

1) Dakvorm : vrij

 

2) Materialen :

 

a) voor de gevels :

  • zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen : zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de voorgevel van de hoofdgebouwen.

  • overige gevels : zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de overige gevels van de hoofdgebouwen.

 

b) voor de bedekking der schuine daken:

  • zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de schuine daken van de hoofdgebouwen.

  • Daarenboven zijn toegelaten, bij gebouwen voor ambachtelijke bedrijven en voor zover ze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen :

    • geprofileerde dakplaten

    • voor flauwhellende daken: dakvilt.

 

 

f) Erfscheidingen

  • Afsluitingsmuren in baksteenmetselwerk met een maximumhoogte van 2,00 m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

  • Levende hagen met een maximumhoogte van 2,00 m, versterkt met palen en draad.

  • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten.

  • Houten afsluitingen onder de vorm van vlechtwerk of palissaden e.d., met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, op voorwaarde dat het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

  • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0, 30 m boven het grondpeil.

  • Muren bestaande uit betonplaten en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

 

 

4. Reclame

Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord" zijn verboden.

 

 

5. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen.

 

 

 

Hoofdstuk III - Verkavelingvoorschriften

 

1- Algemeen ordeningsvoorschrift

 

De verkaveling dient derwijze te worden uitgewerkt dat, voor elk perceel, de hoofdzakelijke daglokalen op de benedenverdieping kunnen gesitueerd worden.

 

2- Afmetingen van de kavels

a) Minimumbreedte van de kavels, gemeten op de voorgevelbouwlijn :

voor aaneengesloten bebouwing: 7,00 m.

voor kopgebouwen: 10,00 m.

voor hoekgebouwen: 8,00 m, eventueel vermeerderd met de diepte van de bouwvrije strook aan de zijgevel.

De kavelbreedten moeten zodanig zijn dat zij de bebouwing, overeenkomstig de onderhavige voorschriften, van de in de omgeving liggende percelen of de afwerking met een kopgebouw van een huizenblok niet in het gedrang brengen.

 

b) Minimum perceelsoppervlakte : 230 m², in voorkomend geval te vermeerderen met de oppervlakte van de voortuin.

 

c) Vorm van de kavels

Indien het voor een goede ruimtelijke ordening wenselijk of noodzakelijk is, kan opgelegd worden dat de zijgrenzen van de percelen haaks op de rooilijn worden ontworpen, over een diepte die ten minste gelijk is aan de maximumdiepte van de hoofdgebouwen zoals bepaald in het maximum profiel, eventueel vermeerderd met de diepte van de voortuinstrook.

 

3- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Op grond van de bestaande toestand en/of de kadastrale perceelvorming, kan aan de voorgaande voorschriften afwijking worden verleend voor wat betreft de afmetingen en de vorm van de kavels, met het oog op de afwerking van de bebouwde omgeving.

 

 

 

Artikel 3 - Zone voor gemeenschapsvoorzieningen-rusthuis

 

Algemeen ordeningsvoorschrift

Binnen het gebied begrensd door dit BPA bevinden zich bebouwde panden die voor de wijk “Hagelkruis” een historische, architecturale of dorpseigen waarde bezitten.

Samen met de hen omringende groene ruimten, vormen zij uit hoofde van hun vroegere functie, hun inplanting, vormgeving en specifieke kleur, een bepalend elementen in de bebouwde omgeving.

Alle handelingen en werken aan deze gebouwen en hun waardevolle aanhorigheden dienen gericht te zijn op het behoud van dit eigen karakter.

Indien echter, om bouwfysische redenen, het behoud niet langer mogelijk of wenselijk is, mag het gebouw door nieuwbouw vervangen worden.

De nieuwbouw dient dan opgericht op dezelfde plaats als het vroegere gebouw, en dient wat vorm en afmetingen betreft, het oorspronkelijke gebouw te benaderen, teneinde het straatbeeld niet te verstoren.

Bestemmingen die gelijk welke hinder kunnen betekenen voor de omwonenden, zijn niet toegelaten.

 

Hoofdstuk I - Bestemmingsvoorschriften

 

1. Bestemming

a) Hoofdbestemming

  • Gemeenschapsvoorzieningen die omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken. In deze zone zijn expliciet toegelaten:

    • rusthuis;

    • dienstencentrum;

    • serviceflats

 

  • Wonen: ééngezinswoningen en meergezinswoningen

 

b) Nevenbestemmingen

Nevenbestemmingen die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken.

Zijn toegelaten, enkel op de benedenverdieping:

  • kleinhandelsinrichtingen,

  • diensten,

  • kantoren,

  • horecabedrijven.

 

2. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bestaande inrichtingen, gelegen binnen de grenzen van dit BPA, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen abnormale hinder veroorzaken, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden op eigen terrein, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.

 

Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructies, dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.

 

 

Hoofdstuk II - Bebouwingsvoorschriften

 

Deel 1 – Hoofdgebouwen

 

1° Bouwstrook

Aangeduid op de kaart: vet omlijnd, met dien verstande dat deze omlijning dienst aanzien als het gehele gebouw omvattend, met inbegrip van eventuele uitbouwen.

2° Bebouwingswijze

Zoals aangeduid op de kaart.

3° Plaatsing en afmetingen van de gebouwen

  1. In geval van nieuwbouw of restauratie

    • De inplanting, de afmetingen, het volume, de gevelverdeling en de bedaking, mogen slechts gewijzigd worden om ze terug te brengen in hun oorspronkelijke staat, met in achtname van de oorspronkelijke stijlkenmerken van het gebouw, zoals deze af te leiden zijn uit de bestaande.

    • Parasitaire delen van de gebouwen dienen afgebroken te worden.

    • Overige constructies, zoals ommuringen, afsluitingen, inkompoorten, enz., en bijgebouwen inherent behorend bij de hoofdgebouwen, zijn te herstellen in hun oorspronkelijke staat, zoals hij uit de bestaande toestand af te leiden is, met uitzondering van de niet waardevolle delen van gebouwen en constructies die dienen afgebroken te worden.

    • De op de kaart aangeduide bebouwde oppervlakte (vet omlijnd) van het hoofdgebouw, mag met 20% worden uitgebreid, met dien verstande dat dan de totale vloeroppervlakte met niet meer dan 10% wordt vergroot.

    • Deze uitbreidingen dienen, wat vormgeving en materialenkeuze betreft, harmonieus aan te sluiten aan de bestaande gebouwen

    • De eventuele uitbreidingen mogen het rooien van hoogstammige bomen niet tot gevolg hebben.

 

  1. In geval van wederopbouw

    • Het eventuele nieuwe gebouw dient opgericht op de plaats van het nu, vet omlijnde bestaande gebouw, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte met 20% mag worden vergroot.

    • De maximum toegelaten vloeroppervlakte wordt bepaald door de totale vloeroppervlakte van het bestaande gebouw, vermeerderd met 10%

    • De maximum bouwhoogte wordt bepaald door de bouwhoogte van het bestaande gebouw.

  2. Elke bouwaanvraag zal vergezeld zijn van een opmetingsplan der bestaande hoogstammige bomen en heesters met aanduiding van de soort, de stamomtrek op 1,30m hoogte, alsmede de kruindiameter. Uit die opmeting moet blijken dat de oprichting van de gebouwen mogelijk is zonder het rooien van hoogstammige bomen, en zonder dat de habitus of het wortelgestel der waardevolle bomen kunnen beschadigd worden.

De te treffen maatregelen ter bescherming van bomen op bouwwerven zijn omschreven in artikel 8 hierna.

 

4° Welstand van de gebouwen

 

a) In geval van vernieuwbouw of restauratie.

    1. dakvorm

Naar de oorspronkelijke dakvorm, zoals hij is af te leiden uit de bestaande toestand of naar gegevens van documenten.

    1. materialen

Alle werken aan gevels, bedaking, gebinten en de historische, bouwkundige of esthetische elementen (zo binnen als buiten) waaraan het gebouw zijn waarde of karakteristieke eigenschappen ontleent, dienen te worden uitgevoerd met materialen van dezelfde aard, formaat en kleur zoals de oorspronkelijk gebruikte, of evenwaardige.

Uitzondering op deze regel geldt enkel voor het gebruik van materialen die de brandveiligheid zouden kunnen in het gedrang brengen.

b) In geval van wederopbouw

    1. dakvorm

ofwel de oorspronkelijke dakvorm, ofwel een dakvorm in harmonie met de dakvormen van de omringende gebouwen.

    1. Alle gevels in gevelmaterialen waarvan kleur, afmetingen en textuur dezelfde zijn als deze van het bestaande gebouw, ofwel harmonisch aansluiten aan de omgeving.

    2. Dakbedekking der schuine daken

Dakbedekkingsmaterialen waarvan kleur, afmetingen en textuur dezelfde zijn als deze van het bestaande gebouw, ofwel harmonisch aansluiten aan de omgeving.

5° Reclame

Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord” zijn verboden.

6° Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies toegelaten worden met het oog op het winnen van energie.

 

Deel 2 – Binnenplaatsen en tuinen

 

1.- Algemeen ordeningsvoorschrift.

In deze gevallen vormen de gebouwen en de bestaande tuinen meestal één geheel.

Daarom dienen alle werken en handelingen in de tuinen gericht te zijn op het behoud, de sanering en/of de uitbreiding van het bomen- en heesterbestand, waarbij het bestaande sortiment dient bestendigd en/of vervolledigd, naargelang de vroegere functie der gebouwen (bv. parktuinen, hoevetuinen, boomgaarden, dreven en andere karakteristieke tuinvormen)

 

2.- Voortuinen

  1. Aanleg

    • De voortuinstrook dient als tuin te worden aangelegd en voortdurend in stand gehouden

    • Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend, mag worden verhard op de strikt noodzakelijke oppervlakte.

    • De strook mag in géén geval als parking worden gebruikt.

    • Bij gebouwen met een toegelaten nevenbestemming op de benedenverdieping kan, in functie van die nevenbestemming, een ruimere verharding worden toegelaten, die echter niet groter mag zijn dan de normale functie van de benedenverdieping dit vereist. (bv. terras, beperkte parkeerplaats).

    • In voorkomend geval worden de minimum voorwaarden van de parkeervoorschriften aanzien als maximum.

 

  1. Afsluiting

    • ofwel het behoud, restauratie of wederoprichting van de authentieke of een voor het gebouw of de gebouwen specifieke en kenmerkende afsluiting. (bv. hoge hekken, muren, hoge inkompoorten, heesters e.d.)

    • ofwel muurtje in gevelsteen, waarvan de hoogte, behoudens de posten naast de ingangen, 0,40m niet overschrijdt.

    • ofwel levende hagen, versterkt met palen en draad, en met een maximumhoogte van 1,00m.

 

  1. Bebouwing

Behoudens de toegelaten uitsprongen uit het gevelvlak, de afsluitingen, alsmede constructies inherent behorend bij de hoofdgebouwen (bv. waterput, bakoven, remise e.d.): alle constructies verboden.

 

3.- Binnenplaatsen en tuinen

  1. Bestemming

Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel, achter en naast de hoofdgebouwen dient als tuin (moes- sier of parktuin) te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden.

In de tuinen zijn, behoudens in bouwvrije zijtuinstroken van 3,00m breedte en minder, volgende bijgebouwen en constructies toegelaten:

    • bergplaatsen en hokken

    • gebouwen voor de toegelaten nevenbestemmingen op de benedenverdieping van de hoofdgebouwen

    • specifieke tuinconstructies

    • verhardingen bestemd als parkeerplaats in functie van de bestemming van het hoofdgebouw. Deze verharding mag noch als openluchtwerkplaats, noch als openluchtstapelplaats voor materialen of schroot gebruikt worden.

 

  1. Bijgebouwen, constructies en verhardingen

    1. De samengevoegde oppervlakte van bijgebouwen en/of verhardingen mag niet meer bedragen dan 15% van de perceelsoppervlakte, echter met een maximum van 150m². In deze oppervlakte zijn de verhardingen die toegang geven tot deze 15% niet begrepen.

      Deze toegangen hebben een breedte van maximum 3m.

    2. Bebouwing en/of verharding is slechts toegelaten, met dien verstande dat een minimum van 60m² onverharde tuin wordt bewaard.

    3. Bij bestaande panden met een tuinoppervlakte van minder dan 60m² zijn geen bijgebouwen, noch verhardingen als parking, toegelaten.

    4. Specifieke tuinconstructies en tuinverhardingen, in functie van het hoofdgebouw, mogen steeds worden opgericht in de onverharde tuinstrook.

 

  1. Plaatsing van de bijgebouwen

    1. Gevel gericht naar het hoofdgebouw: op minimum 10m achter de vrijstaande achtergevel van het hoofdgebouw.

    2. Overige gevels: hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 2,00m afstand ervan

 

  1. Afmetingen van de gebouwen

Bouwhoogte

    1. op niet hoekpercelen, gemeten van het grondpeil.

    1. tot bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2,50m

    2. tot de bovenkant van de nok van een schuin dak: maximum 4,00m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50m boven de erfscheidingen en boven de plaats waar de gevels van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

 

    1. op hoekpercelen, gemeten vanaf het trottoirpeil

    1. gevel aan de straatzijde: gemeten tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: minimum 3,00m en maximum 4,00m.

    2. overige gevels: zoals voor de niet – hoekpercelen.

 

  1. Welstand van de gebouwen

  1. Dakvorm: vrij

  2. Materialen:

    1. voor de gevels:
      zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen: zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de gevels der hoofdgebouwen.

    2. voor de bedekking der schuine daken
      zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de dakbedekking der hoofdgebouwen

 

  1. Erfscheidingen

    • Afsluitingsmuren in baksteenmetselwerk met een maximumhoogte van 2,00m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug

    • Levende hagen met een maximumhoogte van 2,00m, versterkt met palen en draad.

    • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten

    • Houten afsluitingen onder de vorm van vlechtwerk of palissaden e.d., met een hoogte van minimum 1,20m en maximum 2,00m, op voorwaarde dat het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

    • Betonplaten en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0,30m boven het grondpeil.

    • Muren bestaande uit betonpalen en meerdere betonplaten boven elkaar zijn niet toegelaten.

 

4.- Aanleg van de strook

    • Ter bescherming van de hoogstammige bomen en waardevolle heesters dienen de maatregelen getroffen zoals omschreven in het artikel 8, 4°

    • Enkel de toegang tot de gebouwen mag worden verhard, alsmede beperkte oppervlakten in functie van de gebouwen.

    • Deze verhardingen moeten worden uitgevoerd in niet – monoliete materialen, decoratief verwerkt in harmonie met de omgeving.

    • De niet – verharde of bebouwde delen van de strook dienen als groene ruimte te worden aangelegd en als dusdanig voortdurend in stand gehouden.

 

5.- Reclame

Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord” zijn verboden.

 

6.- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen.

 

Hoofdstuk III – Verkavelingsvoorschriften

 

Verkavelingen

Elke vorm van verkaveling is verboden.