RUP STEENSTRAAT | |||
COLOFON
1 INLEIDING 1.1 Aanleiding tot opmaak van het RUP Een groot deel van het centrum van Ekeren werd in de jaren negentig opgenomen in het gemeentelijk bijzonder plan van aanleg nr1/3a ‘Hagelkruis en omgeving’. Dit BPA heeft een conserverend karakter. Het is essentie gericht op de continuering en versterking van de bestaande kwaliteiten van de bebouwde omgeving, onder andere getypeerd door het kleinschalige woonweefsel. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan betreft een beperkte herziening voor twee zones van dit BPA. Het RUP Steenstraat is gericht op het vervolledigen van het huidige woonweefsel in twee deelgebieden waarvoor in het BPA geen bebouwingsmogelijkheden golden. 1.2 Situering van het plangebied Beide deelgebieden van het RUP grenzen aan de Steenstraat. Het meest noordelijk gelegen deelgebied wordt tevens begrensd door de Beenhouwerstraat (Z) en Klein Hagelkruis (N) en is ca. 0,17 ha groot.
Figuur 1 I ruimtelijke situering van het plangebied 1.3 Relatie met het s-RSA Het strategisch ruimtelijk structuurplan Antwerpen, het s-RSA, werd definitief goedgekeurd door de Bestendige Deputatie op 22 december 2006. In het s-RSA worden twee ruimtelijke strategieën vastgelegd om het structuurplan uit te werken: het generiek beleid en het actief beleid. Het generiek beleid beschrijft een aantal beelden (of thema’s) van de stad die een richtinggevend kader aanreiken. Door te focussen op één hoofdthema geeft elk beeld tegelijkertijd de mogelijkheid om de realiteit te kaderen. Elk beeld is een manier om het beleid van de toekomst van de stad te definiëren. Het actief beleid is een projectmatige benadering van een aantal welomschreven ruimten, die op hun beurt strategische programma’s en projecten bepalen. De visie voor de ‘Waterstad’ omhelst een algemeen herstel van het waternetwerk. Een doelstelling is om de oorspronkelijke structuur van het waternetwerk te verbeteren en zichtbaar te maken daar waar mogelijk is. Het kleinschalig netwerk moet daarbij beschouwd worden als een belangrijke ruimtelijke kwaliteit van de stad. Watergevoelige plekken vragen een specifieke inrichting en specifieke regels. Figuur 2 I Selecties voor de Waterstad en Spoorstad Het beeld van de ‘Spoorstad’ omvat alle ruimtelijke en functionele mobiliteitsaspecten. Het versterken van het openbaar vervoer wordt centraal gesteld binnen het lager netwerk dat onder meer bestaat uit het netwerk van tramsporen, het netwerk van stedelijke en territoriale boulevards, lokale wegen, stations en spoorbundels. De Noorderlaan wordt in het s-RSA geselecteerd als territoriale boulevard (met tramverbinding). De territoriale boulevard verbindt het centrum van Antwerpen via de Noorderlaan met het centrum van Ekeren en de omgeving van Leugenberg. Het beeld van de 'Poreuze stad' heeft betrekking op de morfologie van de stad. Als doelstellingen voor de morfologie gelden onder andere:
Binnen het beeld van 'Dorpen en metropool' zijn thematisch enkele maatregelen en acties voor wonen, werken en recreëren opgenomen. Het s-RSA beklemtoont het belang van de renovatie van bestaande woongebieden. Het bijkomend aanbod woningen moet immers worden gerealiseerd op basis van een keuze voor evenwichtige en kwalitatieve groei, op basis van de verschillende ruimtelijke mogelijkheden: renovatio urbis (of de kwalitatieve renovatie van bestaande bebouwde ruimtes) en het beperkt aansnijden van bijkomende gebieden. Voor dit beperkt aansnijden van bijkomende gebieden werden, op basis van de algemene doelstelling om een afdoend woningaanbod te voorzien, de theoretisch beschikbare gebieden getoetst aan een aantal uitsluitende of beperkende criteria. Het beeld Dorpen en Metropool suggereert voor erfgoed dat de beeldkwaliteit van de gebouwde omgeving van de verschillende wijken en buurten kan versterkt worden door zorg te dragen voor het historisch en archeologisch erfgoed en bewust om te gaan met hedendaagse toevoegingen. Besluit Het noordelijke deelgebied is in de woningprogrammatie opgenomen en kan, met de doortrekking van de tram naar Ekeren in het achterhoofd, volgens de specifieke regels van de spoorstad ontwikkeld worden. Het zuidelijk deelgebied past binnen het beeld van de Poreuze Stad en de renovatio urbis waarbij wordt ingezet op het herstellen en versterken van het bestaande weefsel. De aanleg van de tramverbinding naar Ekeren zal op termijn zorgen voor een verbeterde bereikbaarheid van het plangebied met openbaar vervoer. 2 ONTWIKKELINGSVISIE 2.1 Doelstellingen Het BPA nr 1/3a Hagelkruis en omgeving werd begin jaren ’90 met een duidelijke doelstelling opgemaakt. Het opwaarderen van het openbaar domein, het behoud van groene en bebouwde kwaliteiten en de verbetering van het overwegend kleinschalige woonweefsel waren de belangrijkste. Daarmee vormde het BPA het stedenbouwkundige kader en de juridische vertaling van de beleidsvisie die voor het herwaarderingsgebied Groot Hagelkruis werd opgemaakt. Sedert de inwerkingtreding van het BPA hebben zich enkele wijzigingen in de context voorgedaan. Op beleidsmatig vlak is met name de goedkeuring van het ruimtelijk structuurplan Antwerpen, waarin een stadsbreed ruimtelijk beleid wordt voorop gesteld, van belang. Op niveau van het centrum van Ekeren werd het Hagelkruispark gerealiseerd als belangrijke bijkomende groene publieke ruimte. Tot slot vonden veranderingen in het woonweefsel plaats ten gevolge van beperkte en meer omvangrijke bouwwerken. Reeds enige tijd loopt de procedure voor een actualisering van het BPA nr1/3a Hagelkruis en omgeving opdat op deze gewijzigde context kan ingespeeld worden. Voor het deelgebied aan de Beenhouwerstraat en Klein Hagelkruis blijkt dat de oorspronkelijke bestemming als ‘zone voor openbaar buurtgroen’ is gedateerd. Dit om twee redenen. Een eerste reden is dat dit gebied in het s-rsa is opgenomen in de woningprogrammatie als mogelijk te ontwikkelen. Ten tweede is er, onder meer door de realisatie van het Hagelkruispark, geen nood aan bijkomend openbaar groen in het centrum van Ekeren. Dit wordt gestaafd aan de hand van de uitgevoerde omgevingsanalyse. Voor het zuidelijke deelgebied werd de gedeeltelijke herziening van het BPA nr 1/3a Hagelkruis en omgeving – Zone Steenstraat na de definitieve vaststelling in oktober 2007 aan de bevoegde minister voorgelegd. De intentie van deze gedeeltelijke herziening was gelijkaardig als in voorliggend RUP, met name mogelijkheden voor ontwikkeling in het binnengebied langs de Steenstraat creëren. De gedeeltelijke herziening werd echter onthouding van goedkeuring. Voor het overige deel van het plangebied blijven de bestaande BPA bestemmingen, op enkele verfijningen na, geldig. 2.2 Visie op het plangebied 2.2.1 Algemene visie Het RUP Steenstraat biedt de mogelijkheid om het bebouwde weefsel in het centrum van Ekeren verder aan te vullen. Naast de hoofdfunctie wonen is er ook ruimte voor ondersteunende functies, wat de differentiatie in de kern versterkt. Beide deelgebieden krijgen een verschillend karakter. Tijdens het ontwerpend onderzoek kreeg de invulling ervan een duidelijke vorm. Langs de Beenhouwerstraat en Klein Hagelkruis zullen beide straatwanden verder afgewerkt worden met een typologie die inspeelt op de gesloten en aaneengesloten eengezinswoningen in de omgeving. Voor het zuidelijke deelgebied was het zoeken van een evenwicht tussen de toegestane bebouwing en de waterhuishoudkundige kenmerken van het deelgebied een belangrijk uitgangspunt. Er wordt geopteerd te bouwen rond een centrale ruimte die aansluit bij de Steenstraat waardoor een groot deel van de huidige tuin bewaard blijft. Voor de bestaande bebouwing, die als karakteristiek en waardevol werd beschouwd in het BPA, blijft behoud voorop staan. 2.2.2 Inrichtingsschetsen Onderstaande schetsen, die het resultaat vormen van ontwerpend onderzoek, geven een beeld van de bebouwingsmogelijkheden binnen de vooropgezette stedenbouwkundige voorschriften. De schetsen zijn daardoor zowel illustratief doordat een mogelijke invulling wordt weergeven, maar ook verklarend doordat de ruimtelijke mogelijkheden van het terrein direct zijn gekoppeld met de voorschriften. Figuur 3 I inrichtingsschets ontwikkelingsgebied Beenhouwerstraat – Klein Hagelkruis Figuur 4 I inrichtingsschets ontwikkelingsgebied Steenstraat 2.3 Waterbeheer I watertoets Conform artikel 8 van het decreet inzake integraal waterbeleid moet het RUP in het kader van de planvorming en het vergunningenbeleid getoetst worden op de watergerelateerde aspecten. 2.3.1 Deelgebied Beenhouwerstraat – Klein Hagelkruis Zoals voorzien in het decreet wordt het deelgebied afgetoetst op zijn ligging binnen de overstromingsgevoelige gebieden.
Het deelgebied is reeds in grote mate verhard omwille van de bebouwing langs beide aangrenzende straten. Een zone heeft momenteel een functie als tuin. Bij de ontwikkeling ervan zal in bijkomende verharding voorzien worden. Er wordt niet verwacht dat de realisatie van het deelgebeid in negatieve effecten zal resulteren voor de waterhuishouding. 2.3.2 Deelgebied Rozemaaiveld – Pastorijveld – F. Verbiststraat In het kader van de gedeeltelijke herziening van het BPA nr 1/3a ‘Hagelkruis en omgeving – Zone Steenstraat’ werd in het verleden aan VMM/Afdeling Water om advies gevraagd over de overstromingsgevoeligheid van het plangebied. Deze dienst gaf aan dat het plangebied als overstromingsgevoelig wordt beschouwd. Omwille van een aantal redenen wordt specifiek voor het zuidelijke deelgebied extra aandacht besteed aan verschillende aspecten met betrekking tot water. De aanleiding hiervoor is velerlei: het advies van VMM omtrent de overstromingsgevoeligheid, de aandacht die de waterproblematiek tijdens de vorige procedure tot gedeeltelijke herziening kreeg en tot slot de verwijzing in het ministerieel besluit waarin de onthouding werd geëxpliciteerd. De extra aandacht voor het aspect water heeft geresulteerd in een gebiedsgerichte ecostudie. In dit hoofdstuk is samenvattend weergegeven welke bevindingen en aanbevelingen deze ecostudie heeft opgeleverd. Allereerst wordt ingegaan op de huidige situatie, waarna verduidelijk wordt hoe het waterbeheer in functie van de toegelaten ontwikkelingen is verwerkt in de stedenbouwkundige voorschriften. Waterhuishouding huidige situatie Oppervlaktewater Doorheen het deelgebied loopt een greppel die momenteel ten gevolge van achterblijvend onderhoud amper nog een functie kan vervullen als berging en afvoer van oppervlaktewater. De omgeving wordt als overstromingsgevoelig aangeduid en heeft in het verleden met wateroverlast te kampen gehad. Het deelgebied wordt als overstromingsgevoelig beschouwd. Grondwater In de omgeving van het deelgebied bevinden zich twee grondwatermeetpunten. Een interpolatie van de gemeten waarden van beide punten geeft aan de het grondwater ter plaatse van het deelgebied in meer dan 70% van de tijd boven het maaiveld zou staan. De huidige greppel op het terrein oefent momenteel waarschijnlijk een drainerende functie uit om het grondwater op maaiveldniveau te houden. Riolering In de Steenstraat is een gemengde riolering aanwezig. In de Ferdinand Verbieststraat ligt een gescheiden stelsel vanaf het kruispunt met Rozemaaiveld. Toepassing waterbeleid op het deelgebied Effecten op infiltratie naar grondwater en wijzigingen in afstromingshoeveelheid In vergelijking met de huidige toestand worden er bijkomende verharde oppervlakten voorzien. Hierdoor bestaat de kans dat de afstroomhoeveelheden wijzigen. Omdat de watertoetskaarten, met name de kaart van infiltratiegevoeligheid en de bodem- en drainagekaarten aangeven dat infiltratie moeilijk is, bestaan de compenserende maatregelen voor deze gewijzigde afstromingshoeveelheid uit:
Figuur 5 I Kaart van infiltratiegevoelige bodems Figuur 6 I Kaart van drainagetoestand Figuur 7 I Bodemkaart Omwille van de lage infiltratiecapaciteit van de grond en de permanent hoge grondwaterstanden worden geen significante wijzigingen in infiltratie naar het grondwater verwacht. Effecten op het grondwaterpatroon Het projectgebied is gelegen in een zone die ingekleurd is als "zeer gevoelig voor grondwaterstroming (type 1)". In deze situatie worden beperkingen opgelegd voor ondergrondse constructies om de grondwaterstroming niet nadelig te beïnvloeden. Figuur 8 I Kaart van grondwaterstromingsgevoeligheid De ondergrondse parkeerlaag is daarom beperkt in grootte tot maximaal 1100 m² en slechts 1 ondergrondse laag. De parkeerlaag wordt voorzien deels onder bouwvlak A en deels onder de bouwvlak C. Daarmee blijven de zijden van de ondergrondse constructie kleiner dan 50 m. Wanneer aan deze beperking van de lengtezijden voldaan is, in combinatie met de vereiste dat ook de onderkant van de ondergrondse parkeerlaag minder dan 3 m onder het maaiveld blijft, dan is een positieve uitspraak mogelijk (bron: watertoetsinstrument). De oriëntatie, grootte en de ligging van de ondergrondse parkeerlaag (nabij de Steenstraat) zijn daarmee voldoende beperkt om geen permanente invloed uit te oefenen op de lokale grondwaterstroming. Effecten op het afvoergedrag en structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. Er is geen VHA-geklasseerde waterloop binnen het projectgebied. De lokale greppel op het terrein staat niet in verbinding met het oppervlaktewaternetwerk van de omgeving, vormt geen waterloop die deel uitmaakt van het natuurlijk hydrografisch netwerk en valt als dusdanig niet onder een aandachtspunt wat betreft afvoergedrag en structuurkwaliteit van de waterloop. Effecten op het overstromingsregime Omwille van de onmiddellijke nabijheid van ROG- en NOG-zones wordt specifieke aandacht besteed aan de overstromingsgevoeligheid van het projectgebied. De nabije omgeving is ook aangegeven als risicozone voor overstroming. Ook voor het deelgebied wordt hier van uit gegaan. In het plan wordt hiermee rekening gehouden door overstromingsvrij te bouwen. Dit gebeurt door de volgende ingrepen:
Figuur 9 I Kaart overstromingsgevoelige gebieden Figuur 10 I Kaart recent overstroomde gebieden (ROG) Figuur 11 I Kaart van de van nature overstroombare gebieden (NOG) Figuur 12 I Kaart van risicozones voor overstroming, versie 2006 Deze ingrepen zijn een combinatie van enerzijds het tegengaan van schade ten gevolge van mogelijke overstromingen, en anderzijds het compenseren van de verloren gegane oppervlakte die voor waterberging beschikbaar was (bijvoorbeeld door de aanleg van een gebouw). Effecten op grondwaterkwaliteit Omwille van de lage infiltratiecapaciteit van de bodem en de geplande activiteiten wordt er geen negatieve invloed verwacht op de grondwaterkwaliteit. Het projectgebied is bovendien niet gelegen in een beschermingszone voor drinkwater. Figuur 13 I Schematische uitwerking van de buffercapaciteit voor hemelwater. Uit de grondwatermetingen in de Herman Vosstraat en Geestenspoor, controles op DO Vlaanderen en terreinbezoek, blijkt echter een grote kans op een hoge grondwaterstand in het projectgebied. Dit beperkt de nuttige diepte van de hemelwaterbuffer, aangezien een deel van de vijver permanent door grondwater ingenomen zal zijn. Enkel het deel van de vijver boven de hoogste grondwaterstand kan als nuttige buffer aangewend worden voor de stockage van hemelwater. Vanuit ecologisch en landschappelijk oogpunt wordt er geadviseerd om een aarden omwalling te voorzien die in het tuinontwerp geïntegreerd kan worden. Hierbij is ook een beperkte uitgraving mogelijk om een permanente vijver te creëren zodat ook flauwe natuurvriendelijke oeverzones mogelijk worden. Daardoor komt tevens grond beschikbaar voor de aanleg van de aarden wal. Tussen het maximale grondwaterpeil (= ongeveer het huidige maaiveld) en het peil van de noodoverlaat van de aarden wal moet minimaal 55 m³ water gebufferd kunnen worden. 3 VOORSCHRIFTEN 3.1 Algemeen Het ruimtelijk uitvoeringsplan Steenstraat is een combinatie van een ontwikkelingsplan, gericht op nieuwbouw op twee deelgebieden en een conserverend plan, gericht op behoud en verbetering van kwaliteiten in de rest van het plangebied. Tegelijkertijd wordt met het voorliggend RUP deels voortgebouwd op de voorschriften van het BPA nr1/3a Hagelkruis en omgeving. De bestemmingen ‘Zone voor wonen (Wo1)’, ‘Zone voor wonen – privaat groen (Wo2)’ en Zone voor wonen (Wo5) zijn nagenoeg volledig overgenomen uit het bestaande BPA. 3.2 Bijzondere voorschriften Zone voor wonen (Wo1) De bestemming ‘Zone voor wonen (Wo1)’ geldt voor een gebied waar het bestaande weefsel traditioneel is opgebouwd met kleinschalige eengezinswoningen. In deze zone ligt de nadruk op het behoud van de woonfunctie en het verder aanvullen ervan. Om in te spelen op een vraag naar betere isolatiewaarden voor bestaande woningen worden de mogelijkheden van gevelafwerking verruimt. Daar waar het BPA nr. 1/3a geen bepleistering toeliet, is dit in het RUP wel het geval. Zone voor wonen – privaat groen (Wo2) De bestemming ‘Zone voor wonen – privaat groen (Wo2)’ is inherent verbonden met de woonzone Wo1 en is gericht op behoud van groen in de tuinen. De zone telt meerdere hoogstammen. Vanuit het oogpunt van instandhouding en ontwikkeling ervan is het dan ook verboden constructies op te trekken. Zone voor wonen (Wo3) De bestemming ‘Zone voor wonen (Wo3) laat toe de bestaande bebouwingswand in Klein Hagelkruis en Beenhouwerstraat te vervolledigen. De voorschriften zijn erop gericht kleinschalige bebouwing toe te staan die zich volgens de kenmerken van de omgeving inpast. De opgelegde bebouwingswijze gaat uit van gekoppelde of aaneengesloten bebouwing. Dit maakt het mogelijk, zoals uit het ontwerpmatig onderzoek blijkt, om langs de Beenhouwerstraat twee gekoppelde woningen te bouwen en langs Klein Hagelkruis aaneengesloten bebouwing op te richten. Voor de bebouwing langs Klein Hagelkruis wordt geopteerd om deze terugspringend t.o.v. het openbaar domein op te trekken, omwille van de mogelijkheid een groen accent in de straatwand te creëren. Zone voor wonen (Wo4) De bestemming ‘Zone voor wonen (Wo4) geldt voor een binnengebied aan de Steenstraat. Bebouwing is toegestaan in de op het grafisch plan aangeduide bouwvlakken, waarvan er twee voor het optrekken van bebouwing en één voor de bouw van een ondergrondse bouwlaag is voorbehouden. Parkeren gebeurt door de bewoners van de woningen in bouwvlakken A en B en door de bewoners/gebruikers van het bestaande gebouw in Zone voor wonen (Wo5). De oppervlakte van de ondergrondse bouwlaag is maximaal 1100 m². Binnen de bouwvlakken A en B is het mogelijk gebouwen in te richten met woningen en appartementen. Het zwaartepunt van de bebouwing ligt bij de Steenstraat opdat de achterzijde van het perceel maximaal als tuin blijft behouden. Zone voor wonen (Wo5) De bestemming ‘Zone voor wonen (Wo5)’ is specifiek gericht op het behoud van een gebouw langs de Steenstraat. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan overgegaan worden tot afbraak. 4 GEVOLGEN EN ACTIES TER REALISATIE Om de uitwerking van dit RUP te realiseren worden geen initiatieven door het stadsbestuur genomen. De realisatie van het RUP zal voornamelijk een private aangelegenheid zijn. 4.1 Gevolgen voor de feitelijke en of juridische toestand Na de inwerkingtreding van dit ruimtelijk uitvoeringsplan, worden de voorschriften van het gewestplan, die binnen de begrenzing van dit ruimtelijk uitvoeringsplan liggen, opgeheven en vervangen door de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Volgend voorschrift van het gewestplan nr. 14 Antwerpen (KB 03/10/1979) wordt door de opmaak van dit RUP effectief opgeheven:
Na de inwerkingtreding van dit ruimtelijk uitvoeringsplan, worden de voorschriften van het BPA Hagelkruis en omgeving nr1/3a (M.B. 12.05.1993), die binnen de grenzen van dit ruimtelijk uitvoeringsplan liggen, opgeheven en vervangen door de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
4.2 Ruimteboekhouding De inwerkingtreding van dit RUP heeft geen effect op de ruimteboekhouding ter uitvoering van het RSV. 4.3 Register van percelen waarvoor planbaten, planschade, kapitaalschade of gebruikersschade kan verschuldigd zijn Overeenkomstig artikel 2.2.2. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dient een ruimtelijk uitvoeringsplan een register te bevatten van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing of een kapitaalschadecompensatie of gebruikersschadecompensatie. De planbatenheffing is een belasting op de meerwaarde die een grond krijgt door een bestemmingswijziging. Dat is het geval bij bestemmingswijzigingen waarbij onbebouwbare gronden herbestemd worden tot woonzone, zone voor bedrijvigheid of recreatiezone. Voor dit ruimtelijk uitvoeringsplan betekent dit dat in de bestemmingszones Zone voor Wonen (Wo3) en Zone voor Wonen (Wo4) planbaten kunnen verschuldigd zijn doordat een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd voor percelen die voorheen niet bebouwd konden worden. 5 BIJLAGE 1 I BESTAANDE TOESTAND Het bouwblok waartoe het zuidelijke deelgebied behoort wordt getypeerd door gesloten bebouwing langs de Steenstraat, Pastorijveld en Rozemaaiveld. De bebouwing bestaat er uit twee bouwlagen met hellend dak en soms een verdieping in het dak. Het grootste deel van deze woningen heeft een vrij diepe tuin. Midden in het bouwblok, tussen de gesloten bebouwing en de appartementsblokken, ligt een ruim perceel waarvan het overgrote deel onbebouwd is. Bij gebrek aan systematisch onderhoud is deze tuin de laatste jaren evenwel verwilderd. Langs de straatzijde aan de Steenstraat staat een pand dat drie bouwlagen telt, deels met plat dak en deels met hellend dak en een dakverdieping. Figuur 14 I situering deelgebied RUP Steenstraat Het bouwblok waartoe het noordelijke deelgebied behoort is gelegen in een bouwblok met hoofdzakelijk aaneengesloten of gekoppelde bebouwing. Het wordt begrensd door de Steenstraat, Beenhouwerstraat en Klein Hagelkruis. Figuur 15 I situering deelgebied RUP Steenstraat 5.1 Buurt- en voetwegen Binnen het plangebied zijn er verschillende buurt- en voetwegen aanwezig. Het betreft historische verbindingen. Voor het deelgebied tussen de Beenhouwerstraat en Klein Hagelkruis betreft het de buurtweg nr. 1, voetweg nr 61 en een particuliere buurtweg. Voor het deelgebied tussen F. Verbiststraat, Pastorijveld en Rozemaaiveld betreft het de voetweg nr. 69 en buurtweg nr. 1. Figuur 16 I buurt- en voetwegen 6 BIJLAGE 2 I JURIDISCH KADER 6.1 Gewestplan Het gewestplan Antwerpen (KB 03/10/1979) voorziet voor het plangebied volgende bestemming:
De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. De aanvullende voorschriften II (bruin omrand) hebben betrekking op de hoogte van gebouwen. In dergelijke gebieden wordt de maximale bouwhoogte afgestemd op volgende criteria:
Voor dit specifiek plangebied is het maximum aantal verdiepingen beperkt tot 2, het maximum aantal bouwlagen tot 3 en het maximum aantal woonlagen (type bel-étage woning) tot 2, en mag de verhouding vloer-grond niet meer dan 1 bedragen. Van die regel mag slechts door een door goedgekeurd BPA worden afgeweken. Dergelijk BPA mag eveneens in een kleiner aantal verdiepingen, bouw- of woonlagen voorzien; het mag in geen geval in meer dan drie verdiepingen, bij een maximale vloer-grondverhouding van 1,5 voorzien.1 Figuur 17 I uittreksel gewestplan en luchtfoto met contour BPA 1/3a Hagelkruis en omgeving 6.2 BPA nr 1/3a Hagelkruis en omgeving Het BPA nr 1/3a ‘Hagelkruis en omgeving’ werd ministerieel bekrachtigd in 1993. In 2004 werd de procedure voor een gedeeltelijke herziening van het BPA 1/3a ‘Hagelkruis en Omgeving’ opgestart. De gedeeltelijke herziening ‘Zone Steenstraat’ is beperkt in oppervlakte en gericht op de wijziging van de voorschriften van een onderontwikkeld en verwaarloosd binnengebied. Deze gedeeltelijke herziening van het BPA werd in laatste instantie niet bekrachtigd bij ministerieel besluit. Op 18 februari 2008 werd de gedeeltelijke herziening onthouden van goedkeuring omwille van een aantal procedurele en inhoudelijke opmerkingen. Figuur 18 I gedeeltelijke herziening zone Steenstraat
7 BIJLAGE 3 I BELEIDSKADER In dit hoofdstuk wordt het relevante vigerende beleid met betrekking tot het plan toegelicht. Achtereenvolgens komt het beleid aan de orde op:
7.1 Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) werd door de Vlaamse Regering in 1997 goedgekeurd. Binnen het RSV is Antwerpen opgenomen binnen het stedelijk netwerk van de Vlaamse Ruit. Een stedelijk netwerk is een complementair en samenhangend geheel van stedelijke gebieden en van structuurbepalende elementen van het buitengebied die verbonden zijn door infrastructuren (wegen, spoorwegen, kanalen,…). Antwerpen vormt aldus één van de polen van een stedelijk netwerk dat internationale betekenis heeft omwille van het internationale karakter en de internationale rol van dit gebied. Volgens het RSV moet het stedelijk beleid volgende doelstellingen nastreven:
Er zijn ontwikkelingsperspectieven vooropgesteld voor de grootstedelijke gebieden. Met betrekking tot wonen worden o.a. minimale woondichtheden, een differentiatie en verbetering van de woningvoorraad, een versterking van de multifunctionaliteit vooropgesteld. Het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen legt aan het grootstedelijk gebied Antwerpen de taak op om ruimte voor ongeveer 40.000 bijkomende woningen te voorzien. In de eerste plaats biedt het bestaand weefsel hiervoor nog mogelijkheden door bijvoorbeeld herbestemming, verdichting, hergebruik of opsplitsing. Ten tweede moeten hiervoor ook nieuwe locaties worden aangeduid. Dit gebeurt bij de afbakening van het grootstedelijk gebied. Omwille van de duidelijke behoeften en om te kunnen concurreren met het buitengebied (waar nog een aanzienlijke juridische voorraad aan bouwgronden bestaat) moeten ook op korte termijn grootschalige woningbouwprojecten worden gerealiseerd. 7.2 Ruimtelijk structuurplan provincie Antwerpen Het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen werd in januari 2001 definitief vastgesteld. In het structuurplan worden 4 grote hoofdruimten aangeduid binnen de provincie, waarvan de ‘Antwerpse fragmenten’ van toepassing is voor het RUP. Karakteristiek voor de hoofdruimte is de sterke verwevenheid van functies en activiteiten. 7.3 Masterplan mobiliteit Antwerpen Het Masterplan Mobiliteit Antwerpen werd door de Vlaamse Regering op 15 december 2000 goedgekeurd. Dit Masterplan omvat onder andere de ‘tramlijn Ekeren’, een tramverbinding tussen het centrum van de stad met Ekeren. 7.4 Biologische waarderingskaart De biologische waarderingskaart geeft aan dat in de omgeving van het plangebied waardevolle tot zeer waardevolle gebieden voorkomen. Het betreft met name de Oude Landen en een gebied binnen de wijk Rozemaai. De Oude landen is tevens faunistisch een belangrijk gebied.
7.5 Archeologische adviesplicht Het betrokken gebied is gesitueerd in een zone die op de lokale archeologische advieskaart wordt aangeduid als archeologisch onderzoeksgebied, waarin archeologische sites bekend zijn. De zones bevinden zich binnen een gebied met langdurige en continue bewoning, zodat vanaf de middeleeuwen archeologische sporen kunnen verwacht worden. In de omgeving van het Groot Hagelkruis werden in het verleden sporen uit de ijzertijd gedocumenteerd, zodat het gebied niet enkel archeologisch relevant is vanwege de ligging in een historisch nederzettingsgebied, maar er ook sporen uit een verder verleden te verwachten zijn. 7.6 Erfgoedwaarde Binnen het plangebied bevinden zich twee gebouwen die opgenomen zijn in de inventaris Bouwen door de eeuwen heen. Door besluit van de administrateur-generaal van 14 september 2009 is de inventaris bouwkundig erfgoed (Bouwen door de eeuwen heen) vastgesteld. Op 2 juli 2010 hechtte de Vlaamse regering haar definitieve goedkeuring aan dit besluit. De vastgestelde relicten uit de inventaris bouwkundig erfgoed binnen het plangebied van het RUP zijn:
8 BIJLAGE 4 I MER SCREENING Een screening naar mogelijke relevante factoren die in milieueffecten zouden kunnen resulteren werd uitgevoerd. Adviesinstanties werden opgevraagd en aangeschreven. De dienst MER heeft, na ontvangst van het volledige dossier, op 6 januari 2010 beslist dat het RUP Steenstraat niet MER-plichtig is. De beslissing van de dienst MER wordt toegevoegd aan de toelichtingsnota. In dit hoofdstuk is een samenvatting opgenomen van de verschillende relevante thema’s waarover binnen de screening uitspraken gevraagd worden. Bodem en grondwater Structuur ondergrond
Toestand grondwatertafel
Bodem- en grondwaterverontreiniging
Oppervlaktewater Structuur afwatering
Waterkwaliteit
Afvoer en buffering van water
Geluid en trillingen Algemene geluidskwaliteit
Verkeersgeluid
Geluid en trillingen in aanlegfase
Lucht Algemene luchtkwaliteit / verkeersemmissies lucht
Geur- en stofhinder
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Structurele en perceptieve kenmerken landschap
Erfgoedwaarde
Archeologie
Fauna en flora Ecologische kwaliteit
Verstoring avifauna
Mens – ruimtelijke en sociale aspecten Gebruikswaarde
Beeld- en belevingswaarde
Leefbaarheid en woonkwaliteit
Mens – verkeer Verkeersstructuur / bereikbaarheid
Intensiteit en doorstroming autoverkeer
Veiligheid en comfort van zwakke weggebruikers
Aanbod en doorstroming openbaar vervoer
Argumentatie waarom geen plan-MER opgemaakt dient te worden Gelet op de zeer beperkte impact van het RUP op de omgeving, de afwezigheid van risico’s voor menselijke gezondheid en veiligheid en op de relevante milieuproblemen zoals beschreven in hoofdstuk 4, en aangezien geen grensoverschrijdende effecten verwacht kunnen worden, zijn we van mening dat geen plan-MER dient opgemaakt te worden.
9 BIJLAGE 5 I OP TE HEFFEN ARTIKELS / VOORSCHRIFTEN BPA 1/3A EN OMGEVING Artikel 1 - Zone A voor woningen Algemeen ordeningsvoorschrift Het gebied begrensd door het BPA maakt deel uit van de dorpskern en heeft in hoofdzaak een woonfunctie. Het omvat tevens een gedeelte van het herwaarderingsgebied “Hagelkruis”.
Binnen het gebied wordt de bestaande woonvorm, met in hoofdzaak eengezinswoningen met een eigen tuin, en een dienstverlening op buurtniveau als de meest wenselijke woonomgeving aangezien.
Met het oog op het behoud en de herwaardering van het eigen karakter van dit deel van de dorpskern, waarvan de kleinschaligheid, de private tuinen en de schuine bedakingen karakteristieke elementen zijn, dienen alle handelingen en werken die binnen dit gebied worden uitgevoerd, gericht te zijn op een behoud, herstel of versterking van dit eigen karakter. Hoofdstuk I - Bestemmingsvoorschriften 1- Bestemming a) Hoofdbestemming Wonen:
b) Nevenbestemming Nevenbestemmingen die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken. Zijn toegelaten, enkel op de benedenverdieping:
2- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand
Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructie dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.
Hoofdstuk II - Bebouwingsvoorschriften Deel 1- Hoofdgebouwen 1. Algemeen ordeningsvoorschrift Woningen, in hoofdzaak eengezinswoningen met traditionele basisvormen (rechthoekig grondvlak - schuine bedaking) en uitgevoerd in sobere, traditionele materialen (baksteen, pannen, leien) met een gevarieerde gevelbreedte en bouwhoogte, en op bepaalde plaatsen een verspringende voorgevelbouwlijn.
Door de schuine dakvorm, evenals door de vrijstaande en verspringende puntgevels wordt het dakenspel en de bestaande kleinschaligheid verder beklemtoond.
De hoofdzakelijke daglokalen zijn op de benedenverdieping te situeren, zodat de eigen tuin er a.h.w. de verlenging van is.
2. Bebouwingswijze
Aaneengesloten, gegroepeerd, gekoppeld of vrijstaand, zoals de bestaande toestand.
3. Plaatsing van de gebouwen
Op de voorgevelbouwlijn/rooilijn, tenzij voor een goede ruimtelijke ordening, of bij aansluiting aan de bestaande bebouwing met voortuinstrook, het noodzakelijk of wenselijk is een voortuin of achteruitbouwstrook in acht te nemen, met een diepte die gelijk is aan deze van de bestaande toestand. Bij vrijstaande of gekoppelde bebouwing zal de voortuin een diepte hebben van minimum 6 m en maximum 10 m.
Wordt bepaald door de determinerende achtergevels van de bestaande, naastliggende bebouwing, waarbij de bovenverdieping een maximum afwijking in méér van 2 m kan worden toegestaan, voor zover het maximum profiel niet wordt overschreden.
De afstand van de vrijstaande achtergevel van de bovenverdieping en/of van de benedenverdieping tot de achtergrens van het perceel, moet in elk geval minstens 5 m bedragen, zonder dat hij evenwel kleiner mag zijn dan de hoogte van de vrijstaande achtergevel.
4. Afmetingen van de gebouwen
De diepte van de benedenverdieping der hoofdgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden naar bestaande bouwdiepten die niet in overeenstemming of storend zijn met de omgeving.
De bouwdiepten worden als volgt bepaald :
1) Bij verkaveling of nieuwbouw op reeds gevormde percelen
2) Bij aanbouw aan bestaande bebouwing Bij aanbouw aan de bestaande gebouwen met een bouwdiepte van meer dan 13 m of 17 m naargelang het geval kan, om de toetreding van lucht en licht te bevorderen, de bebouwing van de benedenverdieping inzake oriëntering op de meest gunstige wijze worden uitgeput, zonder evenwel de maximum toegelaten bouwoppervlakte te overschrijden.
3) Bij omvorming van niet-woongebouw tot woning
c) Bouwhoogte Zie maximum profiel.
d) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Aan de bouwdiepten en bouwhoogten hiervoor vermeld kan afwijking worden verleend met betrekking tot het aanpassen van nieuwbouw aan de bestaande gebouwen der naastliggende panden.
Deze afwijking kan verleend worden voor zover:
5. Welstand van de gebouwen
A) Bedaking
1) Dakvorm
1) Alle hoofdgebouwen aan de straatzijde zijn overheersend voorzien van zadeldaken met een helling van 45°, met de nok evenwijdig aan de voorgevel.
2) Zijn eveneens toegelaten:
Schuine bedaking, met dien verstande dat alle vrijstaande gevels mogen afgewerkt worden met dezelfde dakvorm als aan de voorgevel.
worden afgedekt met: ofwel plat dak, ofwel, enkel toegelaten bij aansluiting aan bestaande gebouwen, lessenaarsdak.
2) Dakkapellen, dakvensters en dakramen
a) Dakkapellen en dakvensters 1) Plaats van oprichting Op 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.
2) Afmetingen
De dakkapellen zijn voorzien van een schuin dak met dezelfde helling als deze van het gepenetreerde zadel- of schilddak.
b) Dakramen In alle dakvlakken zijn in het dakvlak liggende dakramen toegelaten, op een afstand van minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.
3) Dakterrassen Dakterrassen, zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, zijn toegelaten indien zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de dakvorm, zodanig dat de borstwering wordt gevormd door de voortzetting van de schuine dakvorm. Zij mogen worden geconstrueerd op minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.
4) Bedekking der schuine daken De dakbedekkingen moeten inzake kleur in harmonie zijn met deze der bebouwde omgeving en inzonderheid met deze der naastliggende gebouwen. Zij zal bestaan uit:
5) Schoorstenen Bij schuine daken der hoofdgebouwen worden de schouwen te paard op de noklijn geplaatst. Zij worden uitgevoerd in dezelfde gevelsteen als de voorgevel.
6) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies toegelaten worden met het oog op het winnen van energie.
Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de dakbedekkingsmaterialen en wat betreft de dakhelling, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.
B) Gevels en muren
1) Gevelgeleding en gevelopbouw Voor alle gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, geldt het volgende :
2) Balkons, loggia's en vaste uitsprongen
3) Gevelmaterialen a) Gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en de voor het publiek toegankelijke plaatsen
b) Overige gevels
4) Afwerking van vrijstaande en/of zichtbaar blijvende scheidsmuren Vrijstaande en/of zichtbare scheidsmuren of delen ervan, dienen afgewerkt te worden zoals de voorgevel.
Deze afwerking geschiedt door die bouwheer die door zijn handelingen en werken oorzaak is dat scheidsmuren of delen ervan blijvend zichtbaar worden.
5) Afsluitingen aan de openbare weg (andere dan voortuinafsluitingen)
a) Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg, worden op de rooilijn of op de bouwlijn afgesloten met :
b) Voorgaande afsluitingen zijn eveneens van toepassing op :
6. Reclame Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord” zijn verboden.
7. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, de vorm en kleur van de gevelmaterialen, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.
Deel 2 - Binnenplaatsen en tuinen
1. Algemeen ordeningsvoorschrift Bij elke woning moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke open ruimte, moes- of siertuin, die als dusdanig dient in stand gehouden. Zowel in de voor- als achtertuinen dient een beplanting uitgevoerd met streekeigen bloeiende heesters, hoogstammige bomen en klimplanten, zodat na verloop van tijd deze beplantingen een wezenlijk onderdeel vormen van de woonomgeving.
2. Voortuinen a) Na de oprichting van het hoofdgebouw dient de strook als tuin te worden aangelegd en voortdurend in stand gehouden. Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard ten belope van maximum 30 % van de oppervlakte.
Bij gebouwen met een toegelaten nevenbestemming op de benedenverdieping mag de verharding maximum 80 % der oppervlakte bedragen.
b) Afsluiting In de voortuinstrook en in de bouwvrije zijtuinstroken, tussen de erven onderling en tussen een erf en de openbare weg:
c) Bebouwing Behoudens de toegelaten uitsprongen in het voorgevelvlak en de afsluitingen: alle constructies verboden.
3. Binnenplaatsen en tuinen a) Bestemming Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel achter de strook voor hoofdgebouwen dient als open ruimte, moes- of siertuin te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden.
In de tuinen, behoudens in de bouwvrije zijtuinstroken, zijn volgende bijgebouwen en constructies toegelaten.
b) Bijgebouwen en constructies
Deze toegangen hebben een breedte van minimum 3,00 m. Inpandige doorritten naar de tuin zijn, bij aaneengesloten bebouwing, slechts toegelaten bij percelen met een breedte van minimum 9,00 m. Deze beperkingen gelden niet bij hoekgebouwen.
c) Plaatsing van de bijgebouwen 1) op niet-hoekpercelen a) gevel gericht naar het hoofdgebouw : op minimum 23,00 m of 27,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m. b) overige gevels : hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.
2) op hoekpercelen a) gevel gericht naar de perceelgrens waarop de scheidsmuur wordt gebouwd : op minimum 3,00 m afstand van deze perceelgrens tot op een diepte van 23,00 m of 27,00 m gemeten vanaf de voorgevelbouwlijn van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m. b) gevel aan de straatzijde : op de voorgevelbouwlijn, bepaald voor deze straat. c) overige gevels: hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.
d) Afmetingen van de gebouwen Bouwhoogte
1) op niet-hoekpercelen, gemeten vanaf het grondpeil a) tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2,50 m. b) tot de bovenkant van de nok van een schuin dak: maximum 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50 m boven de erfscheidingen en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.
2) op hoekpercelen, gemeten vanaf het trottoirpeil
a) de gevel aan de straatzijde: gemeten tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: minimum 3,00 m en maximum 4,00 m. b) de overige gevels: zoals voor de niet-hoekpercelen.
e) Welstand van de gebouwen
1) Dakvorm : vrij
2) Materialen :
a) voor de gevels :
b) voor de bedekking der schuine daken:
f) Erfscheidingen
4. Reclame Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord" zijn verboden.
5. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen.
Hoofdstuk III - Verkavelingvoorschriften 1- Algemeen ordeningsvoorschrift
De verkaveling dient derwijze te worden uitgewerkt dat, voor elk perceel, de hoofdzakelijke daglokalen op de benedenverdieping kunnen gesitueerd worden. 2- Afmetingen van de kavels a) Minimumbreedte van de kavels, gemeten op de voorgevelbouwlijn : voor aaneengesloten bebouwing: 7,00 m. voor kopgebouwen: 10,00 m. voor hoekgebouwen: 8,00 m, eventueel vermeerderd met de diepte van de bouwvrije strook aan de zijgevel. De kavelbreedten moeten zodanig zijn dat zij de bebouwing, overeenkomstig de onderhavige voorschriften, van de in de omgeving liggende percelen of de afwerking met een kopgebouw van een huizenblok niet in het gedrang brengen.
b) Minimum perceelsoppervlakte : 230 m², in voorkomend geval te vermeerderen met de oppervlakte van de voortuin.
c) Vorm van de kavels Indien het voor een goede ruimtelijke ordening wenselijk of noodzakelijk is, kan opgelegd worden dat de zijgrenzen van de percelen haaks op de rooilijn worden ontworpen, over een diepte die ten minste gelijk is aan de maximumdiepte van de hoofdgebouwen zoals bepaald in het maximum profiel, eventueel vermeerderd met de diepte van de voortuinstrook. 3- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Op grond van de bestaande toestand en/of de kadastrale perceelvorming, kan aan de voorgaande voorschriften afwijking worden verleend voor wat betreft de afmetingen en de vorm van de kavels, met het oog op de afwerking van de bebouwde omgeving.
Artikel 3 - Zone voor gemeenschapsvoorzieningen-rusthuis Algemeen ordeningsvoorschrift Binnen het gebied begrensd door dit BPA bevinden zich bebouwde panden die voor de wijk “Hagelkruis” een historische, architecturale of dorpseigen waarde bezitten. Samen met de hen omringende groene ruimten, vormen zij uit hoofde van hun vroegere functie, hun inplanting, vormgeving en specifieke kleur, een bepalend elementen in de bebouwde omgeving. Alle handelingen en werken aan deze gebouwen en hun waardevolle aanhorigheden dienen gericht te zijn op het behoud van dit eigen karakter. Indien echter, om bouwfysische redenen, het behoud niet langer mogelijk of wenselijk is, mag het gebouw door nieuwbouw vervangen worden. De nieuwbouw dient dan opgericht op dezelfde plaats als het vroegere gebouw, en dient wat vorm en afmetingen betreft, het oorspronkelijke gebouw te benaderen, teneinde het straatbeeld niet te verstoren. Bestemmingen die gelijk welke hinder kunnen betekenen voor de omwonenden, zijn niet toegelaten. Hoofdstuk I - Bestemmingsvoorschriften 1. Bestemming a) Hoofdbestemming
b) Nevenbestemmingen Nevenbestemmingen die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken. Zijn toegelaten, enkel op de benedenverdieping:
2. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Bestaande inrichtingen, gelegen binnen de grenzen van dit BPA, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen abnormale hinder veroorzaken, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden op eigen terrein, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.
Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructies, dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.
Hoofdstuk II - Bebouwingsvoorschriften Deel 1 – Hoofdgebouwen 1° Bouwstrook Aangeduid op de kaart: vet omlijnd, met dien verstande dat deze omlijning dienst aanzien als het gehele gebouw omvattend, met inbegrip van eventuele uitbouwen. 2° Bebouwingswijze 3° Plaatsing en afmetingen van de gebouwen
De te treffen maatregelen ter bescherming van bomen op bouwwerven zijn omschreven in artikel 8 hierna. 4° Welstand van de gebouwen a) In geval van vernieuwbouw of restauratie.
Naar de oorspronkelijke dakvorm, zoals hij is af te leiden uit de bestaande toestand of naar gegevens van documenten.
Alle werken aan gevels, bedaking, gebinten en de historische, bouwkundige of esthetische elementen (zo binnen als buiten) waaraan het gebouw zijn waarde of karakteristieke eigenschappen ontleent, dienen te worden uitgevoerd met materialen van dezelfde aard, formaat en kleur zoals de oorspronkelijk gebruikte, of evenwaardige. Uitzondering op deze regel geldt enkel voor het gebruik van materialen die de brandveiligheid zouden kunnen in het gedrang brengen. b) In geval van wederopbouw
ofwel de oorspronkelijke dakvorm, ofwel een dakvorm in harmonie met de dakvormen van de omringende gebouwen.
Dakbedekkingsmaterialen waarvan kleur, afmetingen en textuur dezelfde zijn als deze van het bestaande gebouw, ofwel harmonisch aansluiten aan de omgeving. 5° Reclame Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord” zijn verboden. 6° Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies toegelaten worden met het oog op het winnen van energie. Deel 2 – Binnenplaatsen en tuinen 1.- Algemeen ordeningsvoorschrift. In deze gevallen vormen de gebouwen en de bestaande tuinen meestal één geheel. Daarom dienen alle werken en handelingen in de tuinen gericht te zijn op het behoud, de sanering en/of de uitbreiding van het bomen- en heesterbestand, waarbij het bestaande sortiment dient bestendigd en/of vervolledigd, naargelang de vroegere functie der gebouwen (bv. parktuinen, hoevetuinen, boomgaarden, dreven en andere karakteristieke tuinvormen) 2.- Voortuinen
Behoudens de toegelaten uitsprongen uit het gevelvlak, de afsluitingen, alsmede constructies inherent behorend bij de hoofdgebouwen (bv. waterput, bakoven, remise e.d.): alle constructies verboden. 3.- Binnenplaatsen en tuinen
Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel, achter en naast de hoofdgebouwen dient als tuin (moes- sier of parktuin) te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden. In de tuinen zijn, behoudens in bouwvrije zijtuinstroken van 3,00m breedte en minder, volgende bijgebouwen en constructies toegelaten:
Bouwhoogte
4.- Aanleg van de strook
5.- Reclame Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord” zijn verboden. 6.- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen. Hoofdstuk III – Verkavelingsvoorschriften Verkavelingen Elke vorm van verkaveling is verboden.
VOETNOTEN 1 Staatsssecretariaat voor de Nederlandse gemeenschap en het Vlaams gewest, Streekeconomie Ruimtelijke Ordening, 2 Op 14 september 2009 is de inventaris bouwkundig erfgoed vastgesteld. Op 2 juli 2010 keurde de Vlaamse regering de vaststelling ervan goed. (de opmaak en beoordeling van de merscreening gebeurde resp voor de vaststelling en de goedkeuring) De inventaris telt 2 relicten in het plangebied: een neoclassicistisch ensemble te Steenstraat 37-39 en een dubbelhuis te Steenstraat 101. |